De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1877 25 november pagina 3

25 november 1877 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

& i V \ f 'l» 'f l DE AMSTERDAMMER. LEVEND BEGRAVEN. De dagbladen hebben gesproken, o ver den jongen Prévost, die, bezig in een put te werken, door eene instorting levend begraven werd* en eerst na twintig dagen het daglicht weer zag. Eenige bijzonderheden zullen onzen leisor» niet onaangenaam zyn. Het dorpje Burey had goede zaken gemaakt met de verpachting van heidegrund, en veroorloofde zich nu de weelde van twee nieuwigheden aan te se affen: een raadhuis en een put. ' De magistraat dacht het eerat aan een raadhuis en toen dit klaar was kregen de vrouwtjes een put, tot nog toe hadden zjj het water moeten halen uit vyvers of plassen die vrjj ver van de gemeente geleden waren. Om to spoediger het werk af te maken, nam de puthoordersbaas, behalve zyn gewonen knecht, een helper aan, Henri Prévost, die met zijn patroon, een kapper twitit gehad had en met November eene nieuwe betrek king kragen zou. V^f weken zonder werk evenwel was te lang voor den jongen werkman, en daarom ver bond Henri zich 2 October voor de putboring te Burey. Men was reeds eoa heel eind gevorderd. De uitgraving was reeds op 75 voet diepte gebracht, men had eene soort duigen geplaatst om het inzakken van den grond langs de zijden te voorkomen, en door het leigruis ver toonde zich het doorzypelen van de eerste waterdruppelen. Nu moest men op den bodem van de holte een eikenhouten cirkel plaatsen, hierop een bouten C}4i rider timmeren, opdat de metselaars, hierop rustende, van be ueden af den binnenkant van den put met een steenen wand konden bekleeden. 2 October liet men Henri Prévost aan een stevig touw de 25 meters diepte naar beneden, om eens te zien of alles nog in orde was. Dikwijls hebben mijnwerkers gesproken van de onbeschrijflijke gewaarwording, die het eerste nederdalen in de donkere schacht by den moedigste opwekt. Henri wist den angst te beheerttchen en zijne stem beefde niet toen hij uit de diepte antwoordde: Alles in orde l" Den volgenden dag evenwel schijnt men een onheil gevreesd te hebben; omstreeks een uur na den middag had zich een der leden van den gemeenteraad naar be neden laten zakken om de werken te bekijken, en-ver klaarde geen reden voor bezorgdheid te zien. Daarna daalde Henri in de schacht, om eenige onge lijkheden op den bodem met steenen te gaan aanvullen. -?ben je er?" , ««a.' Nu liet men een mand vol stoenen naar beneden; nam er een en nauwelijks had hij hem geworpen op do plaats waar hij wezen moest, of de put sloot zich boven zijn hoofd. Haal op!" schreeuwde hij luide. lienril Henri!" antwoordden-de metselaars. Maar zg hoorden niets meer. De mand die zij met duizeling wekkende snelheid ophaalden, kwam ledig boven, de werken van den put waren ingestort. De ongelukkige was dus begraven, 75 voet onder den grond, c u vermijt lelijk getikt f verpletterd. Men kon er zelfs niet aan deuken hem hulp te verleenen. De twee getuigen van de gebeurtenis konden niets doen dan zuchten en om hulp roepen,, De gansche bevolking van het dorp liep uit; naarmate het gerucht zich ver spreidde, kwam 'uien ook van naburige gemeenten de plaats des ouhcils bezoeken, zoodat de gendarmerie te paard de ruimte om den ingestort en put moest vrij houden. Wa'nt ofschoon aan peen redding te denken viel, wilde men ook hier, zooaLj altoos gebeurt onder. de mijuwerkers, den verongelukte eene begrafenis geven en daartoe zyn lijk vinden. Volgens de aanwijzingen der ingenieurs groef men een put op anderhalf meter van den vorige», en vele vrijwillige handen droegen hnn arbeid bij voor dit werk, tuiuliedtm, steenhouwers, karvoerders, alles hielp mede. Meu plaatste er eene werkbank en eene kleine smidse, en gedurende acht dagen ging onafgebroken het werk zijn gang. Henri's vader, dio koetsier was te Trou rille, had van zijn heer verlof bekomen, en werkte hard mede om het lijk te helpen vinden. Men had de moeder weten te huis te houden, maar zij zat van den morgen tot den avond met hare twee andere kinderen, een meisje van drie en een jongen van negen ja^r, voor de deur, steeds de oogeu gevestigd houdende op den weg waar langs de stoet moe*t komen, want al was hij niet ver pletterd geworden, met iederen dag gevoelde zij zien meer en meer alle hoop ontnemen; iionger en dorst moesten in allen gevalle het laatste werk nebben ge daan. v Men maakte eene doodkist, deze werd aan huis be zorgd en na een paar dagen op den zolder gezet om te wachten op het J ijk van den jongen werkman. Donderdag 11 October, 's morgens omstreeks acht uur, raat uien de diepte van een tweeden put. Hij was tweeëntwintig meter, de ander was vijfentwintig geweest. Peilen!" beval de hoofd-ingenieur. Een der mijnopzichters stok de peilstaaf in den grond. «Hoor je?" riep hij. Zijn stem weerklonk in den nauwen koker, en deed de mannen die niet ingehouden adem boven den rand «tonden, huiveren. Eene doodsche stilte heerechte, tranen ?vloeiden in stilte langs den baard van den ouden Prévost. Geen antwoord. . \ Peil nog eens!" Weder te vergeefs, en de staaf vond tegenstand; waarschynlyk waren er steenklompen op on om den mijn werker gevallen en deze boden weerstand. Men moe&t dus nog dieper graven» Maar nu deed sich eene andere moeielykheid voor. Als men terecht kwam onder den vorigen put. kon het eikenhouten wiel waarop de bekleeding van den put rustte, inzakken of kantelen, en alle kans op behoud verloren gaan. Om half elf beproefde men nog eene peiling. Dezelfde m\jnopzichter haa haar op zich genomen. Ditmaal vond hy eene holte. ' Hoor ie?ir riep bjj weer. En dadelyk riep hij naar boven: vier mannen hadden het handvat gegrepen vangnet windas waarlangs het touw zich moest oprollen, en doodsbleek kwam de m\jnopzichter boven Prévost beeft gesproken," riep hij met, luide stem, alsof hu aan den geheelen omtrek tegeiyk het nieuws had willen meedeelen. En met tranen viel h\j den vader van Prévost om den hals. ' Toen hij in, staat was zich nader te verklaren, zeide hy: Zpodra ik gevoelde dat ik eene holte gevonden had, heb ik snel de staaf terug getrokken en geroepen: Hoor B? Toen vernam ik de stem van den Draven jongen: oe laat is hét? Dat was zijn eerste woord. Tien uur! 's Avonds? Neen, 's morgens! Van welken dag? Ge begrijpt dat ik hem toen niet wilde doen "weten dat hij daar al eene week begraven was geweest. Zaterdag! riep ik. Toen hebt ge me weer óp^ehoschen." Nu daalden, de ingenieurs in den put af, en terwyl zij overlegden op welke wijze de redfding het best kon plaats grijpen, waren eenige mannen naar de naburige stad Conches gegaan om do wonderlijke gebeurtenis te vertellen, en een dokter te halen. Weldra kwam doctor Martin te Burey aan. Hy ging in de schacht, deed den jongen eenige vragen omtrent zyne gezondheid, en beval dat men hem iedere tien minuten een theelepeltje bouillon zou geven. Toen werd eene loodeu, buis van anderhalve meter lengte en zes duim diameter door de opening gestoken, en zoodra Prévost er den mond aan gebracht had, liet men er do eerste druppelen van ket vocht doorloopen. Toen men de buis weghaalde, riep hy: Er zit pWphorus aan do buis!" Dat is net daglicht dat gy ziet." Hij boog zich, zooveel hu kon. voorover om er een oog aan te brengen, o'n verklaarde dat <h\j langen tijd door het zwakke schijnsel verblind geweest was. Intusscben deed de bouillon langzamerhand zijne krach ten toenemen. Men kon do tusschenpoozen van tien op vijf minuten brengen en de porties vergroot en. Eindelijk kreeg hjj honger en werd ongeduldig. Geef mo toch drinken! riep lui telkens. Men laafde hem met al de voorzichtigheid die de dokter voorschreef. Intusschen zette men ijverig het werk voort. Drie mijnopzichters verwijdden behoedzaam de opening, ei* mon begon langzamerhand te zien door welke zonder linge za me n voeging de jongeling het leven had behouden. Prévoat heeit zelf later de gansche geschiedenis ver teld. Op het oogenblik dat de patroon en zyn helper het windas grepen, zeide .hij, hield do mand die zij naastig ophaalden, den val der duigen tegen, zoodat deze boven myn hoofd een stevigen koker vormden. Ik gevoelde toen dat ik op een tteenklomp zat, het bovenlijf was vrij; mijne voeten alleen zaten beklemd onder een hoop zware ateenen, toen ik ze er uit wilde halen voelde ik dat mijne klompen er niet meer waren; eigenlijk be merkte ik dat eerst veel later, misschien een paar dagen, want ik had niet het minste besef van den tijd. Toen het ongeluk gelteurde, sloot ik do oogen, r'k meende dat ik dood was. Ik wachtte, toen hoorde ik ho.: woelen en spaden, naai* het scheen niet ver boven mij. Soms schrikte ik, als ik instortingen boven mij hoorde, en dat gebeurde, naar ik meen, bijna ieder uur. Maar toen ik steeds niets zag, zelfs geen straaltje licht, deed ik myn beet te slapen en dit gelukte mij. Toen ik weer wakker werd, hoorde ik telkens weer ae instortingen, en toen hoopte ik maar dat het spoedig instortte, opdat alles u<t was." liadt ge geen honger V" Een beetje, een-3 maar,, ik deuk zoowat een Donderdag. Toen bedacht ik dat ik tabak had. Ik beproefde te pruimen, maar de tabak brandde mij op de lippen. Ik geloof zelfs dat als ik voortgegaan was, het my kwalijk zou bekomen zijn. Een paar dagen later kreeg ik vreeselyken dorst." En hebt ge in al dien tijd niet geroepen, geschreeuwd, dat men u h nip zou brengen?" Ja, vijf maal; maar toen er toch geen antwoord kwam. dacht ik maar; ik behoef geen moeite meer te doen. Men moet zich verwonderen over de kalme gelaten heid, of het hoopvol geduld van den, knaap, t Hij* beeft den moed gehad bijna acht geheele dageb, 168 uren, in de volkomenste oubewegeljjkheid te bleven. Hij ge voelde dat de minste beweging het evenwicht der massa die boven hem was, kon verstoren en alles doen instorten. Nauwelijks kon lüj het hoofd rechts of links wenden en de handen van zjjne knieën aan zijn gezicht brengen, Dit moest dienen om de vliegen weg te jagen die net hem lastig maakten. ? Ik heb er negenenveertig gedood, zeide b$, Ik heb ze geteld, om mij te verstrooien." Minuten, uren, dagen verliepen. Zyn toestand werd ondragelijk. Als ik den mond opende, zeide hy, scheen het alsof ik zou stikken, ra$ne keel zwol aan beide kanten, zoodat ik dan bijna geen adem kon halen. En intusschen hoorde ik altoos het werken boven myn hoofd, ik hoorde ook steenen vallen, het gaf een echo in mijn hokje." Toen Dinsdags de put diep genoeg werd, riep van tijd tot tgd: Komt gij nader?" Den volgenden morgen Iiad de stem van den opzichter hem antwoord gegeven. Toen waa ik niet bang meer, ik vreesde niets, ik be greep dat ik gered was, vertelde hjj later. En sedert dien tijd toonde hij eene tegenwoordigheid van geest, eene koelbloedigheid, die wel verwonderlijk waren in een jongeling van zjjn leeftijd, wiens verbeel dingskracht opgewonden geworden moest zijn door het lange doodsgevaar, wiens krachten geheel uitgeput waren, en die nog tusschen leven en dood zweefde. Zoodra de ingenieurs gezien hadden hoe Prévost zat, begrepen zij dat men om hem uit zjjne beklemde positie to bevrijden, de duigen moest doorzagen. Zij praatten er over met elkander. Prévoat hoorde hen en viel hen in de rede: Neen, neen, zeide hy, zaagt niets door, dan zou alles verloren zjyn.w Men befioot toen nog een tweeden put te boren om hem te redden, en door de zijopening die men in den eersten had aangebracht, kon Prévost met zijne be vrijders praten; spoedig maakte men die opening zoo wijd dat men hem eenige hulp kon aanbrengen. HQ droeg op het oogenblik van den val een zwart laken vest, een borstrok en twee pantalons. Zijne kameraden deden hem eenig goed toekomen, maar hij durfde het niet aantrekken en sloeg het alleen om zijn hoofd en hals. Men gaf hem ook gewarmde steeuen om zijne voeten te verwarmen, hetgeen hem veel goed deed. Zoo zit ik heel goed, zeide hij, maar hoever staat het met de werkzaam lieden voor den derden put?*1 We zijn drie nieters diep." Pas drie meters t Komt me bericht geren als ge wat verder zij t," En do werklieden kwamen hem van tijd tot tijd ver tellen hoever het er méwas. Het werk werd geen oogenblik gestaakt, men loste elkander geregeld af; nu er kans was den knaap te redden verdubbelden zich allo krachten. Een der werklieden, Blondar, hoewel door een neervallenden steen aan 't hoofd gekwetst, wildo het werk niet opgeven.. Na een paar dagen stond de dokter hem, behalve soep, ook toe een glas Malaga en later een zacht ei te gebruiken. Van alle kanten zond me . wnt hij noodig had, hij klaagde telkens over honger maar mocht niet zooveel eten als hij lustte. Meu had hem'den eersten dag reeds eene kaars gegeven, en van nu af at 04 gezellig, pratende mot een paar menden die in den eerden reddiugsput zaten. Als we eens een partijtje kaart speelden?" zeide hij pp den zeventiendeh dag. Ga maar een spel halea." Zijn gezel liet zich ophijschen, haalde een spel kaar ten, en eenige minuten later werd er een partytje ge speeld op 75 voet onder den grond. Den volgenden dag mocht hy biefstuk eten, men gaf hem uu ook een kop koffie en een e sigaar, 's Avonds hoorde men hem zingen: Quand tout renait u i'espérance. . ." In zijn mond hadden do slotwoorden: . Je vais rcvoir ma Normandic, C'e*t Ie pays qui ui'a donnéIe jour. eene aandoenlijke bcteekenin. Den negentienden dog wfts Prévost den gansenen dag somber gestemd. Nu de hoop op redding zoozeer was opgewekt, duurde het wel zeer lang. Men had gestootcn op .een laag kiezel, die langzaam stuk gestooten moest worden. Naarmate men verder kwam, werd' de arbeid moeielyker. Telkens vroeg Prévost hoe het met het werk ging. Men zeide het hem. Haast u maar niet, antwoordde hij knorrig, ik heb immers den tijd!" *s Avonds at hij weinig, en wildo zijne sigaar niet oprookon. Den 22»icn October eindelijk opende men de tnsschengalerij, waarlangs hij uit zijne kooi in den tweeden reddingsput kon komen. Even vóór twaalf uur 's nachts riep een ingenieur hem toe: Go zijt gered f Maar wacht nu, we zullen u bg de armen er uit trekken!" Neen, neen, zeide hij, ik zal er wel alleen uifckruipen." En langzaam en voorzichtig stak hij zijne beencn in den zijkoker. Toen men hem zag verschenen, wilden de dokter en de ingenieurs hem steunen. «Dat behoeft niet," zeide Prévost. Toch bemerkte hy spoedig dat zjjne voeten, vreeselyk gezwollen, hem niet lang Konden dragen. Men had voor eene matras gezorgd, en hij viel daarop neer en rustte er ccnigeu tyd, terwijl de dokter hom verzorgde. Zijne huid was zoo gevoelig geworden dat men hem de kleederen van het lijf moest knippen, terwjjl het ruwe gestreept fluweel van den pantalon diep in de huid was afgedrukt. Zijne voeten, die hy ruim 19 dagen schuins tegen een steen had moeten honden, waren zeer gezwollen, gewond en omgebogen. De dokter verbond l.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl