Historisch Archief 1877-1940
Verschijnt iederen Zondagochtend.
Uitgevers: ELLERMAN, HARMS & O».
Kantoor: Rokin 2.
Abonnement per B/m. . . .60 Gt=. fr. p. p. !"-> Cts,
Afzonderlijke NiiBimers 5 - *
>
Advertentien per regel . 15 >
'INHOUD.
Armzalige Politiek door J. A. Levy. De
jtoekomst van het oogenblik. Kappeyne-Hervor
mer. Feuileton. Staatkundig Overzicht.
Gemeentezaken. De Herstemming De
nieuwe Beurs. KUNST. Albrecht.
LETTEEKUITOE. Bij den strijd der meeningen.
Belasting naar den welstand. De
Postadministratie in Amerika. Statistische en
Indnstriëele Mededeelingen. Overzicht van de
Effè'ctenmarkt. Financiëele Brieven.
Allei-lei. Ingezonden. Handelsoverzicht der
Week. Cargalijsten. Veilingen. Schepen in
lading. Burgerlijke stand. Te haar zijnde "Wonin
gen. Schouwburgen, enz. Advertentien.
There is something rotten in
the State.'
De heeren Fransen van de Putte en E.
Gremers hebben de eer, naar aanleiding
vaneene opdracht van den koning, en daartoe op
"hun voorstel doorhem gemachtigd,UHoogEd.
Gestr; dringend uit te noodigen tot het bij
wonen eener bijeenkomst, van de leden der
liberale 'partij, in het lokaal van de Tweede
Kamer ' der Staten-Generaal, op Maandag 21
Juli, te twee uur." - . '
Aldus luidde een geschrift, dat blijkens de
nieuwsbladen, dezer dagen zijne bestemming
'.bereikte. Het bekroonde de reeks verrassing
en waaraan ons volk in den jongst en lijd" van
regeericgswege gewoon is geraakt, op meer.
dan verrassende wijze. Trachten wij die feit
en, op grond der mededeelingen in de bijeen
komst gedaan, kortehjk voor zich zelf te doen
spreken.
Art. l der dusgenaamde kanalenwet is ge
vallen en het ontwerp ingetrokken. Het hoofd
van het betrokken Departement meent den
koning zijn ontslag te moeten vragen. Dat
voorbeeld volgt de minister van
bmnenlandsche zaken, die aan de verdediging van het
ontwerp geen woord verspild, te nauwernood
bij de behandeling in de Kamer verschenen is.
Dergelijke aanvrage, docli voorwaardelijk ,
doen de overige «leden van het ministerie.
Het ontslag wordt geweigerd bij kabinets-.
"rescript dd. 15 Juni en het. ministerie in
de Eerste Kamer geïnterpelleerd over het
ontstaan, verloop, en bestaan der crisis. Op
dit laatste punt erlangt de interpellant het
meer hooghartig dan duidelijk bescheid: dat
geen lid van den ministerraad ook in deze
zaak 'zich zal laten leiden door eenige andere
overweging dan door- zijne persoonlijke eerlijke
overtuiging omtrent de eischen van onze
constftutioneele staatsinstellingen en tevens die van
het algemeen belang". Deze zinsnede is de
omschrijving van hetgeen korter had kunnen
worden gezegd: te weten, dat het ministerie
vrijheid van handelen zich voorbehoudt.
Van die vrijheid maakt de minister van
Binnenl. zaken gebruik, om den koningin een
brief niet bijgevoegde nota, de noodzakelijkheid
eener Grondwetsherziening te betoogen. Hij
hoopt deze van de Tweede Kamer te kunnen
verkrijgen, des noods, door middel eener ont
binding,- tegen haar te zullen doordrijven. Brief
en nota worden aan den Ministerraad mede
gedeeld. Twee zijner leden zijn met het plan
niet ingenomen, en geven ieder voor zich daar
van blijk. De minister van Finantiën oordeelt
het ministerie tot een maatregel van dergelijk
gewicht, niet krachtig genoeg. De minister van
Koloniën acht het oogenblik daartoe niet gun
stig, en grijpt de gelegenheid aan om te ver
klaren, dat van eene aanstaande grondwets
herziening noch bij noch vóór zijn optreden
sprake was geweest.
Onder deze omstandigheden wijst 'de koning,
door den ministerraad ingelicht, het voorstel
van de hand, en belast na hernieuwde aanvrage
om ontslag van het ministerie, de heeren Frans
en van de Putte en E. Cremers des eer
sten voornaam schijtit voldoende ' bekend
met de vorming van een Kabinet. Hun eerste
openbare handeling is de uitvaardiging van
het geschrift, welks woordelijke inhoud zoo even
werd medegedeeld.
En die handeling ia in de schatting zelve der
oproepers eene minder gelukkige". Althans
geopend werd de bijeenkomst met de verkla
ring, dat de uitcoodiging inderhaast was ge
steld, en de bedoeling alleen was geweest om
te doen. uitkomen, dat de heeren, die een. op
dracht hadden ontvangen om een nieuw Ka
binet samen te stellen, zich niet aan indïskretie
schuldig maakten tegenover den koning dooi
de liberale .leden byeen te roepen en hun
aangaande het. verslag der crisis enz. mede
deelingen te doen, voor zoover die alleen kon
worden gekend uit stukken, tusschen de kroon
en de ministers gewisseld" 2), Het schijnt der
halve dat de heeren reeds dadelijk moeite had
den hunne bedoeling in woorden weer te geven.
Dusver de feiten.
Tot welke hoogte moet de radeloosheid ge
stegen zijn om soortgelijk bedrijf mogelijk te
maken ? In den aanhef eyner bijdrage tot de
herziening der Grondwet geeselt Thorbecke,
leden van een ministerie, die zonder elkander
politisch te kennen, zonder eenigen dwang van
omstandigheden, uit vrije keuze nevena elkan
der zitten, niet om een partijtje te maken, maar
om, als gouvernement, het bestel van den
Staat in handen te nemen." Het schijnt, dat de
heer Kappeijne althans in zoover de' dagen
van 1848 ons voor den geest roepen wilde, dat
deze uitspraak op nieuw toepasselijk wordt. De
missionair minister, dient hij en hij alleen een
voorstel tot Grondwetsherziening in. Van be
raad, overleg met zijne ambtgenooten blijkt
niet. Dezen krijgen kennis 'van plan en schets,
nadat zij den koning zijn toegezonden. Gelijk
de stukken schuil blijven voor den Ministerraad,
wordt aan de Vertegenwoordiging mededeeling
van,ja zelfs toespeling op het voornemen ont
houden. Aan de natie, de pers wordt mitsdien
de gelegenheid zelfs afgesneden, om over
beteekenis, strekking, zwaartekracht der ontworp
en .wijziging, een gevoelen te uiten. Aan de
natie, wier hoogste belangen bij de-eerste onzer
Staatswetten zijn betrokken. Wanneer en waar
werd ooit dergelijk voorstel onder deze omstan
digheden beraamd of gedaan?
Wat de toekomst nopens het voorstel bren
gen 2al is onzeker, maar ontzettend is de ver
antwoordelijkheid zijner indiening op de.se w$se.
Welke zedelijke kracht, welk gevoel van waar
digheid, welk geloof in beginselen, welke op
vatting van eigen roeping spreekt er uit een plan
aldus aanhangig gemaakt? Zijn wij Nederlan
ders bewoners van Turkije wellicht, dat men in
dier voege over ons, zonder ons durft te beschik
ken? Is het niet constitutioneel maar
ooroaar, voegzaam, dat met de Vertegenwoor
diging des volks, in eene aangelegenheid van
dit gewicht wordt gehandeld, als bestond zij
niet? Is het hoofd van ieder Kabinet niet zoo
veel ontzag aan zijne ambtgenooten schuldig,
dat hij tegen hun pijnlijk beklag \anoveii
ompeling zich vrijwaart? Mag de voor bereiding
tot zóó belangrijken stap lichtvaardig genoeg
zijn om de eigen bekentenis mt te lokken, dat
men niet terugdeinst voor een beroep ^an de
Kanaer, die overvallen is, op de natie, die ijlings
en onverhoeds in het krijt wordt gevoeld^ K
het wonder dat de onbesuisde handelingen eens
minister?, wiens jaren hem met meer tot
veischooning strekken, aanvankelijk reedb bij den
koning gunstig onthaal niet vinden?
De opdracht aan de heeren Fian&en van de
Putte en E. Cremers is van dit voorstel het
gevolg. Hoe kwijten zich deze aanstaande
iegeerders van hunne taak? Door eene
uitnoodiging aan de leden eener paitaj lijf naam des
konings. Het feit is verontschuldig}, maar het
feit ligt er, toe. Het téverschoonen, zou zijn
meer dan redelijkerwijze gevei gd -worden kan
van wie de aanspraken des konmgs
opeeibiediging zijner rechten lief heeft. Geeneilei
wooidenkeus en phraseologie ? kan hej; :feit
bemantelen, dat de naam, des konings is .^gebezigd in
een parly verband. Twijfelachtig, schijnt, wat in
de handeling der oproepers meer lakensw^ard
is: óf de schildverheffing krachtens 's konings
opdracht; Of de ijdelheid, die in een gewichtig
oogenblik wél op de beuzelarij der, titulatuur,
niet op een beginsel van Staatsrecht het oog
vestigt; of de smakeloosheid, die tot uitvoering
van het plan 's lands raadzaal doet aanwijzen.
Wie, hoog of laag, met de publiek^: zaak zich
inlaat, is gehouden tot de w.etensc|ap, dat het
hoofd van den Staat is de Kóning-i'van Neder
land, niet eener partij in Nederland. Dat een
aanstaand minister, zijne politieke grienden'als
maatregel van huishouding raadpleegt, is niet
slechts gepast, maar geraden. Dat ij, door mid
del eener dubbelzinnigheid, in eéne bijeenkomst
niet zonder, uiterlijk' vertoon en omhaal van
plechtigheid, achter den troon zich plaatst, dien
hij later dekken moet, is roekeloos.. "Welke
bitterheid, .welk rechtmatig gevoel van
achterstelling moest door den schijn, dien men
aannam, gewekt worden bij dat deel der
natie in -hare- Veriêgeuwfeordigktg^&t tot de
uitverkorenen niet behooit? Wie den wind
zaait zal den storm oogj-ten, en iets meer dan
eene tartende houding en onbegrensd zelfver
trouwen is er noodig om denxstaatsman eer
bied ook bij zijne tegenstanders te doen vin
den. Op ontzag heeft iedere minderheid aan
spraak, en wat zij vóór alles eischen kan, is,
dat men aan het onvermijdelijke niet deiïhoon
der uitdaging toevoege. Met welk recht ma
tigt deze of gene partij het monopolie van
's konings naam zich aan? Meent men, dat het.
bezigen van stemmen overwicht regeeren is?
Men bedriegt zich schromelijk alsdan. De ver
slagene van heden zal de overheerscner van
morgen worden. Is de zaak van Staat het ge
schikte terrein voor dergelijke proefnemingen ?
En is de eenheid des volks, bij alle verschil
van richting, niet te goed en te heilig
omden dunk niet te vermijden als ware zij in de
waagschaal gesteld.
Armzalige politiek, wier hoog spel dergelijke
toestanden uitlokt en dergelijke middelen bezigt.
Amsterdam,
22 Juli 1879.
J. A. LEVI.
1) Handel. Eerste Kamer, 1878/1879. Zitting 19
Juni.
2) Vaderland, 22 Juli 1879. (Verslag der Vergade
ring van 3e liberale leden der Kamer).
De toestand van het oogenblik.
Het Vaderland en het Handelsblad zijn de pu
blieke organen, waaraan "bijna alle andere bla
den een" vrij uitvoerig relaas van het gebeurde
in de -op LI. Maandag gehouden vergadering
van liberale leden der tweede kamer van de
Staten Generaal ontleend hebben. Die uitvoe
righeid betrof nochtans alleen de inleidende
mededeelingen der heeren Cremers en van de
Putte omtrent het. verloop der mmisteriëele
krisis, niet de ter vergadering gevoerde debat
ten; en zijn wij wel ingelicht wat wij
gelooven?dan waarborgen omtrent deze laatstén
de magere rapporten in verband met de daarop
sedert door het Vaderland, in eeaige hoofdar
tikelen, gebouwde redeneringen niet een vol
komen juist begrip- van de zaak bij het pu
bliek.
Tweeërlei moet hoofdzakelijk het'onde. werp
der beraadslaging geweest zijn: vooreerst het
geen men goed vond den vorm te noemen, of
de oproeping met machtiging des konings van
een deel van een tak der volksvertegenwoor
diging, ten tweede de grondwetsherziening.
Omtrent het eerste' punt vond men alleen
in het Handelsblad gemeld, dat de vorm
algêmeene afkeuring ontmoet had, maar dat
men met de verontschuldiging genoegen nam."
Het eerste nu is volgens onze berichten wél,
het laatste niet juist. De verontschuldiging of
uitlegging kwam hierop neder, dat de
kabinetsförmeerders niet'zonder voorkennis des
konings aan 49 menschen kennis willende
geven van hetgeen tusschen Z. M. en de Mi
nisters en tusschen Z. H. en de heeren C. en
v. d. P. voorgevallen was, zich vooraf hadden
vergewist dat de Koning in de mededeeling aan
een aantal liberale leden der. tweede kamer
geen indiscretie zien zoude. Dat dit nu hoog
stens recht kon geven van een koninklijk 'verlof
gewag te maken, en wel niet door 49 personen
als eene voldoende rechtvaardiging van de uit
drukking, ^daartoe door den honing gemach
tigd", kan zijn aangemerkt, spreekt bijna van
zelf: - ..
Het tegendeel moet veeleer waar zijn. Dade
lijk en van alle zijden gingen na de door den
heer C. reeds bij de opening voorgedragen
verontschuldiging stemmen op, die in kernach
tige, soms scherpe taal, de uitdrukking en op
roeping ^veroordeelden, en afkeurden dat een
zoo in constitutioneel e handeling was uitgegaan
van leden der liberale party, op wier reke
ning vermoedelijk dit slechte voorbeeld zou ge
steld worden. En wanneer die verwijten ten
slotte eenige tegenspraak uitlokten, was het al
leen op grond, dat het nu zóó dikwijls en met
zooveel kracht was gezegd, dat het tijdver
spilling heetén. mocht .het verder te herhalen.
Ten aanzien van de quaestièvan grondwets
herziening, luidden de berichten in substantie,
dat over de wenschelyhheid van grondwetsher
ziening geen, maar over de tijdigheid groot
verschil -was,
Onder de voorwaarde eener kleine, doch niet
onbeteekenende aanvulling, zou dit bericht kun
nen toegegeven worden. De wenschelijkheid
toch van grondwetsherziening, werd door nie
mand betwijfeld, althans tegenover het krach
tig betoog van alle sprekers door niemand be
twist; terwijl de tijdigheid van Kappeynes voor
dragen van eene herziening zoowel verdedigd
als weerlegd werd; maar de opportuniteit van
grondwetsherziening zelve, nu zij eenmaal aan
de orde gesteld was, en mede de urgentie er
van in enkele opzichten, werden bijna niet ont
kend, en schier op geen anderen grond tegen
gesproken, dan dat omtrent sommige vraag
punten, bijv. dienstplicht, ook in den boesem der
liberale. partij niet genoeg overeenstemming
heerfichte.
De praevaleerende indruk was ten slotte '
natuurlijk, volgens de opvatting van onzen
zegsman, aangezien geen konklusie gesteld of
aangenomen werd dat een ministerie, opge
treden ter -vervanging vaneenKabinet,datdoor
den eisch van zijn premier omtrent grondwets- ,
herziening gevallen was, in zijn vaan zou moeten
schrijven geen, of .althans vooreerst geen
grond'wetsherziéning, dat die leus bij de liberalen
niet mocht worden erkend, en dat boven een
liberaal ministerie onder die leus, een
reaktionair of zelfs een klerikaal ministerie te ver
kiezen was.
Is die opvatting van onzen berichtgever juist,
dan, volgt hieruit mede, dat de door het Va
derland verlangde oplossing, of een Kabinet
van Rees, eene onmogelijkheid is, omdat juist
die minister in zijn bijzonder advies aan den
Koning de opportuniteit eener grondwetsher
ziening''met kracht bestreden heeft. Te be
treuren is'dat zeker, omdat de heer van Rees
te boek staat als een man van kracht en be
zadigdheid, en Teel kans zou gehad hebben op
algemeenen bijval en vertrouwen in ons par
lement; maar aan dit betreurenswaardig feit
valt niets meer te veranderen.
Evenmin zouden wij intusschen de meening
van het Vaderland willen onderschrijven, dat
de heer van de .Putte, ware hij als minister
opgetreden, met persoonlijke antipathiën zou
hebben te kampen gehad. Wij hebben altijd
vernomen dat de innemende pei soonlijkheid
van dien heer overal sympathie wekte, en een
niet verwerpelijken steun opleverde voor ieder
Kaoinet, waarin hij zitting had; maar het is
veeleer de staatkunde van den heer van de
Putte, niet het minst van -de laatsj-e jaren en
van de laatste maanden, die de oude
Putteaansche partij heeft ten grave geJeept, en hem
het uitzicht beneemt op de herleving van een
kern van volgelingen, zonder welke het op
treden van een nieuw ministerie, nog wel onder
een weerzinwekkende negatieve leus, ondenk
baar is.
Vraagt men nu hoe dan de krisis moet
afloopen, wij zullen ons aan het antwoord
niet wagen. Blijft een liberale regeering nog
mogelijk zonder beginsel verzaking, wij zullen
haar toejuichen. Mocht weder de tegenover
gestelde richting aan het roer komen, wij zullen
er een droevige gebeurtenis in zien, maar als
eene voorbijgaande beproeving ons
erintroostea, mits de liberale partij hare handen rein
houde.
Hoe groote voorstanders wij zijn van hande
len, soms kan het naar onze meening wijs zijn,
zich niet te mengen in toestanden, die door an
deren bedorven werden. Zoo hebben wij zelden
grootere onhandigheid zien plegen dan door
de heeren Fransen van de Putte en Cremers,
toen zij déleden van de liberale meerderheid
DOOR
(Vervolg.)
Die Maugars, zei Therèse, zich. tot haar va
der wendend, zijn rijk, en beleefd tegen ieder
een, en toch mag niemand hen lijden . . . Hoe
komt dat toch? Zijn zij niet fatsoenlijk.?
M. Desroches trok de . schouders op.
Niet fatsoenlijk1. Waarom niet? Iemand,
die 't werk doet, waartoe hij geschikt is, is
immers altijd fatsoenlijk, hernam de dokter
met een schamperen lach. In de wereld moet
men nu eenmaal bedriegen of bedrogen wor
den, eten. of gegeten worden. De
Maugarsbehooren tot degenen, die eten, dat is alles! . . .
Kom, ga daar van daan, het zien van die men
schen zou mij wee kunnen maken.
II.
Kom, vader, genoeg gepraat voor van avond.
Ziet ge niet dat de jongen dood, van de slaap is?
Het middagmaal der Maugars had, lang ge
duurd; het was langzamerhand donker gewor
den, en het onzeker licht der kaarsen bescheen
de overblijfselen van het lekker en stevig maal,
ter eere van den eenigen zoon gereedgemaakt.
De pas aangekomene, Etienne Maugars, scheen
nu tengevolge van de vervelende reis en het
lekkere dinétje met ouden Bordeaux besproeid,
wel wat slaperig geworden te zijn; hij gaf slechts
weinig antwoord meer, en keek glimlachend
naar,de vergenoegde gezichten zijner ouders,
naar den welvoorzienen disch en de zoo goed
bekende meubels. Door de openstaande ven
sters hoorde men het zachte kabbelen van de
golfjes der Charente; een bijna 'bedwelmende
kamperfoeliegeur drong uit den tuin naar "bin
nen en rondom de kaarsen dwarrelden allerlei
kleine insekten. De oogled' n van den jongen
man vielen van tijd tot tijd dicht, maar hoe
wel bij bijna sliep, behield zijn gezicht dezelfde
weltevreden uitdrukking.
Hij heeft bijna niet geslapen sedert hij
Parijs verliet, hernam -moeder Maugars, en hij
heeft rust, noodig. Ge kunt immers morgen
nog genoeg praten.
M. Maugars haalde de schouders op.
Vermoeid van een enkelen slapeloozen
nacht en een uur of zes rijden!... Toen ik
zoo oud was als hij zag ik niet op tegen tien
mijlen loopen daags, en als ik thuis kwam
bleef ik nog tot middernacht zitten -werken.
Het jonge geslacht is niet half zooveel waard
als bet oude... Komaan, mijnheer de
advokaat, ga nu maar slapen, en rust wel!...
Terwijl moeder u naar bed brengt, zal ik gaan
sluiten 'en zien of de bedienden alles goed heb
ben weggeborgen.
Hij stak een kaars aan, en de trap afgaande
trad b-ij zijn gelijkvloers gelegen kantoor bin
nen. Hij zag alles nauwkeurig na, bekeek de
siuitiug der "blinden, ruimde al brommend het
een en ander op, dat de klerken vergeten had
den, opende eindelijk de brandkast, zag de
rekeningen na en herlas in het copieboek de
correspondentie , van den afgeloopen dag.
Een groot uur was hij bezig geweest, en toen
hij het echtelijk slaapvertrek binnentrad, lag
Mme Maugars reeds tébed, maar zij sliep nog
niet. Haar fijn blond gezichtje door een nuf
fig kanten mutsje omlijst lag op het
sneewwitte kussen, en bij het licht van de lamp
kon men de voornaamste^ trekken van haar
eenigzins sluw gelaat duidelijk onderscheiden
het smalle van eigenzinnigheid getuigende
voorhoofd, de blinkende oogjes, altijd wakker,
altijd rondkijkend als die van een muis, het
spitse wipneusje, de vastgesloten dunne lippen,
de kortös terugwijkende kin.
Hoe is het? vroeg M.- Maugars, terwijl
hij de kaars uitblies en zijn zakten leegpakte
op de nachttafel, ligt de 'jongen al in zijn
wiegje?
, Hij slaapt al, hij 'was erg moe van die
reis.
'Kom, dat zal morgen wél over zijn .,.
Hij heeft daar ginds geen schulden gemaakt
en is gezond en wel terug gekomen; dat is het
vo.ornaamste. Ik vind dat hij er goed uitziet.
Ja, zei Mme Maugars met innige zelfvol
doening; Parijs heeft hem goed gedaan 't is
een knappe jongen geworden.
Iemand die geld op zak heeft, is al gauw
een knappe jongen, en ik heb genoeg omhein
zoo mooi te maken als een heilig beeld in de
kerk, gaf de echtgenoot op zijn gewonen
hoogwijzen toon ten antwoord. Geld genoeg, en
dan tel ik nog niet eens mee wat de toekomst
brengen zal... ik h.e,b nog groote plannen,
en mijn beste troeven zijn nog niet uitge
speeld.
Zoo sprekende knoopte hij voor den spiegel
staande zijn vest los, en zijn hardvochtig,
streng gelaat weerkaatste zich in het glas.
Hij had een laag .voorhoofd, bekroond meteen
geheel woud van recht opstaand, nauwelijks
grijzend haar, zware wenkbrauwen, kleine val
kenoogjes, die van onder de gerimpelde oog
leden arglistig rondgluurden. Zijn uitstekende
kakebeenén waren versierd met onregelmatig
geplante bakkebaarden; zijn smalle neus, glad
geschoren lippen, waar een Hdteeken dwars
over heen liep, gaven aan zijn gelaat een boos
aardige uitdrukking.
??? Hij was zijn loopbaan Begonnen als met
selaarsjongen, en later aannemer geworden;
zijn zaken gingen goed, hij had den kring
zijner werkzaamheden langzamerhand uitge
breid, en nu gold hij voor een van de voor
naamste geldmannen van het departement.
Aan de deur van zijn mooi huis, aan het einde
van de groote straat gebouwd, las men op een
koperen plaat met'' groote letters". Simon
Maugars, Bankier, Hij bezat onroerende goe
deren in al de naburige gemeenten en behoorde
tot de notabelen "van Saint-Clementin. Toch
kon het vernisje van deftigheid den vroegeren
meteelaarsbaas niet geheel verbergen, zijn
kromme rug, zijn lompe, slecht gevormde ooren,
waarin kleine bosjes haar groeiden, spraken
van zijn lage afkomst en met zwaren en ruwen
arbeid doorgebrachte jeugd. . . ? t
Ja, ja, zei bij, terwijl liij zijn, jas zorgvul
dig over de leuning van een stoel hing, ik ben
nog. niet aan 't eind van mijn plannen; als hij
er lust in heeft, Laurette, kan uw zoon gerust
eiken dag witte, glacéhandschoenen dragen,
en er mooie liefjes op na houden ook?
Foe! riep Mme Maugars, terwijl zij de
oogen nederslaat, zij richtte zich op, leunde
met den elleboog of bet kussen, en haar man
verwijtend aanziende, Het zij er op volgen:
Heeft hij voor advokaat moeten studeeren, om
zulk een leven te gaan leiden?
Hij heeit nu tijd voor alles, hernam Mau
gars; ik zie niet wat er voor kwaad in zou
steken als hij een beetje pleizier maakte tot de
wilde haren er uit zijn.
Ge zoudt beter doen met hem in te wijden
in uw zaken... Dan kon,hij u de bank hel
pen besturen, en haar later zelf overnemen.
Maugars, die was gaan zitten, om zijn laar
zen uit te trekken, sprong nu plotseling op *
Mijn zaken gaan mij alleen aan! riep hij
knorrig; ik ben nog niet oud genoeg om met
de handen in den schoot te gaan zitten, en
ik wil mijn bootje sturen naar mijn eigen zin.
Wel lieve deugd! mij dunkt dat ik er nog al
aardig slag van heb! Uw jongen zou niets van
mijn manier van doen begrijpen; hij is nog
veel te groen..., Laat hij eerst maar eens
met'.schade en schande leeren wat de wereld
eigenlijk is, dan zullen we verder zien!
En als hij nu in dien tusschentijd allerlei
dwaasheden doet?
,?Des te beter, zoo moet hij wijs worden.
Ik heb menschen gekend zoo stijf als ^zeren
staven, echte Don Quiehots, die altijd den mond
vol hadden óver hun beginselen" ... Maar
ach, toen ze maar eens door de handen van
mooie vrouwen en deurwaarders gegaan waren,
werden ze zoo zacht als een versleten hand
schoen, en inhalig als een oude procureur...
Als Etienne de kindei schoenen uit heeft ge
trokken, mag hij zijn neus in mijn zaken steken,
maar eerder niet!
Mme. Maugars schudde haar met kanten
omringd hoofdje en zei: Gij hebt goed
praten^ Simon, maar eigenlijk is het toch niet
zoo als het hoort.