Historisch Archief 1877-1940
o
Verschijnt iederen Zondagochtend.
Uitgevers: ELLEKMAN, HAKMS & C"
Kantoor: Eokin 2.
Abonnement per "3/m. ... .60 Gis. fr. p.p. 75 Cts.
Afzonderlijke Nummers , , 5 »
Advertentiën per regel 15 »
INHOUD.
og een Bond. Jfoord en Zuid, Staat
kundig Overzicht. Feuilleton, Gemeente
zaken. Ben verbond tusschen Duitscïand
en China. Homburg en Kissingen."?"Williain
Lloyd Garrison, deSlavenbevrijder.-?KUrlST
Stadsschouwburg. Dr. Klaus van de Rotter
dammers.?Vondelskade 141, door Jofran Gram.
Letterkunde. Statistische en Industriëele
' Mededeelingen. oord-Amerika en zijn
uitvoer. Overzicht van de Effektenraarkt.
Financieele brieven. Allerlei. Ingezonden.
"Handelsoverzicht der "Week. Veilingen.
Burg. stand.?Te huur zijnde woningen. Schouwbur
gen; enz. Advertentiën.
Naar aanleiding van denSOOsten verjaar
dag van het -sluiten der Unie van Utrecht,
heeft Dr. J. van Vloten een toespraak of
leerrede 1) ia het licht gegeven, waarin de
tekortkomingen der natie worden aangewe
zen, en in een toepasselijk woord een mid
del tot herstel wordt aan de hand gedaan.
De heer van Vloten, het zal menigeen
genoegen, doen- dat te vernemen, betoont
zich in dit geschift volstrekt niet een zwart
gallig mam
»Zwartgallige geschiedbeschoTiwers de
zelfde trouwens, die in voorvaderlijke
kloekhart igheid slechts overspanning willen zien,
verheelen ons hunne vrees niet, dat s-het
Nederlandsche volk" door den sleur zijner
verderfelijke staatsinstellingen van weleer
reeds voor goedv geknakt zou zijn, dat deze
een ónheelbare wonde aan zijn staatszin
hebben toegebracht. Het is - zoo vervolgt
de Heer van Vloten aan dat volk, hen
door zijn Toekomst te beschamen, gelijk het
hun bezwalking dier kloekheid van 't verle
den verwerpt."
"»Wat de heeren wijzen, moeten de bur
gers prijzen," die geestdoodende spreuk uit
.de dagen der Republiek moge zich nog in
Veler gemoed onwillekeurig hebben voortge
plant; zij kan geen zoo onuitwiedbaar orikraid
wezen, dat zij 'in het hart en verstand der
meesten de goede tarwe zou kunnen ver
stikken, uit deugdelijker zaad voortgesproten,
of allengs daaruit ontkiemende,"
Diéhebbelijkheid »te prijzen wat de
heeren wijzen", doet zich echter nog voor
en al is het blijkens het bovenstaande niet
denkbaar dat zij een onuitwiedbaar onkruid
zou wezen, dat het betere verstikt, dat betere
moet gewekt, gesteund en gesterkt worden
en hiertoe zijn. het beste middel: »de be
ginselen ea voorschriften der nieuwe staats
wet, de grondslag waarop zij berust en het
richtsnoer dat zij aan de hand geeft." x
Toch, al is de heer Van Vloten niet
zwartgallig, heel veel sympathie met het heden
legt de gewezen hoogleeraar niet aan den
dag. Wordt de »sleurzieke hebbelijkheid van
den, naar wil en wenk zijner heeren,
lijdzadfen geringeloorden landaard," niet door
bovengenoemd heelmiddel verdreven, brengt
.die staatswet met haar beginsel en voor
schriften 'als richtsnoer gebezigd geen beter
schap, zal Nederland op die wijs niet her
leven dan »moet het verzinken,"
En dai is inderdaad een treurig alternatief.
De staatswet als heelmiddel of Ne
derland zal als «uitgeleefd te gronde moe
ten gaan,"
Wie het wél meent met de toekomst van
ons volk, zal voorzeker den heer Van Vloten
dank weten, dat hij op zoo duidelijke wijs den
aard van het kwaad, dat ons ontsiert, heeft
aangetoond. En als het middel, dat hij aan
beveelt, wezenlijk proefhoudend mag geacht
worden, zal onze erkentelijkheid dubbel ver
dienen te zijn.
- Zie hier wat de heer v. Vloten begeert.
-Wenschelijk ware het dat men, in ver
band met de verschillende kiesvereenigingen,
bijeenkomsten van aankomende en daadwer
kelijke staatsburgers in 't leven riep, om er
tot verlevendiging en verhooging der be
langstelling in het algemeen welzijn, de be
ginselen en bepalingen der staatswet te be
spreken en in hare kennis steeds meer door
te dringen."
.En nog wensehelijker zou."de hoogleeraar
het achten, indien er een nedeiiandsclie
volksmaatschappij in het leven werd geroe
pen, die alom in den lande haar vertakkingen
had, en waar, onder tallooze andere punten
van vaderlandsch taal-, letter- en
geschiedbelang, met name ook de grondwet van het
jaar 1848 tot een bezielend onderwerp van
bespreking gemaakt werd.
De schrijver van » Herleven of Verzinken,"
deelt mede dat hij meer dan eens vruchteloos
gepoogd heeft de naar vorm en strekking ver
ouderde maatschappij der Nederlandsche Let
terkunde te bewegen, zich tot zulk een volks
maatschappij te herscheppen, maar ziet van
dat streven, a'f. Laat de Leïdsche dooden
vrijelijk hun. dooden begraven, zegt hij,
een uitspraak wel hard voor allen die in
het lidmaatschap dier maatschappij den
voornaamsten waarborg hunner ontsterfelijkheid
hebben .te zien I
Dat de kiesvereènïgingen zich een weinig
lieten voorlichten omtrent de beteekenïs,. de
deugden en de gebreken der bestaande grond
wet zal zeker niemand een afkeurenswaardige
wensch noemen. Vooral in onzen tijd, nn een
herziening der grondwet door een groot deel
gevorderd -wordt, mag het gepast heeten, dat
men over haar geest en geschiedenis han
delt. Het valt niet tegen te spreken, dat het
nederlandsche volk, voor zoover het aan de
verkiezingen mag. deelnemen en dns mondig
is verklaard, weinig staatkundig leven aan
den dag legt en er aan. de staatkundige
volksopvoeding zeer veel nog gedaan moet
worden. De kiesvereenigingen het is een
oude bekende klacht bemoeien zich meestal
uitsluitend met het stellen van kandidaten
voor de vakaturen in de Tweede Kamer,
Provinciale Staten en Gemeenteraad en laten
zich daarbij minder leiden door de beginse
len der grondwet, dan door overwegingen
van persoonlijken aard. Dat die
vereenigingen door den heer van Vloten opgewekt
worden, zich rekenschap te geven van de
plichten en rechten eens staatsburgers zal
ieder toejuichen.
Doch »npg wenschelijker" dan dat acht
de schrijver een volksmaatschappij, - waar
onder tallooze andere punten van vaderlandsch
taal-, letter- en geschiedb.elang, met name
ook de grondwet tot een bezielend'onder
werp van bespreking gemaakt worde.
Men mag zich er over verwonderen, dat de
heer van Vloten dit nog wenschelijker acht.
We vernamen dat kennis vaüde staatswet
net beste heelmiddel was, .ten zonden dus
vermoeden dat de schrijver in de bespreking
daarvan het meeste heil zou zien. Bij de
oprichting van. de begeerde .maatschappij,
wordt dit allernoodigste echter onder tallooze
andere punten gerangschikt.
Op het taalkongres te Brussel, 1876, wenschte
hij herleving van den volkszïn »door de meest
onverdroten belangstelling in al wat op
nederlandsch taal- en lettergebied, geschiede
nis en Qudheden, staats- en maatschappelijke
ontwikkeling valt op te merken en te leeren,
zich eigen te maken en door,te denken,"
en om dit tot stand te mengen, de in 't
leventreding van- een volksbond, »die alom
ook in de afgelegenste hoeken van 't Va
derland, aller belangstelling te wekken en
aan te .kweeken wist."
Indien nu met wenscben zoo iets te verkrij
gen was, zou leder geneigd zijn dr. Van
Vloten als den heelmeester des Ned
rlandschen volks te begroeten : =? de, » meest
onverdroten belangstelling;" het,» zich .eigen
maken en doordenken" van al wat met de
beschaving van ons volk in betrekking
staat; een volksbond die alom, ook in
de afgelegenste hoeken van 't vaderland,
aller belangstelling te vekken en aan te
kweeken weet. . . . Lieve hemel, 'wie neemt
voor zoo iets niet eerbiedig zijn hoed af?
Ziedaar een plan, een ideaal gerijpt
in het brein van een reus ! *
Als wij da't plan onze- opmerkzaamheid
wijden, zonder te letten op het nederland
sche volk steelt het. ons, .hart. Het beeld
der toekomst is verheffend. Maar slaan
wij den blik weer o.m ons heen.... dan
staat daar de heer Va.n Vloten met zijn
ideaal eenzaam onder de Lilliputters, en hij
schijnt niet te weten dat er eeuwen noodig
zullen zijn om een duim aan/hun lengte toe
te doen, als hun- groeikracht althans niet
wonderdadig vermeerdert.
Zou de het r Van Vloten nooit vernomen
hebben hoeveel maatschappijen en bonden
wij bezitten behalve die van het
Leidschedoodenheir? Zou het hem Onbekend zijn dat
zij in den regel even moeilijk leven als
sterven? En dan een bond doortrokken van
de meest onverdroten belangstelling »in al
wat op Nederlandsch taal- en lettergebied,
geschiedenis en oudheden staats- en maat
schappelijke ontwikkeling valt op te mer
ken en te leeren, opdat de leden zich dat
eigen maken en doordenken." Wie zou met
een gerust geweten naast dr. Van Vloten
zitting nemen?
Indien het tot stand komen van zulk een
bond let wel, zulk een .volksbond, de
eenige voorwaarde is van Nederlands herle
ven, hoe treurig het ook" zij : wij vreezen
dat Nederland niet zal herleven maar -ver
zinken l aan den rand des afgrónds nage
staard door n of twee paar onschuldige,
zeer zeker vochtige, oogen.
Onder tusschen, al opperen wij met alle
bescheidenheid eenigen twijfel aan het doel
treffende van het aanbevolen heelmiddel, het
doet weldadig aan iemand van de bekwaam
heden van dr. Van Vloten het ideaal van
het staatkundig burgerschap in al zijn aan
trekkelijke reinheid te hooren beschrijven en
te zien bewonderen. Dat op zichzelf reeds
is een voorrecht voor de Nederlandsche
natie. Zulk een edele geestdrift is aansteke
lijk, uit zich niet te vergeefs.
Daar klinkt een vriendelijke, bijna
teedere toon in dr. Van Vloten's verzuchtingen
en vermaningen, -waarnaar men zeker gaarne
luistert.
»Als ne provincie schreef de Unie haar
zeven voor, zich te beschouwen; als n ge
zin "veeleer zou ik overeenkomstig de
nieuwe Staatswet verlangen, dat zich
dit vrijgevochten volk vaüGeuzen en op
standelingen want die roemrijke herkomst
moet het nimmer vergeten leerde gevoe
len ; als n groot volksgezin, met de nauw
ste banden van eendracht en liefde
saamgesnoerd,"
En daarna spreekt hij nog eens de Gen
zenleus der 19de eeuw uit: kennis, liefde,
waarheid en daaraan getrouw tot aan .den
bedelzak.
In onze dagen van staatkundige en ker
kelijke onverdraagzaamheid, ziet men gaarne
op tot zulk een redenaar: tot dr. v. Vloten,
als prediker van eendracht en liefde.
1) Herleven of verzinken. Vaderlandsehe
ppwekkingsrede ter doeltreffendste UnievieriDg.
Haarlem, W. C. de Graaff, 1879.
Terwijl Belgiëzich voorbereidt tot de vie
ring van het feest zijner vijftigjarige zelfstan
digheid, is de toon, die door de pers daar te
lande jegens Nederland wordt aangeslagen, de
vriendelijkste1 welke men zich denken kan.
Op de mechelsche feesten, waaraan ook het
leger deel nam, werden bijzonder hartelijke
woorden .gesproken. Belgiëzelf, vooral de
noordelijke provinciën., zouden niets liever zien
dan dat de beide,?broeder-rijken" een
tolverbond sloten, en de douanen-linie, .die hen thans
scheidt, wier'd opgeheven'.
Dit onderwerp wordt .sinds eenige jaren met
klimmende belangstelling besproken en nu
1880 nadert legt men buitengewonen nadruk
op alles wat aan Nederland bewijzen kan, dat
er geen zweem van onhartelijkheid jegens het
Noorden in .de feestvreugde van het Zuiden
ligt opgesloten..'
Het is niet alleen voor Nederland merkwaar
dig, maar het zal ook de aandacht van het
buitenland niet ontgaan. Nog nimmer is het
voorgekomen, dat een volk, dat zijn vrijheid"
herkreeg zoo vurig er naar verlangde den.broe
der te omhelzen, van wien het zich met ge
weld heeft afgescheurd.
De overtuiging dat een verbroedering, welke
het sluiten van een tolverbond ten gevolge
heeft, de. 'oorzaak van stoffelijk voordeel zou
kunnen zijn, is niet de eenige"bron van Belgie's
sympathie voor Nederland.
Sedert de zelfstandigheid aan Belgiëis ge
schonken, heeft het vlaamsch-sprekend ge
deelte des volks maar al te zeer gevoeld, dat
zijn taal gevaar liep door het waaüch ver
drongen te worden, en vooral in de laatste
jaren heeft het begrepen, dat nauwe aanslui
ting aan Nederland het eenig middel kan zijn
om met hoop op goeden uitslag .dat/gevaarte
bestrijden,
Eendracht maakt macht", de -schoone zin
spreuk der vaderen, is*, bovendien n woord,
dat kleine Staten in den tegenwoordïgen tijd
moeilijk kunnen vergeten. In onze eeuw, nu
de groote mogendheden over het lot der klei
nere Staten naar welgevallen beschikken,
komt het van zelf pp de lippen, en Belgi
kan, ten gevolge van zijn ligging, hettotgeen
ander spreken dan tot Nederland, dat zeer ge
makkelijk de -beteekeilis er van'begrijpt.
Of'het ooit-verder zal komen dan tot esn
hartelïjken handdruk en een welmeenehd woord
aan opgewonde toasten is -reeds geen ge~
brek zal de tijd moeten leeren. Zooveel is
zeker, Noord-Nederland vertoont zich tot nog
toe ook ten opzichte van Belgie's vr
end^chapsbetuigingen bijzonder flegmatiek. Het waar
deert ten volle den broederlijkèn toon, waarop
de vijanden van weleer spreken maar aan
een vereeniging op oeconomisch terrein wordt
weinig of niet' gedacht.
Doch wat heden niet is, kan morgen komen.
Wie zal in onzen tijd, waarin zoo' velerlei ge-,
varen de zwakke volken omringen, 'er zich aan
wagen te voorspellen, waartoe de laat&te op
staat- en staathuishoudkundig gebied gedre
ven, kunnen worden ?
. We zullen er ons thans niet in -verdiepen.
Wij verheugen ons alleen over het feit, dat de
haat en naijver tusschen twee volken, die door,
taal en geschiedenis zo\> innig aan elkander ver
bonden zijn,.z'oo goed. afe geweken is. rEen
goede buur is beter dan een verre vriend en
Belgiëis de beste buurman, dien wij wenschen
kunnen. Dat het in 1880 feest viert zal nie
mand onzer ergernis geven. Nederland heeft
in het feit der scheiding leeren berusten;
meer dan dat:"het zou de vroegere
.twee-eenheid niet w^der begeeren. Doch het stelt prijs
op elk bewijs van vriendschappeKjkheid. De
mededeeling der belgische bladen, dat na 1880
déSeptemberfeesten niet meer gevierd
zullen worden, moest een aangenamen indruk op
de noorder-?broeders" maken, al gunden die
den zuidelijken van ganscher harte hun perio
dieke vreugd.
Het bericht van de vermoording van het
engelsch gezantschap te Kaboel heeft groote ont
steltenis teweeg gebracht. In Europa vermoedde ,
men niets kwaads. Misschien was het aan' het i
kabinet te Londen bekend, dat majoor
Cavagnari door den Emir gewaarschuwd, was zich
in verschillende deelen van Kaboel niet zonder
DOOK
(Vervolg.)
Biet innig welgevallen sloeg hij de werking
gade, totdat zoetjes aan, zijn hoofd al verder
en vei'der voorover zakte, onder den invloed
van het smakelijk diné, de haastige wandeling
en bet verkwikkende vuurtje; hij onderscheidde
als door een nevel het pijnzend gelaat van
Etienne, en Therèse op 't lage bankje... toen
vielen zijn oogleden toe en een zeer bescheiden
' maar langzamerhand in kracht toenemend
gesnork bewees dat mijnheer déontvanger
Brossard rustig in den dut was geraakt. Het
houtvuur was langzamerhand uitgebrand, en het
olielampje . verspreidde een flauw schemerlicht
in het ruime vertrek. Etienne bleef nog een
poosje luisteren naar het luid gesnork van den
.ontvanger, dat begeleid werd door .het piepen
van een krekel achter de vuurplaat en het
kletteren van den regen tegen de vensters;
daarop keerde hij zich naar het jonge meisje,
dat nog steeds ijverig bezig was.
Ben ik zoo veranderd, dat gij niet meer
weet wie ik ben, 3111e Therèse? vroeg hij
ontHoerd.
Neen, mijnheer Maugars, gaf zij na een
oogenblik aarzelens ten antwoord, alsof zij ook
eerst het beven van haar stem. wilde over
winnen; ik heb u heel goed herkend.
Waarom hebt gij dan gedaan alsof ik u
vreemd was?
Omdat ik niet wist of het u wel aange
naam zou zijn om de kennis te hernieuwen....
Mij dunkt, gij hebt u ook niet beijverd om aan
uw vriend te toonendat wij elkander al sedert
jaren kennen.
Daarin vergist ge u, hernam hij, zich half
met zijn stoel omwendend. Schrik en verrassing
beletten mij het.spreken en ik was bang.
Bang? waarvoor?
Dat ge nog altoos boos op mij zijn zoudt.
Zij schudde het hoofd. Och, zuchtte zij,
er-is na dien tijd zooveel gebeurd! En boven
dien weet ik nu ook dat gij niets had kunnen
voorkomen.
.Er heerschte een oogenblik stilzwijgen; zij
bukte zich naar een nieuwen voorraad boonen
en ging ijverig met den arbeid voort.
Hoe is bet met Dr. Desrochesafgeloopen?
vroeg Etienne op verlegen toon.
Hij is gevat en naar Afrika gebracht en
daar gestorven.
En zijt gij nooit weer te Saint-Cl
mentin geweest?
Waartoe? Het huis was door de
schuldeischers verkocht... Ik ben bij mijn pleegouders
gebleven, en heb hier een tehuis gevonden.
Zij sprak die woorden op een toon van kalme
onderwerping, die Etienne pijnlijk aandeed.
Hij boog zijn hoofd bijna tot op den schoot
van het jonge meisje. Vergeef mij, Therèse,
stamelde hij.
.?Wat moet ik u vergeven? sprak zij en
zag hem met haar oprechte heldere oogen aan.
Al het kwaad dat mijn familie u gedaan
heeft. ' '
Hij aan wien uw vader zooveel kwaad
gedaan heeft, is gestorven, daar ginds in
Lambessa, en hij alleen had het recht om vergif
fenis téschenken..,.' Wat mij betreft, ik verwijt
u niets, noch aan u, noch aan iemand anders,
want ik .heb mij nooit zoo gelukkig gevoeld
als tegenwoordig.'
Maar gij waart toch niet bestemd voor
het leven, dat gij nu leidt.
Integendeel, gaf zij glimlachend ten ant
woord, ik geloof juist dat ik voor boerin in
de wieg gelegd was... En nu ben ik het ge
worden, in vollen ernst zoo als gij ziet... Kijk
mijn handen eens!
Lachend vertoonde, zij hem de door de zon
gebruinde armen, de kleine handen door den
veldarbeid verhard. Zonder dat hij het wilde,
sprongen Etienne de tranen in.de oogen, en
zij nam hem die ontroering volstrekt niet
kwalijk.
? Geloof mij sprak zij openhartig, dit leven
bevalt mij en jk zou het niet tegen een ander
willen ruilen... Maar gij, hoe is het n gegaan?
Woont gij tegenwoordig .hier in de buurt?
Hij deelde haar met een paar woorden het
een en ander omtrent zijn werk en zijn plan
nen mede. Ik denk, zij hij ten laatste dat
ik mij voor een paar maanden in Pressigny
aal vestigen. Mag ik u eens komen opzoeken
van tijd tot tyd?
Zij fronste even de wenkbrauwen.
Is het mijn plan of mijn vraag, die u
mishaagt? vroeg hij.
" Geen van beiden.... Maar ik heb heel
weinig vrijen tijd en ik denk niet dat w,ij elk
ander dikwijls zullen ontmoeten.... Maar komt
gij eens in de buurt van Jouba-rdière, dan zult
gij ons altijd welkom zijn, vervolgde zij, hem
de hand reikend, ten minste....
Ten minste? herhaalde hij. Hij had haar
hand gegrepen en drukte.die hartelijk.
Ten minste als mijn pleegouders het goed
vinden... Daar zijn zij juist.
Werkelijk begonnen.de honden weer te blaf
fen, en een karretje hield voor het huis stil.
Thérèse opende de deur, en ging de
aankomenden te gemoet. De ontvanger werd wakker door
het gedruisch en wreef zich de oogen uit.
Hé? mompelde hij, wat zegt ge? '
Ziedaar, het vuur is uiteen de
Baillargeohs komen thuis.... Ik geloof waarachtig dat'
ik een uiltje geknapt heb.... Komaan, mijnheer
Maugars, als hot niet meer regent, moesten
wij opstappen; ik verlang naar mijn bed.
XII.
Etienne woonde- te Pressigny bij een zekere
Dominique Angéliaume, die echter op het dorp
kortheidshalve M. Minique genoemd werd.
Deze Minique was een klein kereltje van vijf
tig jaren, mei een pieperige stem, kleine ronde
oogjes; precies en netjes, en den heelen dag op e n
neer trippelend als een oud wijfje. Hij was
'vroeger gehuwd, geweest, maar'niet gelukkig,
want op een goeden morgen was zijn vrouw
op den loop gegaan met een
kommies-voyageur. Hij woonde nu al tien jaar alleen in het
veel te groote huis; met een mooie witte poes
tot eenig gezelschap, en Etienne's aanbod om
zijn beide bovenkamers te huren, was hem zeer
welkom geweest.
Het huisje aan een zijpad dicht bij den straat
weg gelegen, ha'd 't uitzicht op den tuin van den
notaris, Meester Duvigneau. Uit zijn venster kón
Etïennehet gaan en komeri gadeslaan van-Mme.
Athencïs Dunigneau en van .Mlle Marcelle,
haar zuster, twee levendige drukke dames,
beiden zeer opvallend van uiterlijk, definefteitr
van de dorpsaristokratie. Hij besteedde echter
weinig tijd aan het bespieden der beide schoon
heden, want hij was ijverig aan 'het werk ge
gaan, en bracht, een groot gedeelte van den
dag. buiten door.
Met het aanbreken van den d.ag stond hij
op, orn-het lieflijke dal in zijn frissche
niorgenschoonheid te kunnen bewonderen. Zoodra het
Angelus begon te luiden, verscheen M. Minique
in morgentoilet, d. w. z. in zijn hemdsmouwen,
op het trapje dat naar den ;tuin leidde en riep
met zijn hooge sopraanstem:?Fie ! FielFie!
Dan verscheen er een witte vlek tusschen het
groene gras van het -bleekveldje, en poes met
de staart in délucht, voorzichtig de dauw van
de pootjes schuddend, kwam zacht' mauwend
aaugeloopen pra haar deel te ontvangen van
warme melk, het ontbijt van den baas. Etienne
at haastig zijn soep, nam zijn schildergereed
schappen en zonnescherm en gevolgd, door een
kleinen jongen, die hem hielp dragen, begaf
hij zich naar den oever van den rivier of naar
de korenvelden, die juist gemaaid werden, om
studies, te;maken. ' -?_ ' " -??, ;
Gedurende de beide eerste weken van zijn
verblijf te Pressigny ging hij een nkele maal
naai- Joubardière, maar hij trof'hét'slecht. Dei
menschen waren op het land en de deur ge
sloten. Hij liep het huis eens rond en zag voor
een van de vensters .rozen en anjelieren in ,
potten staan; dat zou Thérèses kamer wel zijn'
dacht hij en teekendéhet spitse dak van de
schuur, de oude waterput, waar de fijne
paarsche muurbïoempjes tusschen de voegen.grpei- ^
den, de- duiventil, waarop de mooie witte beest-'
jes zaten te kirren en nam toen den terug-.