De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1877 7 oktober pagina 1

7 oktober 1877 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

? ?» ?* $ l * ' ??*.''. f ?t Aen <T Aeautcl en aen 't Y, dur do«t ifch hterlij Zo dia ais Keizerin de Kro«n draégt van Eurot* Weekblad voor Handel,. Industrie en Kunst. UITGEVERS: ELLERMAN, HARMS & C°. Kantoors Blokin S» M 15. 9 October Verschijnt lederen Zondagochtend. AbonnenieuliprU* per 3/m. CO Cl». Aft. Nummers o U». Advertentiea 10 f ent* per re?el. i OP PEN GELDZAK. Wat is geld? Volgens sommigen: de ziel van alle zaken; volgens anderen: slijk der aiirde; volgens sommigen: het eenige, waardoor het leven waarde heeft; volgens anderen het ellendig metaal, .dat j)orzaa)f is, van alle misdaden-wf Mi*n - « . . *""* * "* ? ? * £P* < ..,-"? Waar is het en daarmede moeten we beginnen dat **gcld de grootste kracht is in de wereld; dat geen arbeid ? deugd, eer, goede naam, geboorte of wat ook instaat : is te weeg te brengen, tot stand te brengen, wat voor geld mogelijk is. Voor geld is niet alles te koop vriend schap, liefde, warme toewijding en derg. maar zoovele zaken, die zonder geld onmogelijk, vele dingen die zon der geld onbereikbaar zijn, worden mogelijk, worden /bereikbaar door do macht van het geld. Ja nog meer, ^er is zeer veel waarheid in de spreuk: Met gold, dat stom is, ,'^ Ma;;]\t recht, wat krom is. Op den geldzak zit men veilig en gemakkelijk; het is een zitplaats zachter dan eenig kussen, een zetel ? hooger dan menige troon! Geen wonder, dat zij, die op die hoogte zaten, sedert eeuwen hun best hebben gedaan: 1°. te bewijzen, dat j zy niet zoo bijzonder gelukkig zijn; 2°. aan tétoonen, dat de niet-bezitters (prolclariërs) inderdaad wel ge; lukkig kunnen zijn, zijn, en moeten zijn. «Ta een zeer *? gevierd schrijver der vorige eeuw Justus Van Effen, r leverde op zijne wijze in J)e Ilöllandsche Spectator het 'x bewijs, dat de armen lekkerder eten, beter gekleed gaan, meer genieten dan kan de rijken. .;'Deze waarheden heeft de een niet willen, de ander f. niet durven zeegen of erkennen en het natuurlijk #e; volg daarvan is, dat men theoriën heeft bedacht, die, 4J voor de gelegenheid uitgekozen, ook alleen als ter zake J dienende moeten beoordeeld worden. f ? Amerika heeft sedert lang een eigenaardig standpunt f ingenomen met betrekking tot geld en geld-verdienen. «'Het is?en de laatste jaren hebben geldoperaties aan het licht gebracht, die dit (bevestigen het is als geldt daar alleen de regel: Maak gebruik van alle middelen diepte uwer beschikking staan om geld to verdienen, V geniet door dat geld, zooveel van het leven, als u eenigs'\8ins mogelijk is, zorg niet voor de toekomst uwer kin. deren, dan alleen in zooverre, dat gij hun door uw geld f de middelen verschaft, 'om weer geld te verdienen en /.jroor zich zei ven te zorgen."?Dat is zeker de meest j;veroordeelde stelling: hij die ze uitspreekt of zou wil, len verdedigen hoort onmiddellijk een geduchten aanval jrop Amerika en. een grijnslach bij déwoorden Almighty ;*| Is dan inderdaad de levensbeschouwing hier zooveel anders? J > Is er reden om te gelooven, dat men in Nederland 'gewoonlijk eeue goede gelegenheid om geld te verdienen ongebruikt laat voorbijgaan? Dat zal zeker niemand beweren! 'Men beweert algemeen, dat het verschil bestaat in J wi/ze waarop geld verdiend wordt. Waar is 't verschil ? Is m den kleinhandel: 't Kost me zelf meer!" of wel: Ik kan 't niet minder geven!" of wel Beneden fabrieks prijzen'5 nooit een middel om een hooger prijs te maken? Is in den groothandel stijging der markt altijd een ge volg van verminderde productie ? Is het zoo gemakkelijk de grens te teekenen tusschen speculatie en windhnndd tusfchen een hoogst bekicaain!wopmaneneeiij$pecidantrt ~vAl&*ifafe» niet* zoo- is,""1ralQ liet zyiï*imt hebbeu deze vragen^ te beantwoord en: Wanneer wordt geldverdienen afkeurenswaardig? Wanneer is eerbied voor het geld goed te keuren ? Tot hoeverre is het wcns'chenjk de kinderen op ze keren leeftijd nan hun lot "over te laten? Tot hoeverre mag zich de weelde uitstrekken? Het geluk van ons leven hangt grootendeels of van de wijze, waarop wij onze omgeving beoordeelen en waarop onze omgeving ons beoordeelt. Daarom vooral is het volstrekt noodzakelijk, dat we het zooveel mogelijk eens worden over de waarde en de beteekenis van het geld. De bevolking neemt in alle landen toe: het aantal monden, waarvoor brood moet zijn, vermeerdert steeds en de strijd om het bestaan wordt steeds met grooter heftigheid gevoerd. In dezen strijd als in menigen anderen is er geen derde gegeven: of overwinnen, óf overwon nen worden. Natuurlijk zal ieder voor zich zijn best moeten doen, tot de overwinnende partij te behooren. Zijn eigen belang, neen de trek tot zelfbehoud dringt hem daartoe. Hij zal dus moeten streven naar geld daaraan is nu eenrn-ial niets te veranderen ter wille van zichzelve: van de zijnen, die van hem afhankelijk zijn, van de maatschappij, die beter gediend is met toeneming van het getal rijken, dan met uitbreiding van het proletariaat; van de maatschappij, die beter, aangenamer, opgewekter geest vertoont bij veel rijkdom, dan bij veel armoede; die aan veiligheid, aan ru-t en orde wint, naarmate ze wint. aan bezitters. Alle eigenschappen en krachten naar lichaam en "eest kan men dan vrijelijk gebruiken, ten einde zijne inkom sten te vermeerderen, ook zelfs, ofschoon we de zeker heid hebben, dat enkelen zonder onzen wil en zonder onzen toeleg, daardoor benadeeld zullen worden. Dit laatste te loochenen of te yeroordeelen zou dwaas heid zijn hoe aanhoudend wij het ook zien. Ieder, die eene nieuwe zaak begint, zal, voor een ge deelte, zijne concurrenten benadeelen; voor een gedeelte, want de voorraad te verrichten arbeid neemt met de toe nemende bevolking toe. v . Zal hij bij die gedachte verplicht z\jn, zijne onderne ming achterwege te laton? . Zal men winkelvereenigingen, produetie-yereenigingon, enz. weren, omdat daardoor de kleine winkelier bena deeld wordt? Of geldt het belang van duidende deelhebbers niet oneindig meer, dan het belang der wei nige winkeliers? Hier evenals overal beslist de maatschappy ten voordeeIe van de numerieke meerderheid en wanneer een fabrikant, een groothandelaar of wat ook zijne zaak met 100 of 200 personen weet te drijven is het niet alleen natuurlijk, maar ook volkomen billyk, dat hij meer succes heeft dan hij, die niet meer dan 5 of 10 personen aan den arbeid zet, aan brood helpt. De cetiige prren*, die bij dat streven naar rijkdom geldt, is, dat alle geld verdienste Ie veroordeeld! i.«, scharkerij it», waarbij gezondheid, goede naam of welvaart van anderen in gevaar gebracht worden. Do man, die door vervul, clnngen gold verdient, de mun. die meteen leugen- en lantei'blad peiflEffHtfRldorf 16$ "slijk sïföj>l óf " de man, die bedorven woreii of waardelooze papieren in den handel brengt, deze allen zijn te verachten ze verdienen onze mee.>t volmaakte minachting in tegen stelling van den ccrbcid, dien we gerust kunnen, neen, dien we moeten bewijzen aan hem, die door arbeid, vlijt, volharding en ijver zijn welvaart heeft zoekende ver meerderen. Meer eerbied gebiedt de rijke van gister dan de rijke van voor eene eeuw, meer eerbied de man, die zijne millioenen d.i. zijn voorraad overgespaarde arbeid, zelf bijeenbracht, dan hij. die de millioenen erfde, die hem thans in staat stellen te leven van den arbeid zijner voorvaderen of van hen, die voor zijne voorva deren moesten arbeiden. Toch heeft geërfde rijkdom ook aanspraken, zoo goed als adel en ridderorden; maar daarover zullen we lateiwel eens spreken. Bij de toenemende inspanning, die men zich heeft te getroosten, wordt ook de behoefte aan uitspannin groo ter en vooral ook 'de behoefte aan ontspanning in den huiselijken kring door aangenamer, i ijker omgeving, meer beUiening, weelderiger kleeding, voeding en woning. Het laatste' is, als een noodzakelijk gevoljr van het eerste, ? niet weg te redeneeren en tevens ook niet te veroordeelen, omdat jui.it de toenemende weelde de hoeveel heid te verrichten werk doet toenemen, en dus ook de gelegenheid om een grooter aantal personen werk en rood te verschaffen. Die weelde heeft voor den verbruiker geen grenien noodig. Dat iemand in weelde toeneemt is geen bewijs tegen hem mits hij bedenke, dat zijn aanvankelijke arbeid in zijne noodzakelijke behoeften mort voorzien en dat de vervulling dezer laatste, naar de eerste gere geld moeten worden. Staat liij eenmaal optilt standpunt dan is.hem ook zooveel woelde vergund, als hij zelf be geert, on'ier dezo eene voorwaarde, dat hij de toenemende mate van wee de rtrengèlijk regele naar de toenemende hoeveelheid arbeid, dien nÜboven den eersten, nood zakelij ksten arbeid in staat is te verrichten en werkelijk vcrr'cht. Het struikelblok is hier, dat men verkeerdelyk aarzelt tot eenvoudiger levenswijs terug te keereii, in tijden, dat de arbeid schaarsch is of slecht betaald wordt, jïij, die een afwisselend inkomen hebben, moeten op afwisselenden voet leven, óf steeds hunne wenschen beperken, tenzij zij alle aanspraak op de algemeene achting willen verbeuren. , Zijn stand ophouden" is lofwaardig als men er door verstaat: De tering naar de nering zetten" immers dan kan men bli/ocn staan. In elke amjere opvatting is die spreuk ten hoogste af te keuren, de handelwijs, die ze voorschrijft verachtelijk en misdadig, omdat ze ver onderstelt, gebruik maken van den arbeid van anderen, zonder dien te vergoeden. Zal men voldoende in weelde !even om steeds kracnt te hebben tot den noodzakelyken arbeid en ook tot den \ U; 1 .????"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl