De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1877 22 juli pagina 2

22 juli 1877 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER. i O V E L L E. In eene Winterstad, DOOR OUIDA. (Vervolg.) DERDE HOOFDSTUK. Den volgenden morgen scheen de zon heerlyk; de hemel was blauw; de wind was een zacht koeltje, dat uit zee blies; Lady Hiida's chocolade was goed gereed gemaakt; de thee-rozen en heliotropen verborgen bijna geheel het magenta meubilair, en de consoles van ver guld gips en de starende spiegels. Men had haar een nieuwen roman van Octave Feuillet gezonden; Monsieur de St. Louis had haar een nieuw deeltje allerliefste verzen van Suily Prucihomme bezorgd, dat. eerst twee dagen op de boulevards verkocht werd, met een briefje «oo sierlijk en geestig dat het naar de Elyzeesche velden had moeten opgezonden worden om Mad. de Sévign te verkwikken; de post bracht haar slechts n brief, die haar verkondigde dat haar broeder, Lord Clairvaux, hier heen zou komen om haar genoegen te doen, na de wedrennen, of misschien ook daarvoor, om dat hy naar Parys moest om Major Fridolin" te zien. Over 't geheel besloot Lady Hilda, den volgenden morgen uit haar venster ziende, te Floralia te blijven. Zij liet reeds vroeg haar rijtuig voorkomen en reed hier- en daarheen om rustig de tallooze kunstschatten te genieten, waarin de stad Floralia zoo ryk is. Een Monsignorer dien zij goed kende, geleerd, zonder pedanterie, vergezelde haar; daarna legde zij zich er op toe, de strafkolonie nog dieper te bestudeeren door eenige bestuurderen er van te bezoeken, wier kaartjes op een hoop in haar voorkamer lagen, en amuseerde N«uch met den geest en de manieren, de antecedenten en eigenaardigheden der kolonie te beschouwen. gfcnlyk zijn de eenige inwoners van een land, die men met gerustheid kan leeren kennen, de inboorlin" zeide zij. haar omzwervingen wekte zy zelf ongemeene be[unst op, voornamelijk in e buitenlanders, die zy gen In s aan haar. De strafPingat of La Ferrièrè, aremma zwoer altoos "** / dat er een klein naaistertje woonde tegenover zijn stal, die treurige waarheden had kunnen vertellen over vele van deze Parijzer toiletten; maar ongetwijfeld had Maremma het mis, want' mannen weten niets van deze dingen, en hebben er geen denkbeeld van, dat een ge oefend oog evengoed. den zwaai van Worth's schaar onder de schouderbladen herkent als een kenner u de hand van Boulo of Vernis Martin aanwijst op een cabinet of etui. In allen gevalle, de strafkolonie zwoer dat het Worth, Pingat en La Ferrièrèwaren, die haar op tooiden met al de kunststukken en excentriciteiten die te bedenken zijn in uni en mélange, Directoire en Pre mier Empire, Juive en Louis quinze; en als het praten over eene theorie zooveel is als haar bewijzen, bewezen zij zeker, dat zij gansch Parijs met zich droegen. Maar er was iets in haar het was moeielyk te zeggen, of het zat in het puntje van haar Pompadourlaarsje, of verborgen was in de naauwten en wydten van haar sleep, of zich verschool in het zwarte sabelbont van haar dolman, maar iets dat hen deed gevoelen, dat er een onoverkomelijke afstand was tusschen hen en deze wereldberoemde elegante. Lady Hilda zou gezegd hebben dat haar geheim daarin lag, dat zij altoos juist een kwartier de mode vooruit was. Zij was altoos de eerste persoon, die gezien werd in wat zes weken later een rage was; en als de rage kwam, had Lady Hilda, de mode reeds laten varen. Van daar was zij de voortdurende wanhoop van haar ge slacht eene onderscheiding die zy, menschlievend ge noeg, op eene minachtende wijze, genoot; evenzeer zich zelve als de anderen daarom verachtende; want zy had eene soort van algeraeene edelmoedigheid, die haar boven kleingeestige voldoeningen verhief. Zij was ondergedompeld geworden in de wereld, zooals men de combinatie van verveling, opwinding, zelfzucht, vermoeienis en schynschoon, welke de genoegens van het tegenwoordig leven uitmaken, noemt, zoolang tot die wereld haar door ven door had doordrongen even als een versteenende stroom den buigzamen tak door dringt dien men er in legt. Maar er waren hoekjes in het hart die de verateening nog niet bereikt had. Dezen morgen, (het was half zes op een namiddag in November, en stikdonker, maar het was natuurlijk nog morgen daar niemand nog gedineerd had, daar de komst van soep en sherry den eenigen middagtyd brengt dien de wereld" erkent), dezen morgen dus verkwikte zich Lady Hilda met een kop thee bij hare vriendin Prinses Olga Schouvaloff, die iedqr jaar naar haar : aleis in de historische straat van het beroemde Floralia kwam, en ontving van haar de verzekering, dat, als zij zich geheel onder elkander hielden, en niemand kenden dan den Duitschen en Russischen adel van Floralia, en standvastig weigerden zich iemand anders te laten presenteeren, dat dan Floralia dragelyk, ja zelfs aangenaam kon zijn. Daarna stapte zy in haren coupéen reed door de duis ternis naar haar hotel. Haar eerste bediende meldde haar twee dingen: Madame de Gaviare was dezon morgen gearriveerd en hoopte haar vóór het diner nog ie zien. Lady Hilda's wenkbrauwen fronsden zich een weinig. De hertog Della Rocca had deze bloemen gezonden. La/ly Hilda's oogen glimlachten een weinig. Het waren alleen eenige cy claimen* s frisch uit het land, in mos. Den vorigen dag had zy hem gezegd dat het haar speet, dat deze lieve eenvoudige bloempjes van het bosch niet te krijgen waren in de winkels der bloemisten of in de manden der bouquetières. . Eigenlijk, zeide zij bij zich zelve, was het nog zoo erg niet dat Mila gekomen was; zij was onbeduidend en niet geheel onberispelijk, over 't geheel een last; maar Mila was verantwoordelijk voor haar eigene zonden en kon soms wel amusant zijn. Zoo ging Lady Hilda, in eene inschikkelijke en opgeruimde stemming, den corridor over, naar de vertrekken die hare nicht had betrokken, juist tegenover de hare. Hy ziet er toch werkelijk belangwekkend uit, als een schilderstuk van van Dyk," dacht zij, terwijl zy aan de deur van hare nicht klopte; deze cyclamens hadden haar genoegen gedaan; toch had zij duizenden van de bekoorlijkste en kostbaarste bonquetten in haar voor kamer laten verwelken jaar op jaar, zonder er ooit naar te vragen of er om te geven wie ze gezonden hadden. Kom binnen, als gij het zijt, lieve," zeide Madame Mila, vrij onbepaald, als antwoord op het kloppen. De gravin de Caviare was eene Engelsche en eene nicht, eene van de groote Trehillyons uit het Westen, die ieder kent, daar hare moeder eene Clairvaux was geweest. Zij was zeer goed uitgehuwelijkt in het eerste saizoen toen zij in de wereld kwam, aan een zeer hoog en machtig, en bijna Keizerlijk Rus, zelf een zeer goed gehumeurd en zeer populair persoon, die zijne paarden doodreed, grof speelde, en zich nergens zoo goed amu seerde als in de kleine dansgelegenheden rondom Parijs. Madame Mila, zooals hare vriendinnen haar altoos noemden, was een zoo aardig vrouwtje als men zich slechts verbeelden kan, die zich zoo uitstekend schilderde, dat haar gelaat haar 15 jaar gaf, op het meest modieuse en wonderlijkst gecostumeerde van alle lichaampjes; zij hield zooveel van hare nicht Hilda, omdat zij van haar zooveel geld kon leenen, en zy was dezen winter naar Floralia gekomen omdat er te Parijs een gerucht liep dat zy valsch kaart gespeeld had, een lasterlijk praatje natuurlijk, maar toch onaangenaam. Als het al waar was, misschien, dat er een potloodstreepje op een aas stond, wat deed het er dan nog toe? Zy speelde byna altoos met dezelfde menucheu, die hoepen geld van haar gewonnen hadden, terwyl die lui uit den handel of de beurs toch wel de markt een beetje mochten leiden en nieuwtjes mochten verspreiden, om hun aandeelen te doen rijzen of dalen zónder dat iemand er kwaad van zeide, waarom zou dan een arm lief vrouwtje niet mogen beproeven de kans een weinig te helpen bij 't spel? 2jj had altoos schulden, hoewel zij toegaf dat haar man haar goed voorzag. Volgens haar huwelijkscontrakt had zy tachtig duizend francs 's jaars om voor haar zelve te besteden, en hy gaf haar nog vijftig duizend om mee te doen wat zij verkoos; in 't geheel zoowat de helft van wat hij gaf aan BlancJie Souris van het theater Chdteau Gaillard. Zij had. zes kinderen gehad, waarvan er nog drie leefden; zij hield zich voor eene goede moeder, want zij gaf de voedsters een menigte zyden kleedjes, en wan neer zy de kinderen noodig had voor een gemaskerd bal of ó3n rijtoertje, waren ze altoos onberispelijk ge kleed; ook nam zy ze mee naar Trouville. Zij had maar n verdriet gehad in haar leven, en dat was de val van hét tweede Keizerrijk, en zelfs dit kwam zij te boven, toen zij vernam dat, terwyl zy vluchtte, de vlag "van het Roode Kruis haar hotel gered had, dat de heeren Worth en Offenbach ongedeerd waren geble ven, en dat de wereld onder het Septenuaat beloofde even leste te worden als onder het Keizerrijk. In n woord, Madame Mila was de type van de vrouwen van haar tijd. De vrouwen die half gekleed gaan in eene eeuw die ontdekt heeft dat naakte kunst onzedelijk is, die Yede- neeren over Dumas' Tue-la" met een geslacht dat Molière grof vindt; die het Journal pour rire op hare tafels hebben in een tijd waarin niemand die zich zelf respecteert, the Harlot's progress zou noemen; die Baudelaire lezen en Térésa beschermen in een eeuw die Don Juan ruw en Shakespeare te ongesluierd vindt; die al haar krachten inspannen om Sfesdemoisettes Rose Théen Boulotte in alles na te volgen; die garnalen gaan vangen en oesters rapen op de bekende zeestranden, en een paar voetjes toonen tot de knie; die de bergen be klimmen met hooge hakken en rottingen met gouden knoppen, opschrikken van haar epeeltafeltjes als de dageraad rozenkleurig opkomt over de Alpen; en niet meer weten van de heerlijkheden van aarde en hemel, zonsopgang en zonsondergang, dan de porceleinen pot ten die -haar rouge bevatten, of de zilveren toiletdoos die haar haarverf bewaart. Pijn? T?Is er niet syrop de chloral en een vleiend dokter? Verdriet? Is er niet een wedren, een comedie, en een nieuwe kist van Worth? Schande? Is dat niet een hongerkoorts die ver blijft van alle goed beladen tafels? Ouderdom? Is er niet witte en, roode verf, en hoofden vol lijkenhaar, en zelfs valsche boezems? De dood? Nu, de dood is er, maar niet. zoo in ns; zij gelooven er nauwelijks aan, zij denken er zoo weinig aan. Er is ergens iets on bekends dat den een of anderen dag op hen zal vallen, en dat vreezen zij onbestemd, want zij zijn zeer lafhartig. Maar zij maken er zich zoo weinig mogelijk bezorgd over. Zij geven het miljoenste gedeelte van wat zij bezitten, in naam daarvan, aan de kerk waartoe zij behooren, en meenen dat zij daarmede de zaak voldoende geschikt hebben, voor alle mogelijke gevallen hier namaals. Als dat het nog veiliger kan maken, zullen zij zich ook aan het hoofd stellen van baears voor de armen, zwart dragen in de goede week, liefdadigheidsloteryen houden, of in naam harer vroomheid gemaskerd en gecostumeerd dansen, of andere beminnelijke kleinigheden van dien aard doen. Maar wat betreft haar leven ver beteren, pas si béte! Deze vrouwen zijn volstrekt niet slecht, zij zijn alleen als schapen, dat is alles. Als het mode was deugdzaam te zijn, zouden ze het waarschijnlijk ook zijn. Als het chic was vroom te wezen, zouden zij haar leven op hare knieën doorbrengen. Maar zooals het nu is, weten zy dat een bijsmaak je van ondeugd even noodzakelijk U voor hare reputatie als groote dames, als zuring voor de soep a la bonne femme. Zij wenden dus vrijheden voor, die zij misschien niet nemen. Zy mogen zeer weinig waard zijn, maar zy zya wan hopig bang dat men zich zoo ver mocht kunnen ver gissen haar iets waard te achten. Daar is wel weinig kans op, als men haar kent. Toch zyn ze er bang voor. Al stond er ook iemand op uit de dooden om voor haar te prediken, zy zouden hem eene week lang be wonderen, dan een beetje lachen, dan een beetje gapen, en dan haren weg verder gaan. Spys ging uit van den eter, en van kwaad is wel eens goed gekomen, maar uit nietigheid kan niets komen dan nietigheid. Men kan van zaagsel geen marmer maken en geen goud van zeezand. Wordt vervolgd. } ' \

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl