De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1879 27 juli pagina 1

27 juli 1879 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Verschijnt iederen Zondagochtend. Uitgevers: ELLERMAN, HARMS & O». Kantoor: Rokin 2. Abonnement per B/m. . . .60 Gt=. fr. p. p. !"-> Cts, Afzonderlijke NiiBimers 5 - * > Advertentien per regel . 15 > 'INHOUD. Armzalige Politiek door J. A. Levy. De jtoekomst van het oogenblik. Kappeyne-Hervor mer. Feuileton. Staatkundig Overzicht. Gemeentezaken. De Herstemming De nieuwe Beurs. KUNST. Albrecht. LETTEEKUITOE. Bij den strijd der meeningen. Belasting naar den welstand. De Postadministratie in Amerika. Statistische en Indnstriëele Mededeelingen. Overzicht van de Effè'ctenmarkt. Financiëele Brieven. Allei-lei. Ingezonden. Handelsoverzicht der Week. Cargalijsten. Veilingen. Schepen in lading. Burgerlijke stand. Te haar zijnde "Wonin gen. Schouwburgen, enz. Advertentien. There is something rotten in the State.' De heeren Fransen van de Putte en E. Gremers hebben de eer, naar aanleiding vaneene opdracht van den koning, en daartoe op "hun voorstel doorhem gemachtigd,UHoogEd. Gestr; dringend uit te noodigen tot het bij wonen eener bijeenkomst, van de leden der liberale 'partij, in het lokaal van de Tweede Kamer ' der Staten-Generaal, op Maandag 21 Juli, te twee uur." - . ' Aldus luidde een geschrift, dat blijkens de nieuwsbladen, dezer dagen zijne bestemming '.bereikte. Het bekroonde de reeks verrassing en waaraan ons volk in den jongst en lijd" van regeericgswege gewoon is geraakt, op meer. dan verrassende wijze. Trachten wij die feit en, op grond der mededeelingen in de bijeen komst gedaan, kortehjk voor zich zelf te doen spreken. Art. l der dusgenaamde kanalenwet is ge vallen en het ontwerp ingetrokken. Het hoofd van het betrokken Departement meent den koning zijn ontslag te moeten vragen. Dat voorbeeld volgt de minister van bmnenlandsche zaken, die aan de verdediging van het ontwerp geen woord verspild, te nauwernood bij de behandeling in de Kamer verschenen is. Dergelijke aanvrage, docli voorwaardelijk , doen de overige «leden van het ministerie. Het ontslag wordt geweigerd bij kabinets-. "rescript dd. 15 Juni en het. ministerie in de Eerste Kamer geïnterpelleerd over het ontstaan, verloop, en bestaan der crisis. Op dit laatste punt erlangt de interpellant het meer hooghartig dan duidelijk bescheid: dat geen lid van den ministerraad ook in deze zaak 'zich zal laten leiden door eenige andere overweging dan door- zijne persoonlijke eerlijke overtuiging omtrent de eischen van onze constftutioneele staatsinstellingen en tevens die van het algemeen belang". Deze zinsnede is de omschrijving van hetgeen korter had kunnen worden gezegd: te weten, dat het ministerie vrijheid van handelen zich voorbehoudt. Van die vrijheid maakt de minister van Binnenl. zaken gebruik, om den koningin een brief niet bijgevoegde nota, de noodzakelijkheid eener Grondwetsherziening te betoogen. Hij hoopt deze van de Tweede Kamer te kunnen verkrijgen, des noods, door middel eener ont binding,- tegen haar te zullen doordrijven. Brief en nota worden aan den Ministerraad mede gedeeld. Twee zijner leden zijn met het plan niet ingenomen, en geven ieder voor zich daar van blijk. De minister van Finantiën oordeelt het ministerie tot een maatregel van dergelijk gewicht, niet krachtig genoeg. De minister van Koloniën acht het oogenblik daartoe niet gun stig, en grijpt de gelegenheid aan om te ver klaren, dat van eene aanstaande grondwets herziening noch bij noch vóór zijn optreden sprake was geweest. Onder deze omstandigheden wijst 'de koning, door den ministerraad ingelicht, het voorstel van de hand, en belast na hernieuwde aanvrage om ontslag van het ministerie, de heeren Frans en van de Putte en E. Cremers des eer sten voornaam schijtit voldoende ' bekend met de vorming van een Kabinet. Hun eerste openbare handeling is de uitvaardiging van het geschrift, welks woordelijke inhoud zoo even werd medegedeeld. En die handeling ia in de schatting zelve der oproepers eene minder gelukkige". Althans geopend werd de bijeenkomst met de verkla ring, dat de uitcoodiging inderhaast was ge steld, en de bedoeling alleen was geweest om te doen. uitkomen, dat de heeren, die een. op dracht hadden ontvangen om een nieuw Ka binet samen te stellen, zich niet aan indïskretie schuldig maakten tegenover den koning dooi de liberale .leden byeen te roepen en hun aangaande het. verslag der crisis enz. mede deelingen te doen, voor zoover die alleen kon worden gekend uit stukken, tusschen de kroon en de ministers gewisseld" 2), Het schijnt der halve dat de heeren reeds dadelijk moeite had den hunne bedoeling in woorden weer te geven. Dusver de feiten. Tot welke hoogte moet de radeloosheid ge stegen zijn om soortgelijk bedrijf mogelijk te maken ? In den aanhef eyner bijdrage tot de herziening der Grondwet geeselt Thorbecke, leden van een ministerie, die zonder elkander politisch te kennen, zonder eenigen dwang van omstandigheden, uit vrije keuze nevena elkan der zitten, niet om een partijtje te maken, maar om, als gouvernement, het bestel van den Staat in handen te nemen." Het schijnt, dat de heer Kappeijne althans in zoover de' dagen van 1848 ons voor den geest roepen wilde, dat deze uitspraak op nieuw toepasselijk wordt. De missionair minister, dient hij en hij alleen een voorstel tot Grondwetsherziening in. Van be raad, overleg met zijne ambtgenooten blijkt niet. Dezen krijgen kennis 'van plan en schets, nadat zij den koning zijn toegezonden. Gelijk de stukken schuil blijven voor den Ministerraad, wordt aan de Vertegenwoordiging mededeeling van,ja zelfs toespeling op het voornemen ont houden. Aan de natie, de pers wordt mitsdien de gelegenheid zelfs afgesneden, om over beteekenis, strekking, zwaartekracht der ontworp en .wijziging, een gevoelen te uiten. Aan de natie, wier hoogste belangen bij de-eerste onzer Staatswetten zijn betrokken. Wanneer en waar werd ooit dergelijk voorstel onder deze omstan digheden beraamd of gedaan? Wat de toekomst nopens het voorstel bren gen 2al is onzeker, maar ontzettend is de ver antwoordelijkheid zijner indiening op de.se w$se. Welke zedelijke kracht, welk gevoel van waar digheid, welk geloof in beginselen, welke op vatting van eigen roeping spreekt er uit een plan aldus aanhangig gemaakt? Zijn wij Nederlan ders bewoners van Turkije wellicht, dat men in dier voege over ons, zonder ons durft te beschik ken? Is het niet constitutioneel maar ooroaar, voegzaam, dat met de Vertegenwoor diging des volks, in eene aangelegenheid van dit gewicht wordt gehandeld, als bestond zij niet? Is het hoofd van ieder Kabinet niet zoo veel ontzag aan zijne ambtgenooten schuldig, dat hij tegen hun pijnlijk beklag \anoveii ompeling zich vrijwaart? Mag de voor bereiding tot zóó belangrijken stap lichtvaardig genoeg zijn om de eigen bekentenis mt te lokken, dat men niet terugdeinst voor een beroep ^an de Kanaer, die overvallen is, op de natie, die ijlings en onverhoeds in het krijt wordt gevoeld^ K het wonder dat de onbesuisde handelingen eens minister?, wiens jaren hem met meer tot veischooning strekken, aanvankelijk reedb bij den koning gunstig onthaal niet vinden? De opdracht aan de heeren Fian&en van de Putte en E. Cremers is van dit voorstel het gevolg. Hoe kwijten zich deze aanstaande iegeerders van hunne taak? Door eene uitnoodiging aan de leden eener paitaj lijf naam des konings. Het feit is verontschuldig}, maar het feit ligt er, toe. Het téverschoonen, zou zijn meer dan redelijkerwijze gevei gd -worden kan van wie de aanspraken des konmgs opeeibiediging zijner rechten lief heeft. Geeneilei wooidenkeus en phraseologie ? kan hej; :feit bemantelen, dat de naam, des konings is .^gebezigd in een parly verband. Twijfelachtig, schijnt, wat in de handeling der oproepers meer lakensw^ard is: óf de schildverheffing krachtens 's konings opdracht; Of de ijdelheid, die in een gewichtig oogenblik wél op de beuzelarij der, titulatuur, niet op een beginsel van Staatsrecht het oog vestigt; of de smakeloosheid, die tot uitvoering van het plan 's lands raadzaal doet aanwijzen. Wie, hoog of laag, met de publiek^: zaak zich inlaat, is gehouden tot de w.etensc|ap, dat het hoofd van den Staat is de Kóning-i'van Neder land, niet eener partij in Nederland. Dat een aanstaand minister, zijne politieke grienden'als maatregel van huishouding raadpleegt, is niet slechts gepast, maar geraden. Dat ij, door mid del eener dubbelzinnigheid, in eéne bijeenkomst niet zonder, uiterlijk' vertoon en omhaal van plechtigheid, achter den troon zich plaatst, dien hij later dekken moet, is roekeloos.. "Welke bitterheid, .welk rechtmatig gevoel van achterstelling moest door den schijn, dien men aannam, gewekt worden bij dat deel der natie in -hare- Veriêgeuwfeordigktg^&t tot de uitverkorenen niet behooit? Wie den wind zaait zal den storm oogj-ten, en iets meer dan eene tartende houding en onbegrensd zelfver trouwen is er noodig om denxstaatsman eer bied ook bij zijne tegenstanders te doen vin den. Op ontzag heeft iedere minderheid aan spraak, en wat zij vóór alles eischen kan, is, dat men aan het onvermijdelijke niet deiïhoon der uitdaging toevoege. Met welk recht ma tigt deze of gene partij het monopolie van 's konings naam zich aan? Meent men, dat het. bezigen van stemmen overwicht regeeren is? Men bedriegt zich schromelijk alsdan. De ver slagene van heden zal de overheerscner van morgen worden. Is de zaak van Staat het ge schikte terrein voor dergelijke proefnemingen ? En is de eenheid des volks, bij alle verschil van richting, niet te goed en te heilig omden dunk niet te vermijden als ware zij in de waagschaal gesteld. Armzalige politiek, wier hoog spel dergelijke toestanden uitlokt en dergelijke middelen bezigt. Amsterdam, 22 Juli 1879. J. A. LEVI. 1) Handel. Eerste Kamer, 1878/1879. Zitting 19 Juni. 2) Vaderland, 22 Juli 1879. (Verslag der Vergade ring van 3e liberale leden der Kamer). De toestand van het oogenblik. Het Vaderland en het Handelsblad zijn de pu blieke organen, waaraan "bijna alle andere bla den een" vrij uitvoerig relaas van het gebeurde in de -op LI. Maandag gehouden vergadering van liberale leden der tweede kamer van de Staten Generaal ontleend hebben. Die uitvoe righeid betrof nochtans alleen de inleidende mededeelingen der heeren Cremers en van de Putte omtrent het. verloop der mmisteriëele krisis, niet de ter vergadering gevoerde debat ten; en zijn wij wel ingelicht wat wij gelooven?dan waarborgen omtrent deze laatstén de magere rapporten in verband met de daarop sedert door het Vaderland, in eeaige hoofdar tikelen, gebouwde redeneringen niet een vol komen juist begrip- van de zaak bij het pu bliek. Tweeërlei moet hoofdzakelijk het'onde. werp der beraadslaging geweest zijn: vooreerst het geen men goed vond den vorm te noemen, of de oproeping met machtiging des konings van een deel van een tak der volksvertegenwoor diging, ten tweede de grondwetsherziening. Omtrent het eerste' punt vond men alleen in het Handelsblad gemeld, dat de vorm algêmeene afkeuring ontmoet had, maar dat men met de verontschuldiging genoegen nam." Het eerste nu is volgens onze berichten wél, het laatste niet juist. De verontschuldiging of uitlegging kwam hierop neder, dat de kabinetsförmeerders niet'zonder voorkennis des konings aan 49 menschen kennis willende geven van hetgeen tusschen Z. M. en de Mi nisters en tusschen Z. H. en de heeren C. en v. d. P. voorgevallen was, zich vooraf hadden vergewist dat de Koning in de mededeeling aan een aantal liberale leden der. tweede kamer geen indiscretie zien zoude. Dat dit nu hoog stens recht kon geven van een koninklijk 'verlof gewag te maken, en wel niet door 49 personen als eene voldoende rechtvaardiging van de uit drukking, ^daartoe door den honing gemach tigd", kan zijn aangemerkt, spreekt bijna van zelf: - .. Het tegendeel moet veeleer waar zijn. Dade lijk en van alle zijden gingen na de door den heer C. reeds bij de opening voorgedragen verontschuldiging stemmen op, die in kernach tige, soms scherpe taal, de uitdrukking en op roeping ^veroordeelden, en afkeurden dat een zoo in constitutioneel e handeling was uitgegaan van leden der liberale party, op wier reke ning vermoedelijk dit slechte voorbeeld zou ge steld worden. En wanneer die verwijten ten slotte eenige tegenspraak uitlokten, was het al leen op grond, dat het nu zóó dikwijls en met zooveel kracht was gezegd, dat het tijdver spilling heetén. mocht .het verder te herhalen. Ten aanzien van de quaestièvan grondwets herziening, luidden de berichten in substantie, dat over de wenschelyhheid van grondwetsher ziening geen, maar over de tijdigheid groot verschil -was, Onder de voorwaarde eener kleine, doch niet onbeteekenende aanvulling, zou dit bericht kun nen toegegeven worden. De wenschelijkheid toch van grondwetsherziening, werd door nie mand betwijfeld, althans tegenover het krach tig betoog van alle sprekers door niemand be twist; terwijl de tijdigheid van Kappeynes voor dragen van eene herziening zoowel verdedigd als weerlegd werd; maar de opportuniteit van grondwetsherziening zelve, nu zij eenmaal aan de orde gesteld was, en mede de urgentie er van in enkele opzichten, werden bijna niet ont kend, en schier op geen anderen grond tegen gesproken, dan dat omtrent sommige vraag punten, bijv. dienstplicht, ook in den boesem der liberale. partij niet genoeg overeenstemming heerfichte. De praevaleerende indruk was ten slotte ' natuurlijk, volgens de opvatting van onzen zegsman, aangezien geen konklusie gesteld of aangenomen werd dat een ministerie, opge treden ter -vervanging vaneenKabinet,datdoor den eisch van zijn premier omtrent grondwets- , herziening gevallen was, in zijn vaan zou moeten schrijven geen, of .althans vooreerst geen grond'wetsherziéning, dat die leus bij de liberalen niet mocht worden erkend, en dat boven een liberaal ministerie onder die leus, een reaktionair of zelfs een klerikaal ministerie te ver kiezen was. Is die opvatting van onzen berichtgever juist, dan, volgt hieruit mede, dat de door het Va derland verlangde oplossing, of een Kabinet van Rees, eene onmogelijkheid is, omdat juist die minister in zijn bijzonder advies aan den Koning de opportuniteit eener grondwetsher ziening''met kracht bestreden heeft. Te be treuren is'dat zeker, omdat de heer van Rees te boek staat als een man van kracht en be zadigdheid, en Teel kans zou gehad hebben op algemeenen bijval en vertrouwen in ons par lement; maar aan dit betreurenswaardig feit valt niets meer te veranderen. Evenmin zouden wij intusschen de meening van het Vaderland willen onderschrijven, dat de heer van de .Putte, ware hij als minister opgetreden, met persoonlijke antipathiën zou hebben te kampen gehad. Wij hebben altijd vernomen dat de innemende pei soonlijkheid van dien heer overal sympathie wekte, en een niet verwerpelijken steun opleverde voor ieder Kaoinet, waarin hij zitting had; maar het is veeleer de staatkunde van den heer van de Putte, niet het minst van -de laatsj-e jaren en van de laatste maanden, die de oude Putteaansche partij heeft ten grave geJeept, en hem het uitzicht beneemt op de herleving van een kern van volgelingen, zonder welke het op treden van een nieuw ministerie, nog wel onder een weerzinwekkende negatieve leus, ondenk baar is. Vraagt men nu hoe dan de krisis moet afloopen, wij zullen ons aan het antwoord niet wagen. Blijft een liberale regeering nog mogelijk zonder beginsel verzaking, wij zullen haar toejuichen. Mocht weder de tegenover gestelde richting aan het roer komen, wij zullen er een droevige gebeurtenis in zien, maar als eene voorbijgaande beproeving ons erintroostea, mits de liberale partij hare handen rein houde. Hoe groote voorstanders wij zijn van hande len, soms kan het naar onze meening wijs zijn, zich niet te mengen in toestanden, die door an deren bedorven werden. Zoo hebben wij zelden grootere onhandigheid zien plegen dan door de heeren Fransen van de Putte en Cremers, toen zij déleden van de liberale meerderheid DOOR (Vervolg.) Die Maugars, zei Therèse, zich. tot haar va der wendend, zijn rijk, en beleefd tegen ieder een, en toch mag niemand hen lijden . . . Hoe komt dat toch? Zijn zij niet fatsoenlijk.? M. Desroches trok de . schouders op. Niet fatsoenlijk1. Waarom niet? Iemand, die 't werk doet, waartoe hij geschikt is, is immers altijd fatsoenlijk, hernam de dokter met een schamperen lach. In de wereld moet men nu eenmaal bedriegen of bedrogen wor den, eten. of gegeten worden. De Maugarsbehooren tot degenen, die eten, dat is alles! . . . Kom, ga daar van daan, het zien van die men schen zou mij wee kunnen maken. II. Kom, vader, genoeg gepraat voor van avond. Ziet ge niet dat de jongen dood, van de slaap is? Het middagmaal der Maugars had, lang ge duurd; het was langzamerhand donker gewor den, en het onzeker licht der kaarsen bescheen de overblijfselen van het lekker en stevig maal, ter eere van den eenigen zoon gereedgemaakt. De pas aangekomene, Etienne Maugars, scheen nu tengevolge van de vervelende reis en het lekkere dinétje met ouden Bordeaux besproeid, wel wat slaperig geworden te zijn; hij gaf slechts weinig antwoord meer, en keek glimlachend naar,de vergenoegde gezichten zijner ouders, naar den welvoorzienen disch en de zoo goed bekende meubels. Door de openstaande ven sters hoorde men het zachte kabbelen van de golfjes der Charente; een bijna 'bedwelmende kamperfoeliegeur drong uit den tuin naar "bin nen en rondom de kaarsen dwarrelden allerlei kleine insekten. De oogled' n van den jongen man vielen van tijd tot tijd dicht, maar hoe wel bij bijna sliep, behield zijn gezicht dezelfde weltevreden uitdrukking. Hij heeft bijna niet geslapen sedert hij Parijs verliet, hernam -moeder Maugars, en hij heeft rust, noodig. Ge kunt immers morgen nog genoeg praten. M. Maugars haalde de schouders op. Vermoeid van een enkelen slapeloozen nacht en een uur of zes rijden!... Toen ik zoo oud was als hij zag ik niet op tegen tien mijlen loopen daags, en als ik thuis kwam bleef ik nog tot middernacht zitten -werken. Het jonge geslacht is niet half zooveel waard als bet oude... Komaan, mijnheer de advokaat, ga nu maar slapen, en rust wel!... Terwijl moeder u naar bed brengt, zal ik gaan sluiten 'en zien of de bedienden alles goed heb ben weggeborgen. Hij stak een kaars aan, en de trap afgaande trad b-ij zijn gelijkvloers gelegen kantoor bin nen. Hij zag alles nauwkeurig na, bekeek de siuitiug der "blinden, ruimde al brommend het een en ander op, dat de klerken vergeten had den, opende eindelijk de brandkast, zag de rekeningen na en herlas in het copieboek de correspondentie , van den afgeloopen dag. Een groot uur was hij bezig geweest, en toen hij het echtelijk slaapvertrek binnentrad, lag Mme Maugars reeds tébed, maar zij sliep nog niet. Haar fijn blond gezichtje door een nuf fig kanten mutsje omlijst lag op het sneewwitte kussen, en bij het licht van de lamp kon men de voornaamste^ trekken van haar eenigzins sluw gelaat duidelijk onderscheiden het smalle van eigenzinnigheid getuigende voorhoofd, de blinkende oogjes, altijd wakker, altijd rondkijkend als die van een muis, het spitse wipneusje, de vastgesloten dunne lippen, de kortös terugwijkende kin. Hoe is het? vroeg M.- Maugars, terwijl hij de kaars uitblies en zijn zakten leegpakte op de nachttafel, ligt de 'jongen al in zijn wiegje? , Hij slaapt al, hij 'was erg moe van die reis. 'Kom, dat zal morgen wél over zijn .,. Hij heeft daar ginds geen schulden gemaakt en is gezond en wel terug gekomen; dat is het vo.ornaamste. Ik vind dat hij er goed uitziet. Ja, zei Mme Maugars met innige zelfvol doening; Parijs heeft hem goed gedaan 't is een knappe jongen geworden. Iemand die geld op zak heeft, is al gauw een knappe jongen, en ik heb genoeg omhein zoo mooi te maken als een heilig beeld in de kerk, gaf de echtgenoot op zijn gewonen hoogwijzen toon ten antwoord. Geld genoeg, en dan tel ik nog niet eens mee wat de toekomst brengen zal... ik h.e,b nog groote plannen, en mijn beste troeven zijn nog niet uitge speeld. Zoo sprekende knoopte hij voor den spiegel staande zijn vest los, en zijn hardvochtig, streng gelaat weerkaatste zich in het glas. Hij had een laag .voorhoofd, bekroond meteen geheel woud van recht opstaand, nauwelijks grijzend haar, zware wenkbrauwen, kleine val kenoogjes, die van onder de gerimpelde oog leden arglistig rondgluurden. Zijn uitstekende kakebeenén waren versierd met onregelmatig geplante bakkebaarden; zijn smalle neus, glad geschoren lippen, waar een Hdteeken dwars over heen liep, gaven aan zijn gelaat een boos aardige uitdrukking. ??? Hij was zijn loopbaan Begonnen als met selaarsjongen, en later aannemer geworden; zijn zaken gingen goed, hij had den kring zijner werkzaamheden langzamerhand uitge breid, en nu gold hij voor een van de voor naamste geldmannen van het departement. Aan de deur van zijn mooi huis, aan het einde van de groote straat gebouwd, las men op een koperen plaat met'' groote letters". Simon Maugars, Bankier, Hij bezat onroerende goe deren in al de naburige gemeenten en behoorde tot de notabelen "van Saint-Clementin. Toch kon het vernisje van deftigheid den vroegeren meteelaarsbaas niet geheel verbergen, zijn kromme rug, zijn lompe, slecht gevormde ooren, waarin kleine bosjes haar groeiden, spraken van zijn lage afkomst en met zwaren en ruwen arbeid doorgebrachte jeugd. . . ? t Ja, ja, zei bij, terwijl liij zijn, jas zorgvul dig over de leuning van een stoel hing, ik ben nog. niet aan 't eind van mijn plannen; als hij er lust in heeft, Laurette, kan uw zoon gerust eiken dag witte, glacéhandschoenen dragen, en er mooie liefjes op na houden ook? Foe! riep Mme Maugars, terwijl zij de oogen nederslaat, zij richtte zich op, leunde met den elleboog of bet kussen, en haar man verwijtend aanziende, Het zij er op volgen: Heeft hij voor advokaat moeten studeeren, om zulk een leven te gaan leiden? Hij heeit nu tijd voor alles, hernam Mau gars; ik zie niet wat er voor kwaad in zou steken als hij een beetje pleizier maakte tot de wilde haren er uit zijn. Ge zoudt beter doen met hem in te wijden in uw zaken... Dan kon,hij u de bank hel pen besturen, en haar later zelf overnemen. Maugars, die was gaan zitten, om zijn laar zen uit te trekken, sprong nu plotseling op * Mijn zaken gaan mij alleen aan! riep hij knorrig; ik ben nog niet oud genoeg om met de handen in den schoot te gaan zitten, en ik wil mijn bootje sturen naar mijn eigen zin. Wel lieve deugd! mij dunkt dat ik er nog al aardig slag van heb! Uw jongen zou niets van mijn manier van doen begrijpen; hij is nog veel te groen..., Laat hij eerst maar eens met'.schade en schande leeren wat de wereld eigenlijk is, dan zullen we verder zien! En als hij nu in dien tusschentijd allerlei dwaasheden doet? ,?Des te beter, zoo moet hij wijs worden. Ik heb menschen gekend zoo stijf als ^zeren staven, echte Don Quiehots, die altijd den mond vol hadden óver hun beginselen" ... Maar ach, toen ze maar eens door de handen van mooie vrouwen en deurwaarders gegaan waren, werden ze zoo zacht als een versleten hand schoen, en inhalig als een oude procureur... Als Etienne de kindei schoenen uit heeft ge trokken, mag hij zijn neus in mijn zaken steken, maar eerder niet! Mme. Maugars schudde haar met kanten omringd hoofdje en zei: Gij hebt goed praten^ Simon, maar eigenlijk is het toch niet zoo als het hoort.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl