De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1879 13 juli pagina 1

13 juli 1879 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

o '87$, Yerschijnt lederen Zondagochtend. Uitgevers: ELLERMAN, HAEMS & C". Kantoor: Rokin 2. Abonnement per 3/m. . Afzonderlyke Nummers. Advertentiën per regel 60 Cts. fr. p. p. 75 Cts. 5 p 15 > INHOUD. Militaire Rechtspleging. Multapatior. Feuileton. Staatkundig Overzicht. Ge meentezaken. Pleegznsters. KUNST. Van den rechten weg. Het Nederlandsen Tooneel. LETTERKUNDE. Parijsche Brie ven. Volksfeesten van het oude Parijs. Statistische en Industriëele Mededèelingen. Het Huwelijk in Frankrijk. Om boter te zui veren. Overzicht van de Effëcteninarkt. Ifed. Handelmaatschappij, Ned. Bhijnspoorwegmaatschappij. Allerlei. Ingezonden. Handelsoverzicht der Week. Burgerlijke stand. Schouwburgen, enz. Advertentiën-j Sedert eenige jaren worden wij nu en dan verrast door de mededeeling, dat onze militaire strafwetgeving op het punt staat te worden herzien en men door partieelêwijzigingen het militaire strafstelsel zal verbeteren. Tot dusver blijft het echter bij de mededeeling en tot schan de onzer natie, wordt in,Nederland voor den militair rechtgesproken volgeas wetten in de jaren 1813 e-n 14 met meer haast daa nauwge zetheid gesteld en gedeeltelijk provisoned in gevoerd. Wel achtte men reeds in 1819 een geheele herziening der militaire strafwetten en rechtspleging dringend noodzakelijk, wel wer den herhaalde malen kommissiën benoemd, wel ontbrak het niet aan voorstellen, adviezen en rapporten, doch eene herziening geheel of ge deeltelijk kwam niet tot stand. Een oordeel over onze militaire wetten, kan nie,t te hard zijn; .het wetboek voor krimineele zaken voor den krijgsstand te lande is eene drakonischekakographie" met straffen, die aan het middeleeuwsch lijfstraffelijk recht doen denken, dat zelfs geen voorrecht van verjaring kent. Het reglement voor de rechtspleging geeft daarenbioven den beklaagde niet de noodige waar borgen ; het vloeit over van allerlei onweten schappelijke, belachelijke en verouderde,, ja bedroevende voorschriften!" 1) Wij zullen hier de vraag niet opperen of n- onzer militaire wetten wel kracht van wet bezit; en verder buiten beschouwing laten dat het reglement voor de rechtspleging bij de landmacht" niet eens aangeeft, wie aan die rechtspleging zijn onderworpen; wij wenschen alleen in korte trekken de treurige werking van.dat reglement te doen kennen. Zoodra het bekend is of het vermoeden be staat dat een militair zich aan eene aanmer kelijke fout, of eenige misdaad heeft schuldig gemaakt," is elk officier of onderofficier die hiervan. kennis draagt verplicht dien militair het arrest aan te zeggen" d. w. z. hem in de politiekamer te brengen en hiervan een schriftelijk rapport of wel eene klacht in te dienen. Be kommandeerende officier van. het korps onderzoekt de zaak en beoordeelt of de be schuldigde al of niet voor den krijgsraad moet terecht staan of, dat hij als onschuldig kan worden ontslagen. Oordeelt de korpskommandant dat de be schuldigde voor den krijgsraad moet terecht staan, dan geeft hij hiervan kennis aan den .garnïzoenskommandant, en deze beslist; alzoo niet de wet, maar de garnizoenskommandant beslist. Moet nu de beschuldigde in die plaatsen waar geen krijgsraad zetelt voor den krijgsraad worden terecht gesteld^dan be noemt de garnizoenskommandant, binnen 24 uur twee . officieren-kommissarissen die door een derde als sekretaris worden bijgestaan. Zoo geschiedt het eerste verhoor door mannen die een zeer gebrekkige rechtskennis bezitten, die dat verhoor als een lastig baantje beschouwen en gewoonlijk geen tact bezitten voor hetgeen waartoe zij nu geroepen zijn omstandighe den in geene deele aan hen te wijten; het be gint gewoonlijk met de getuigen, die een voor een voorgebracht hun naam en kwaliteit op geven en verhalen hetgeen zij weten in be trekking tot het geheele misdrijf, waarbij de sekretaris zoo getrouw mogelijk opschrijft wat die getuigen .welke beëedigd Worden we ten te vertellen en het eindigt met den beschul digde te hooren. Zoo goed als'dat geschieden kan door hen, die tot het doen van zoo'n. ver hoor worden gekommandesrd. De officierenkommissarissen onderteekenen de verschillende stukken van hunne beëedïging is geen quaestie en stellen.ze den garnizoenskom mandant ter hand, die vervolgens den beschul digde met de vermelde stukken opaendt naa'r den auditeur-militair, als openbaar (!) aankla ger, waarna de beschuldigde hoe gering het misdrijf ook zij, steeds zijn .vrijheid onthouden wordt. Oordeelt de auditeur het onderzoek niet voldoende dan worden door den garnizoens kommandant opnieuw twee officieren-kom missarissen die later in den krijgsraad zitting nemen benoemd, zij hebben echter slechts de vraagpunten te doen beantwoorden, welke door den auditeur "worden opgegeven. Hier zien wij alzoo den auditeur in zijn tweede functie optreden, namelijk alsrechter-kommissaris. Is de beschuldigde onwillig om te ant woorden of inlichtingen te geven, dan 'kan h$ daartoe door correctieve middelen worden ge dwongen, {art. 82 Mil. Kechtspl.) Gewoonlijk maakt men met dat tweede ver hoor niet veel omslag.De beschuldigde wordt, voorgebracht en gehoord. Moeten de getuigen' nogmaals worden gehoord dan geschiedt dit eenvoudiglieidsJialve door de officieren-kommis sarissen, die de eerste maal fungeerden en op vraagpunten, door den auditeur schriftelijk af gegeven. Is daarna de zaak geschikt om voor den krijgsraad te werden gebracht, dan wordt deze door den garnizoens-kommandaht bijeen geroepen, hij bestaat behalve uit de twee offi cieren-kommissarissen uit vijf leden, de oudste gewoonlijk een hoofdofficier is president. Hier worden lioogstzelden getuigen gehoord, allleen de beschuldigde komt voor en wordt in zijne verhooren, voor officieren-koramissarissen ondergaan, gerecolleerd, indien hij daar bij persisteert kan de auditeur tot het doen van eeneisch op de confessie worden geadmitteert of indien de beschuldigde tot geen vol ledige confessie kon worden gebracht en de auditeur-militair desniettemin vermeent, dat hij de verhooren kan houden voor voltrokken en dat er gronden zijn, om den beklaagde te houden voor overtuigd van de misdaad aan hem ten gelaste gelegd, zal hij... aan den krijgsraad voordragen en verzoeken, om, tot het doen van eisch, of de bewijzen van extra ordinair proces, tegen den beklaagde, te wor den geadmitteerd" (art. 175.) De auditeur, die reeds als rechter kommissaris moest optreden, vervult bij die krijgsraadzitting de functie1; van griffier, openbaar aan klager en tevens van verdediger (ij; hij is de eenigste rechtsgeleerde in den krijgsraad, van daar zijn groote invloed op de debatteu der leden waarbij hij, N3.de openbare aankla ger, mag tegenwoordig zijn en vandaar ook ?dat hij door velen als .-de president van den krijgsraad wordt aangezien. De zitting \an den krijgsraad o schande der negentiende eeuw is geheim en de be klaagde, rh.e geen officier zijnde steeds in aireftt blijft, kas zich geen verdediger ter zijde doen stellen, alleen zullen een gear resteerde of gercgidreerde in persoon, deszelfs echtgenoote en nabestaande, ten allen tijde, totdat het vonnis zal worden gppronuniieerd, aan den krijgsraad mogen aanbieden zooda nige stukken, als zij vermeenen tot bewijs der onschuld te kunnen dienen (art. 187);" de krijgsiaad zal hierop een zoodanig regard slaan als dezelve zal vermeenen te bêhooren" (!) (art 188). De phoenis (reehter-kommissatis, griffier; openbaar aanklager, verdediger en president) (?) heeft zijn eisch gedaan, de krijgsraad debat teert zonder dat de beklaagde tegenwoordig is en doet uitspraak; waarop geen appèl moge lijk is dan alleen als cle beklaagde niet volle dig heeft bekend of de bevoegdheid van den réciter wraakt; van een recht van cassatie is. dus geen sprake.' Indien het vonnis slechts het misdrijf aangeeft kan'de beschuldigde, geen vernietiging van'dat vonnis vragen "hoeveel- er ook aan den vowtn ontlreke, lioe liet rechtsge ding ook zy gevoerd. De samenstellers van het reglement op de rechtspleging schijnen evenwel een oogenblik te hebben ingezien, dat de onfeilbaarheid van den krijgsraad zou kunnen falen en bepaalden daarom, dat elk vonnis van den krijgsraad in tijd van vrede de bekrachtiging van het hoog militair gerechtshof noodig .heeft. Dit hooge gerechtshof maakt echter (slechts met de &tukken kennis en toch worden nog75pOt. der vonnissen door de krijgsiaden gewezen, niet geapprobeerd! (3) ' Heeft de beschuldigde het geluk van te kun nen appelleeren en matxkt hij van zijn lecht gebruik, zoo wordt hij terechtgesteld voor dat hoog militair gerechtshof, waarbij hem al&dan een verdediger wordt toegevoegd. Het hof, bestaande uit drie rechtsgeleerden en zes hoofdof opperefficiereri,1 oordeelt in de tweede en laatste instantie voor hoofdofficieren in de eerste en eenigste (!) ofschoon de grondwet uitdrukkelijk bepaalt) dat er voor het geheele rijk een. opperste gerechtshof, onder den naam van Hoogen Raad der Nederlanden," zal be staan (art. 157) dat het toezigt (heeft) op den geregelden loop en de afdoening van alle (3) rechtsgedingen alsmede op het nakomen der wetten bij alle (S) rechterlijke collegiën (art.162). Terwijl niet steeds de drie rechtsgeleerden van het hoog mil. gerechtshof tegelijk zitting nemen doch elkander afwisselen is van een vaste jurisprudentie van dat college geen sprake en niet alleen, dat zijne arresten soms geheel met die van den Hoogen Raad in strijd zijn, maar door de vaak zoo tegenstrijdige beslis singen, die het gegeven heeft, mist de krijgs raad elke basis om bij eene hoogstgebrekkige wetgeving althans zoo goed .mogelijk' recht te spreken, vandaar dan ook het zoo treurige verschijnsel, dat 75 pCt. (!) der vonnissen in appèl bij het hoog militair gerechtshof, vernie tigd wordt. Reeds .herhaalde malen is ten sterkste op verbetering onzer militaire rechtspleging aan gedrongen ; honderden- uit het leger zoowel als daarbuiten hebben hun stem tegen die rechts pleging uitgebracht, helaas het bleef steeds: de steni die in de woestijn riep. Niemand onzer kan rechtspreken zonder daartoe een deugdelijke opleiding te hebben ontvangen onze officieren alzoo ook niet en toch wordt van hen gevergd, dat zij als rech ters zullen zitting nemen, dat zij hun stem over jarenlange kerkerstraf, over leven en dood zullen uitbrengen, .zonder daartoe eenige op leiding te hebben genoten dan de weinige uren die op de militaire academie of cursussen daar toe disponibel waren. Hunne studiën zijn te veelomvattend om zich lang te kunnen ver diepen in de theoriëh van het strafrecht, daaren boven hun leermeesters in het recht waren zelf geen rechtsgeleerden. De tijden zijn voorbij dat een militair voor een ander rechter dan den burgerlijken moest terecht staa'n; geheele afschaffing der militaire rechtspleging is dringend noodzakelijk. Gelooft men, dat de burgerrechter over elk zuiver mi litair delict geen vonnis kan vellen, laat het althans aan hem om het schuldig of niet schul dig uit te spreken, den raad van officieren blijft het in dat geval over de straf te be palen; doch zonder verwijl behoort alleen de burgerrechter vonnis te vellen over feiten, die als geen zuiver militair delict kunnen Worden aangemerkt. Wil men ons tegenwerpen, dat dit stelsel' in tijd van oorlog geen recht van bestaan kan hebben, wij antwoorden, dat, al moest zulks het geval wezen, het nog veel minder te gedoogen valt een ellendig stelsel in tijd van vrede te billijken, alleen\omdat het in tijd van oorlog niet anders kan.' Doch ook dit laatste betwijfelen wij ; ons land is niet zoo groot en de verdedigingsliniën zijn niet'zoo uitge breid dat n permanente o.orlogskrijgraad uit burgerrechters bestaande, doch Doorgelicht door officieren, niet. voldoende zou zijn om recht te spreken in militaire delicten. Men bieke in dit geval radicaal met het oude. De tijd_der geheime, middeleeuwsche lijf straffelijke rechtspleging is voorbij; ook den soldaat' valle de voorrechten der humaniteitsbeginselën ten deele, ook hij moge kunnen ge tuigen: dat de zon der gerechtigheid hem be schijnt. 1) Mr. H. van der oevea, in zijn noogstbelangrijke rede gehouden in de bijeenkomst der vereèniging ter be oefening van de krijgaweten schappen van cteü26en NoNovember 1875", deze rede is helaas niet in den handel verkrijgbaar, een zeer juist verslag dier rede kan men echter Vinden in de Nieuwe Sott. Cour. van 28 Nov. 1875. 2) Wij cursiveeren. 3) Mr. H. van der Hoeven, als boren. iorHet Multipatiorbond is met zijn stichter niet ges'orven. Mogen er al afdeelingen zijn die spoedig ontstaan en voorde "lig opgeschoten, even snel haar ijver hebben zien bekoelen, anderen bewijzen dat Philippona een goed werk gedaan heeft met een nieuw leger van drankbestrijders bijeen te brengen. Zoolang in ons vaderland de Staat zich neutraal" houdt tegenover dezen vijand der' maatschappelijke welvaart, is er alleen van partikuliere krachtsinspanning heil te verwach ten. En daarom mogen wij ons oprecht ver heugen wanneer een vereèniging zóó arbeidt, dat zij den Staat een voorbeeld geeft en hem tot werkzaamheid prikkelt. Het mag inderdaad zonderling heeten, uat' in Nederland, de leden der Staten Generaal nog' rustig hun zetel kunnen innemen, zonder ge marteld» te worden door het besef dat zij schuldig zijn aan plichtverzuim. Schandelijk plichtverzuim moet het heeten, dat men weken en maanden doorbrengt in de uiteenzetting |! van allerlei verheven staatkundige inzichten tj en ter nauwernood een woord over heeft, om ,[ de regeering aan te sporen het hare te doen \ ten einde het misbruik van sterken, drank'? tegehtegaan. Wij leven hier in een \iij land, en moeten ,* dus ook de vrijheid hebben ons te bedrinken."'', Ziedaar de beknopte politieke verdediging die'h voor velen een einde maakt aan alle rede-[.l neering, ,-j Wanneer men de lieden verbiedt zich in de ^ kroeg te bedrinken, zullen zij het m nog veel £' erger mate te huis doen," zeggen zekere psy-i* chologen, die het met bovenbedoelde staatkun- 'ij digen eens zijn, terwijl nog anderen beschik- h' ken over een argument, dat de beide eerste J3 zoo goed als overbodig maakt: men mag zeg- ff gen wat men wil, maar in ons vochtig klimaat' j is een flinke borrel noodzakelijk. ..." - j Deze volkswijsheid die niet heelemaal dwaas-1] heid is, maar waarop zooveel valt af te dingen, daar ze zoo vrij is, een zekere zijde van-jJ de zaak waarover zij spreekt, voor de ge-.f heele zaak uit te geven, is meestal hefcjp eenige wat men verneemt als men met tegen-& standers van drankbestrijding te doen heeft. JT, Die drie gulden spreuken liggen hen op tong bestorven. En zoo geschiedt het dat wij eiken maar zondags het meest, getuigen moeten van die walgelijke tooneelen, welke den spot'>| steken met de beschaving, waarop wij roemen, | zoo zij er niet al te nauw mee samenhangen jij om zelf er de zwakke zijde van te kunnen $ heeten. "> Stel n een dag voor waarop de miliciens-,0 verlofgangers naar hun haardsteden terugkee- ,j ren, of een waarop iuspektie wordt gehouden, L f en het onbehagelijk soldatenbuis, is een nog i! veel te sierlijk kleedingstuk voor die troepen^ gierende en krijschende mannen van eer, ^ welke als demoraliserende toonbeelden van S een gedemoraliseerd volk langs de straten | waggelen en zwaaien, tot zij in de handen f, van de politie terecht komen neen, daf ?;t nooit! tot zij tegen den rustigen voor bij gan-fj ger aanbonzen. |f Wat echter onze stad betreft wij gaan een,n goede toekomst tegemoet. De Raad, besloot f' een kommissie te benoemen die een onderzoekt zou instellen naar hetgeen tot bestrijding van .p dronkenschap behoorde te geschieden, 't Was .4 naar aanleiding van het Hoornsche adres, p waarvoor men hier adhaesie had gevraagd, f' Het is te denken dat deze kommissie, overwe-^ gende wat aan het Rijk dient gevraagd telg woiden, tevens haar oog zal hebben laten l, > gaan over alle maatregelen, die door de poli-Jj;. tie zelve genomen kunnen worden en daarom^ mag men een voorstel verwachten, waarbij dei.' O l -i FEUILLET@i> II BJËSCHERM. (Slot). De eerste vreugde van het in bezit nemen dezer heerlijkheden, wag echter helaas, van ?korten duur. Dat Mildrid den eersten nacht in de nieuwe woning slapeloos en schreiend doorbracht, denkend aan den tijd toen zij hier onbezorgd en gelukkig met haar vader woonde, was nog zoo heel erg niet: maar den volgen den avond werd vrouw Gunda plotseling zoo ernstig ziek dat Mildrid weken lang niet vanhet krankbed week, en zelve bitter weinig ge hot had van haar mooie nieuwe slaapplaats. . Toen echter de krachtige natuur der zieke ".eindelijk de overwinning behaald en haar on vermoeide verpleegster, met zeer korte tusschenpoozen, tweemaal vier-en-twintig uren vast geslapen had, ondernam zij al spoedig een tocht naar de stad ten einde berichten in te winnen. En rijk beladen keerde zij terug met een brief uit Alexandria in het land van Egypte, waaruit de herstellende' kranke met bevende 'stem de navolgende woorden wist te ontcijferen: Lieve Moeder! Deze stad is wel tienmaal zoo groot als Christiania en Bergen, en de menschen zijn heidenen en erg bont aangekleed; verder zijn zij niet kwaad, behalve dat het hier erg duur is. En de vrouwen en meisjes loopen gesluierd, en men. kan niets zien dan de oogen, die heel donker zijn. Ook zijn er veel ezels, die zij in .plaats van paarden gebruiken. Het is hierzoo vuil en zoo heet, dat men maar het liefst den ieelen dag in het water zou willen blijven, maar dat is ook al warm. Ik heb gisteren de Norge verlaten, want de kapitein wilde mij opsluiten omdat ik een beetje veel gedronken had, want wij drinken hier wijn, en die is heel sterk. Maar ik ben nu weer op een Deensch schip, n dat heet Fadrelandet" en zeilt naar Amerika en van daar weer naar Indie, en de stuurman, die van de Norge, zegt dat is het prettigste land. van de wereld, en daar zijn de hoogste boomen, en de prachtigste bloemen en nog veel mooier meisjes dan in Spanje, en zij zijn zoo rijk dat zij wel een heele stad kunnen koopen, en zij trouwen het liefst met vreemde matrozen, zegt de stuurman. Het zal wel een "jaar duren, eer wij terug komen, en misschien nog wel langer. Het spijt mij wel maar naar Indiëmoet ik, al duurde het tien jaren. .Ik kan u niet zeggen welk een heerlijk land dat is; er zijn zelfs olifanten. ^Stuur uw volgenden brief maar naar Malta, aan boord van de Fadrelandet". Dat is een eiland waar wij landen, en daar wonen Engelschen, en gij weet nu waarheen gij schrijven moet. Uw getrouwe zoon NlLS. Het eerste gevolg dezer lektuur was: groote verslagenheid der beiden vrouwen, een slapelooze nacht voor de oude, en benauwde droomen voor de jonge, waaronder zij een menigte gesluierde meisjes onder de prachtigste boomen zag rondwandelen; . maar de sluiers waren helaas, zeer doorzichtig en zij zag buitenge woon mooie gezichtjes, en Nils stond er altijd bij en lachte van pleizier. De 'moeder echter schreef den volgenden morgen weer een brief, waarin'zij zweeg over' de tranen, die zij geschreid had, maar zei dat hij doen moest wat hij het liefst wilde; dat zij goed bezorgd was en nu in de scheren woonde bij Mildrid Ohlsdahter, die 'haar ver pleegd, had als een lieve dochter, want zij was erg ziek geweest, en zou, zonder die trouwe Mildrid zeker gestorven zijn. Maar daar moest hij nu maar niet verder aan denken en gerust naar Indiëvaren. Al duurde' het dan al wat langer, terug k'omen zou hij. toch zeker. Toen zij met haar schriftuur gereed was, vroeg zij Mildrid of zij hem' van haar groeten zou,.of zij.er misschien zelve een lettertje on der wilde schrijven. Maar het meisje'schudde van neen; als hij niets zei, zou zij ook zwijgen. Toch bracht zij den goed verzegelden en ge adresseerden brief, in weerwil van de moeite volle vaart, terstond naar de stad, en ver trouwde hem -aan de post, die naar het buiten land ging. Op den terugweg was zij den in druk harer wonderlijke droomen reeds lang te boven; het was toch immers alles maar gekheid wat hij van die Indische meisjes schreef: al waren zij ook nog zoo mooi, trouwen kon hij ze toch niet, al wilde hij het ook ??? en hij wilde het niet, want hij had immers al een bruid en hij, verstond die vreemde taal im mers niet, evenmin als die meisjes de-zijne. Daaromtrent was zij dus volkomen gerust ge steld. En hoe naar. het ook zijn mocht, dat hij zoo lang. weg bleef, wachten wilde zij wel, zeker, twee of drie jaren zij zon wel wachten. En wachten moest zij leeren, reeds dadelijk den eersten tijd, en vrouw .Gunda met.haar, want hoe zij ook hoopte en verlangend naar tijding uitzagen, de eene week-na de andere ging voorbij en er kwamen geen brieven meer van Nils, noch van Alexandria, noch van Malta, noch uit Indie. Reeds spoedden de helderlichte zomerdagen ten einde, de nachten werden steeds langer en donkerder en kouder, n steeds moeilijker ook Mildrid's wekelijksche tochten naar de stad. De groote kachel begon haar werk en de beide vrouwen zaten er naast, sponnen haar vlas, en.wachtten..Bittere zor gen spon de moeder in de draden Mildrid rozekleurige droomen. Haar vertrouwend hart begon hoe langer hoe vaster te gelooven, dat Nils alleen-daarom ,niet schreef, omdat hij plan had zelf te komen, en dan moest hij spoedig komen wie weet hoe dicht mj reeds in de buurt was! Maar helaas, dit laatste luchtkasteel werd op de droevigste wijze uiteen gerukt door een courant, die haar vriend in de stad, de oude visscher, haar op een goeden dag gaf. Daar stonden zij gedrukt die vreeselijke woorden: Het Deensche schip Fadrelandet, van Kopen hagen, kapt. Jensen, is op de kusten van Sicili vergaan, met de geheele lading en een gedeelte der equipage; slechts enkelen is het gelukt zwemmend de kust. te bereiken." Die zware onverwachte slag vernietigde ein delijk Mildrid's onwankelbaar vertrouwen op het geluk harer liefde, geloof, hoop en liefde werden op dat noodlottig oogenblik gedood in haar hart: haar tehuis had zij verloren maar herwonnen; een vader verloren maar een moeder in de plaats gekregen; hier echter was niets waarvoor zij lijden en strijden kon; den geliefde kon niemand op de heele wereld haar teruggeven, hier hielp geen kampen tegen het noodlot: daarbij brak haar 't moedige hart! Zij weende n klaagde^ niet, zij had ook geen medelijden .met de ongelukkige moeder; zij voelde niets dan een akelige leegtezeen verschrikkelijken angst voor- het nuttelooze onbeduidende leven, dat van nu af aan haar deel zou zijn. Maar toen de jammerende vrouw ^t de armen om haar hals sloeg, haar kuste en^ met haar heete tranen Mildrids wangen be-^ sproeide, toen uitte zij een kermende kreet, p, rukte zich los, snelde de deur uit, en omhoog $ naar de rotsen alsof zij tenminste zijn graf | j wilde zien want de woeste onstuimige zee h was immers zijn graf! En 't was wonderbaar!fy Terwijl zij daar boven stond en met zoeken-$j den blik voor zich uitstaarde op de golven, ,^ toen was het alsof de hoop begon te herleven^ in haar hart: de grenzelooze diepte kon im-|f mers ook wonderen doen tot in het oneindige;"^ zij had de lijken van haar vader en haar gé-& liefde niet gezien zij konden dus nog leven, J zij konden onverwachts -verschijnen uit -hét^ Oosi en of Westen, Zuiden of Noorden, er was j| immers nog een schijn van mogelijkheid, waar- 6 aan haar krachtige ziel zich in haar doodsangst^ vastklampte maar het wa=ïeen wreed>«* aardig spel dat haar hart met haar spelen^ zij wist het immers maar al te goed,^ wou hoe bedriegelijk die hoop was, hoe valsch,hoe^ ongegrond. Daar verscheen een zeil. Het kwam j1' uit de scheren, recht op het eiland toe, dwarsft over de bocht maar juist dat vervulde haar ,M met afgrijzen, een geheimzinnige angst voorjfj' spoken en geestverschijningen maakte zich van h,; haar meester; haar hoop was vervlogen; sleéhs h de dooden namen koers n^aar deze verlaten'1! plek Verstijfd van schrik bleef zg staan, -f en volgde &iddereiid de naderende boot met t haar oogen. Zij naderde werkelijk zij landde, j] een man steeg er uit, liep op het huisje topjen verdween achter de deur. Haar knieën <i[ knikten, zij kon niet langer staan, en ging op V een steen zitten toen schreide zij voor het J eerst, heete bittere tranen. En die tranen^

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl