De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1879 26 oktober pagina 1

26 oktober 1879 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Yerschijiit iederen Zondagochtend. üitgeyers: ELLERMAN, HAEMS & C". Kantoor: Itokin 2. I N H O TT D. Eerbied voor de Wet. ? BUITENLArTDSCE OVERZICHT. ? FEUILLETON. ? GEMEEN TEZAKEN. ? KUNST. ? LETTERKUNDE. ? Een nittorisch plekje, door J. Craandijk. ? Eene uitdaging, door Mr. C. L. .Lotsy. ^- Schet sen van het hof van's Gravenhage, II,-door Miss Sidney Hyde. ? STATISTISCHE EN ÏNDUSTIEELE MEDEDEELINGEN. ? Over zicht van de, Effektenmarkt. ? Allerlei. ? Ingezonden. Dunr vleesch, door J. van Koolbergen Sr. ? Onder de opvo'ering van Romeo en Julia. ? Handeïsovemcht der Week. ? Schepen in lading. ? Veilingen. ? Onbestel bare brieven. ? Burgerlijke Stand. ? Tëhnur zijnde woningen. ? Advertentiën. ? Schouw burgen, enz. , Dezer dagen ~- wij maakten in ons vorig num mer er reeds melding van ? verscheen er bij den Heer B. v. d. Land alhier, een adres aan de Tweede Kamer der Staten Generaal, van. C. P. Metelerkamp, lid van. den gemeenteraad te Amsterdam. Het droeg tot titel: WET OF WIL LEKEUR? - ? ? . . In beknopten vorm, helder en zakelijk; zet de schrijver zijn "bezwaren-uiteen tegen de in lichtingen door den afgetreden minister van binnenlandsche zaken op zijn adres, d.d. 6 Januari 1879, betreffende de openbaarheid van plaatselijke belastingkohieren, aan'de Kamer verstrekt. Gelijk men weet, werd genoemd raadslid niet tbegestaan de verzame.lstat.en der aanslagen in te zien, ofschoon in art. 264 der gemeentewet duidelijk te lezen staat: ?De ko hieren der hoofdeisen omslagen en andere plaatselijke belastingen, door burgemeester en wethouders vóorloopïg vastgesteld, worden ter secretarie: der gemeente, gedurende ten minste veertien dagen, VOOE EEN IEDER ter IcMng neergelegd." Reeds vroeger had- jhr. mr. J. W. H. Rutgers vanRozénburg zich tot de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland gewend met ver zoek om hun goedkeuring aan de kohieren te. onthouden, waarop deze, hoewel erkennende ?dat geheimhouding 'der Jsohieren .is in str$d met de wet" dat verzoek afwezen, omdat, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, de alhier 'ingevoerde belasting is in strijd inet de wet. De heer Metelerkamp, wetende dat Gedepu teerde Staten' in hun verheven positie volko men rustig bleven bij iets wat ?in strifd is -met de uet'\ richtte zich .ten' slotte tot Z. M. den Koning, ten einde' vernietiging van het Raads besluit van Amsterdam te verkrijgen, waarbij de geheimhouding der kohieren werd gehandhaafdj doch ontving - een afwijzende, beschik king. De T. eede Kamer.echter he'eft aan den minister inlichtingen gevraagd, opdat men de gronden sou kennen, waarop aan den heer Meteleikamp een weigerend antwoord was gegeven, en het is naar aanleiding van hetgeen do- Mi nister aan de Kamer schreef, dat de adressant de- vraag ,aan de* Volksvertegenwoordiging stelt: WET OF-WILLEKÉÜE? De inlichtingen door' den heer Kappeyne gegeven komen in hoofdzaak op het volgende neer. 'De Koning behoeft een onwettig besluit niet té vernietigen. Hij Jcan dat doen als hij het nuttig acht, maar hij Ttan het ook nala ten, al ware. het zoo onwettig'mogelijk. Het vernietigingsrecht is 'een hoog regeeringsreeht, waarvan hij dus gebruik maakt naar zijn vrymachtig welbehagen. De geheimhouding der kohieren is niet hr strijd met de wet,- daar art. 264 slechts bedoelt' ieder de gelegenheid te geven om zich te ver gewissen van zijn eigen aanslag. ?Ieder" beteekent ?ieder belanghebbende", niet ?ieder belangstellende". En volgens den minister heeft men bij den aanslag van zijn medeburger geen belang al stelt men er ook belang in. Twee stellingen, die met elkander wedijveren in on juistheid.. . ' Een feit is het, dat in art 203, 219 en 26é van de gemeentewet de uitdrukking: worden ?voor een ieder ter lezing gelegd" voorkomt, en tota'an de invoering der inkomstenbelas ting te Amsterdam nog niemand er aan ge dacht heeft, dat .die woorden iets anders zou den kunnen beteekenen, dan dat ieder zal.kunnen-lezen: de begrooting, de rekening en ver antwoording'en de ?kohieren", waarvan in die artikelen sprake is. ; - ? Een feit verder is hetj dat Thorbecke de publiciteit in1 gemeentezaken als de voorwaarde voor een gezond gemeenteleven heeft aange prezen, en' dat1 hij nooit een enkel woord ge sproken of geschreven heeft,, waaruit men zou mogen 'opmaken, dat hij ten opzichte der open baarmaking .der kohieren een ander gevoelen was toegedaan, terwijldan,ook tijdens zijuminis-, terschap alle gemeentebesturen, in plaatsen waar kohieren van dergelijke belastingen be stonden, die verzamelstaten publiek aanplakten of ter lezing legden,-zonder dat er ooit van wegè dezen' minister aan die besturen een terecht wijzing is gezonden, om hen opmerkzaamste uiaken op hun verkeerde -opvatting van de wet. 'En het .zou dan. toch zeker wel verwonde-renswaardig zijn, dat onder' een zoo 'nauwge zet minister als de ontwerper der gemeente wet was, duizend gemeenten, jaar* op jaar1 had den kunnen zondigen, zonder'dat Z, E. er zich" om bekommerde.. De heer Kappeyae schijnt dat echter denk baar toe, wafcm.eer zegt, hij:-geïoo£t"het. Want op de daadzaak, dat Thorbecke .het noodig achtte, niet alleen de voorlobpig maar ook de definitief vastgestelde/kohieren ?voor ieder ter lezing' te leggen," grondt hij de overtuiging, dat kennisname van den eigen aanslag het eenig doel der openbaarheid is. Daar behoort geduld toe in een ernstige weerlegging ' van Kappeyne's beweringen te treden.^ Wie er lust toe.mocht gevoelen, ver wijzen wij -naar MetelerkampV adres, ? en, zoo noodig, naar een artikel in het Vaderland onder denzelfden titel:' Wet of Willekeur ? ? Men-'lette echter- op het volgende: Gede puteerde Staten achten geheimhouding onwettig. De Minister gevraagd, die onwettigheid op te heffen, wendt zich tot Gedeputeerde Staten, die de' geheimhouding onwettig noemen, en tot het gemeentebestuur, dat de onwettigheid pleegt..'., om advies. ? de Raad van State ?wordt door. hem voorbijgegaan. De vraag of de kohieren voor ieder ter lezing gelegd moeten worden heeteen . , ,htskundige twistvraag" ?ook één ?t; . etische twistvraag." ? Gesteld\eens dat d e kwalifikatie juist is:. Welk minister richt zich bij rechts kundige en theoretische twistvragen tot Gede :(\ puteerde Staten of het Dag. .Best. eener ge meente om advies, inptaafs van tot het hoogste rechtskundig kollegie ? Maar welk een kwalifikatie! De kwestie was zoo praktisch mogelijk. Den burgers is door de gemeentewet inzage der kohieren verzekerd. De Ra,id van Arn ster dam, ? het eenige kollegie dat hut anders be grijpt, ? wil geen publiciteit. Het ziet er vol strekt geen kwaad in de wette ontduiken. En de theoretische rechtskundige vraag is, zal een minister zulk een handeling goedkeuren? ,Den Raad \an State gehoord, zou de Minister heb ben moeten antwooiden: neen i Den Raad van Amsterdam en' Gadep. Staten gehoord, kan hij antwoorden; ja! Want de Raad van Amster dam is de gelukkige schepper van de nieuwe wetsinterpretatie en Gredep.Staten berusten sinds éenigeu tijd in een toestand, dien zij zelf ontwettig noemden. Een theoretische twistvraag zal het zijn of men tegen de duidelijk&te woorden van de wet in, u een recht onthouden mag, een recht dat u dierbaar is, én als belangstellende én als be langhebbende, want welk. burger, die belang stelt iu gemeentezaken, heeft er geen belang bij, dat de aanslag voor de inkomstenbelasting zuiver geschiede, en de kohieren niet in her duistei verborgen worden ? , , . Van welk recht zijn wij zeker, wanneer we eenmaal de leer van Kappeyue huldigen, -dat de Koning het aangewezen om-echt, met de duide lijke letter van de wet in strijd, niet behoeft te vernietigen als 2. M. niet wil? ? en indien men daarenboven weet, dat het helderst ge-. stelde artikel der wet morgen juist ÜeVtegenoyergestelde kan beteekenen, van hetgeen ieder jarenlang er in gelezen heeft, omdat een ge meenteraad of wie ook het gelieft om te keeren en, op zoogenaamde ( nuttigheid^gronden, wit zwart durft noemen ? Daar komt een groote of een kleiue potentaat, ? misschien wel een dwergje, dat u zegt: gij hebt' u, gelijk iederander, altijd op artikel zooveel van de wet be roepen, doch gij dwaalt: gij leest ?ieder," ? ;maar ik lees ?niemanjll', gj jeest, «alles," ik lees ?niets," ? dan hebV> gif misschien, als zekere besturen uw despoot niet tot reden brengen, uw vrijheid en recht verloren en als gij u op den koning beroept, zendt men u naar tuis met de vermaning: houd u kalm mijn vriend, ik heb uw tegenstander om advies ge vraagd, wat maakt gij nu een beweging over een theoretische of een 'rechtskundige twist vraag ! We weten het de heer Kappeyne is een goed advokaat. We spraken- er.'vroeger reeds over toen hij nog minister VasV- en brachten "de vol gende zinsnede, uit een ministrieel pleidooi vaü hem in herinnering:. ?Ik had dus recht te zeggen, toen heeft de regeeririg hare plannen aan de Ka mer meegedeeld. Nu is het mogelijk, dat ik in het vervolg van mijne rede-tegen over den.geachten afgevaardigde uit Breda, , durus adversarius, gezegd heb: gij kunt er later op' terugkomen, maar .tegen dergel$Tcen tegenstander verzuimt men geen enkele eicceptie," Het is dus te begrijpen dat iemand, die t»p grond van art. 264 der gemeentewet den heer Kappeyne herstel van onrecht vraagt, als een durus adverarius ? en de wet maakt zoo iemand ? ?? ** TOT -i-SUWSKC»* i.-iiit r<u Pi-m ... GO Ct*. fr. p.p. 75 CtsJ xontl'r' la> Nummers 5 > i r I * IC venonrii''! p'^r ip^cl io > 1*1, ras,^^=- T "*s» c.^MöfEïas^JBfflr.sisEBJss'^fimTïHttagM'rBriïs^t^ sterk! ? op excepties onthaald wordt. Z.-J&. is het, welbeschouwd, aan zijn goeden naam verplicht ?geen enkele exceptie te-verzuimen!" Zoo de minister. Doch.de Tweede Kamer is mkschien niet veel fijngevoelige! dan de voorma lige premier. Dat iemand in 'slands vergaderzaal excepties zoekt, ia geen zeldzaam verschijnsel. Men zou kunnen gelooven, dat de'bedrevenheid in die bezigheid een der glamrijkbte bewijzen van intellektueele .en moreele meerdeiheid mag heeten. De heer Gratama had nog dezer dagen de goedheid, over een historicus sprekende, die tot zekere könklusiën kwam, welke de afge vaardigde verwerpelijk achtte, als een veront schuldiging het woord van Merlin aan te voeren: ?qu'il est permis a l'avocat de forcer une conclusiori." Daar zijn zoo van die lieve aar digheden die men niemand, vooral geen parle mentslid, euvel mag duiden! Maar in het vrije Nederland zal men zich niet op zulk een wijs zijn recht laten ontrooven. Hét' nederlandsche volk heeft en vordert eerbied voor de wet. En de volksvertegenwoor diging, al mocht zij >nog zoo dikwijls aanleiding tot het 'vermoeden geven, dat zij het pailemenfc met de balie verwart, zal in dit opzicht moeten toonen het ernstig met de rechten en vrijheden der. burgers te meenen, wil zij niet alle achting verliezen bij het denkende deel der natie. De eerbied voor de wet_staat op het spel. Heden ontduikt men dit artikel, morgen een ander. Waar dit straffeloos ?geschiedt voor de oogen van volk en volksvertegenwoordiging kan het niet anders of de staat moet daarvan de nadeelige gevolgen ondervinden. Veitiouwen en achting jegens regeering en regeering&kollpgies zullen verminderen en de wet, het snoer der eendracht, wsrdt langzamerhand losser en verliest de onnv&bare kracht. Of de publiciteit der kohieren nuttig is ? kan'een kwe&tie zijn. Da'arover mag men debatteeren. , Dat zij ? schadelijk of nuttig ?? in de wet is voorgeschreven., kan alleen een kwestie zijn voor hen, die"geen ?exceptie verzuimen" mogen. "Maar deze h.eBben geen -sten\ waar over waarheid en recht wordt beslist. Bij de wet geldt alleen de vraag: wat ge biedt zij? ? Men moét haar gehoorzamen. En gebiedt zij iets verkoel ds ? dan heeft men haar langs wettigen weg te veranderen. ? Zoolang dat met geschied is, zijn haar beve len bindend voor een ieder. Deze waarheid heeft de volkbvertegenwoor diging krachtig uit te spreken. Zonder uitstel. Nederland ? niet de hoofdstad alleen ? draagt kennis' van de wet^ontduiking, die reeds een .paar jaar werd. .geduld. Het vraagt, het eiscJtt recht,? wil de orde en het gezag zijn liefde niet verbeuren. Bismarck regeert de wereld. Aller oogen zijn op hem gevestigd. Nu langzamerhand de sluier die over zijn verrichtingen te Weenen lag ver spreid, wordt opgeheven, begrijpt men pp nieuw, dat in zijn hand vrede enooilogberu ten. ? Het valt niet meer te ontkennen, dat " Oostenrijk en Duitschland een veibond hebben gesloten, zij het dan al geen militair verbond, tp zeker een, dat een aanval van Rusland moet / doen V90ikomen. Vredelievend heet het van . aard. Het is dat in zoover er niet tot een oor- " log met Rusland be&loten werd;' doch men weet wat zulke vredelievende overeenkomsten ,beteekenen, die natuurlijk de steik&te uittar-^ ting zijn van hem, tegenover wien men zich verbindt. Anti-russisch ia het verbond tusschen Oos tenrijk en Duitschland in de eerste plaats, het geeft een duidelijk bewijs dat men de russische politiek niet vertrouwt, Duitschland vreest den haat van den kolossus, Oostenrijk gevoelt instinktmatig, dat het zijn aartsvijand is, dfe hem eenmaal ten val zal brengen, en Engeland heeft onder deze omstandigheid Lord Salisbmy,de vereerende taak opgedragen, den Mu&koviet de- tanden te laten zien, nu ,0ostenrijfe en Duitschland op schildwacht staan. De stemming die in Petersburg heerseht, de gemoederen van het volk vervult en zich in de dagbladen uitspreekt, is bitter genoeg. Wa/e de schatkist niet uitgeput, de inwendige Be roering minder gevaarlijk, de oorlogsverklaring' zou zeker spoedig kunnen volgen. ? Op'dit oogenblik echter is Rusland onmachtig, het,' moet zich de vernederingen laten welgevallen. Het kan in het geheim pogingen aanwenden " om elders een tegenwicht te vinden tegen de ,, mocht die hem de handen bindt, aan een krach- ' tig optreden valt niet te denken. ' Op smadenden toon heeft Salisbury fce Man- <, chester gezegd dat Cyprus door Engeland werd geannexeerd om Rusland? voortdiingen te be letten, dat Oostenrijkdepatroondervolkerenten noorden van den Balkan behoort te worden. ? De toe&tand waarvan Rusland droomt met «en» bezit van Konstantinopel schijnt onmogelijk geworden. ? En ze zou het wellicht zijn, ware de natuurlijke loop van zaken niet sterker dan de hinderpalen die men hem in den weg legt, kon Rusland niet rekenen op de voordeelen van zijn ligging, van stamverwantschap en, geloo/sgejn eenschap. Zooveel i& duidelijk, we staan aan het begin van een tijdvak, waarin nieuwe politieke kombiuaties zullen optieden, welke in'plaats van den vrede te bevestigen, de zucht tot oorlog zullen prikkelen. Op zijti ouden dag dwingt Bismarck met jeugdige kracht zijn land een" staatkundige richting inteslaan, waarvan de . gevolgen niet zijtf te overaien. Van de 21 artikelen, waarin, naar beweerd wordt, de overeenkomst is uitgediukt. ? is weinig bekend. De hoofdzaak zal zijn een de fensief veibond tegenover Rusland. Vervolgens een nadere regeling van het toltarief tusschen de beide landen, en ten slotte handhaving van den toestand in het Oosten. Wat het toltarief betieft, ? een zaak waarin Duit&chland en , Bismarck misschien nog meer belang stellen* dan in de overeenkomst om gezamentlijk vreemde aaiivallen het hoofd te bieden, ? men zal nieuwsgierig zijn te weten op welke wijs deze kwe&tie \oorbeidelandengeregeldwordfc. De rivaliteit tusschen Oostenrijk en Duitsch-* land op gebied van handel en nijverheid ia een ernstiger gevaar voor het laat&te rijk, daa de antipathie der Russische natie. Hier moeten vooral de voordeelen liggen welke Dui^cliland uit een verbond van hulp I. ' '-' «.ZONN'.E'SCHIJN. '? De zon -gaat langzaam onder, de schaduwen worden langer, de avondwind ruischt door de boomen, 6n nog altijd sta ik aan het hek en wacht. Zoo heb ik al bijna een uur gewacht'en nog komt Karel niet, zou hij in het geheel niet komSh? De dag is lang en drukkend en vervelend geweest. O!-wat verlang ik. om zijn lief, knap gezicht weer te zien, en de .stem te hooren, die mij zoo dierbaar is! Brokstukken van allerlei liedjes komen mij in de gedachten, en tot tijdverdrijf zing ik ze zachtjes voor mij heen. Reeds heb ik den. weibekenden ouden ?Dorpssmid" toegesproken, terwijl hij staat uit te rusten onder' den kastanjeboom voor zijn huis. " Zijn werk zal' nu wel afgedaan zijn en. ik kan mij precies voorstellen hoe hij daa'r staat aan den ingang van zijn beroemde smidse.'... Maar ik "begin te bedenken dat de blank ? zelfs van een zóó beroemd aan beeld ? geen geschikte begeleiding is van dé gedachten, die mij op het oogenblik vervullen; ik bedenk iets dat beter bij mijn toestand past, iets van: ?Aan den oever van een snellen vliet," en zing het heele lied uit tot aan 't laatste köuplet,' maar mijn verzuchtingen bren gen den geliefde niet. tot mij.... Een zacht gefladder in de boomen, .alsof de vogeltjes in hun slaap wilden gaan vliegen, het langzaam nedervallen van een paar'ver dorde bladeren, de zware voetstap van een achtergebleven arbeider op het kiezelpad naast den dorpsweg,. ziedaar de eenige geluiden die dé neerdrukkende stilte verbreken. Ik begin ongeduldig te 'worden, een beetje boos zelfs; ik laat het hek open. en dicht vallen, bij wijze van accompagnement van mijn bijzonder toe passelijk liedeke: ?De een wacht op den ander" ? O, 't is maar al te waar. Moet niet ieder op zijn beurt leeren wachten in 't .leven? En hoe menigmaal te vergeefSf! En, is het ook niet waar, dat zij, naar wie het vurigst ver langd wordt, dikwijls juist het langst uit blijven ? ' ? Zoo voortpeinzend is .mij de lust tot zin gen vergaan. Ik laat het hek niet meer dicht vallen, maar ga er buiten staan, want het is nu bijna geheel donker geworden en waarom zou ik op den weg niet kunnen wachten ? Niema n d kan mij immers hier zien staan? Karel zal wel op mij knorren, maar wat geef ik daarom? Was hij maar liever 'hier om het nu dadelijk te kunnen doen! Op datzelfde oogenblik hoor ik een paard in snellen draf aankomen. ? Eindelijk! roep ik overluid, want ik weet dat hij het is, hij, mijn echtgenoot^ Zonder mij om den naderenden staljongen te bekommeren, of aan Karèïs vaak herhaalde, vermaning te .denken, werp ik het hek met een ruk open en ga vlak voor Romeo staan, om hem tegen te houden; dan moet zijn meeeter natuurlijk afstijgen en kan niet wegdraven door de breede oprijlaan. ? O, Karel, wat heb-ik lang gewacht, en wat ben ik blij dat gij .eindelijk terug zijt! Zoo sprekend leg ik ? mgn hand op zijn arm, en wij blijven-naast elkander staan; hij oplettend koe de staljongen het paard aan den teugel voortleidt naar den stal, -ik niets ziende dan.: hem, mijn man, voor mij de eenige man in de wereld. i, Toen hij zijn .eigendom veilig achter dé stal deur- had zien verdwijnen, begon mijn Karel zich te herinneren hóe ongepast ik mij gedra gen' liad door den staljongen te yoorkomen, en hij doet zijn- best om knorrig te kijken. Als of ik. hem" zou laten knorren nu hij eindelijk bij mij is! Hij heeft zulk een "eigen aardige manier om na te denken voordat hij spreekt,: en nu zijn zijn gedachten bo vendien nog half, in den veelgeliefdén stal, ofschoon de" terechtwijzing voor zijn vroiïw hem al op de.lippen zweeft. Meestal weet ik vooruit precies'wat hij zeggen zal, en dat geeft mij soms -een kans vóór, waarvan ik dan na tuurlijk zoo spoedig mogelijk gebruik maak. Ook nu wapen ik mij tegen den storm, eer hij den tijd heeft om los te barsten. ? Ik weet dat ge mij beknbrren wilt, Karel, zeg ik lachend, en ik wil niet beknord worden. Het was heel ondeugend van mij om het hek open'te slaan, dat weet ik, en het spijt mij erg en ik hoop dat gij 't mij vergeven zult voor deze keer. Ik weet dat Jan hét doen moet, dat ik geen portier en geen staljongen ben; en niet ? maar, nu ik dat alles toegeef zult gij immers niet boos op mij zijn, en niet knorren, mij beste? -''.,,'? ! "'.-" ?? Gij weet wel dat het .eigenlijk, uw schuld is, Karel? '? dat zeg ik- met het doel om den strijd op het vijandelijk terrein over te bren gen. ? Gij zijt zoolang uitgebleven, en het wachten verveelde mij zoo; anders zou ik u niet geërgerd hebben met mijn onstuimige blijdschap. Zeg, wat antwoordt ge daar nu op ? Iets heel liefs, iets heel aardigs natuurlijk Zóó pratende zijn wij tot de veranda gena derd, rozen en kamperfoelie omringen ons aan alle kanten, en vormen vereenigd met de avondschemering .een ondoordringbaar gordijn,. dat. 'ons . vóór ieders blikken verbergt. Zelfs Karel heeft er niets' tegen dat ik hier mijn banden op zijn schouders leg, en hem de lippen toesteek voor een ku&. Voorzichtig legt hij zijn paraplule en papieren op de steenen balustrade en trekt mij met den arm dien hij vrij heeft tot zich, terwijl hij mij zijn harteïijken wel komstgroet in 't oor fluistert. Een poosje later is ons eenvoudig middag maal afgeïoopen en wij zitten samen onder de veranda." Karel'ib lui en warm en moe. Hij ligt .in een gemakkelijken rieten stoel en ik zit op een voetebankje naast hem met het hoofd tegen zijn knie geleund. Hij geniet van een lekkere sigaar en onderwijl praten wij gezellig over allerlei. Eensklaps zegt mijn'heer en meester: ? Zeg dat. zé mij. morgen .vroeg roepen, Free, want ik moet bijtijds weg. Zater dags na éénen^wil het werk.niet meer vlotten, . . ? Morgen gaat ge in Jt geheel niet naar de stad, zeg ik heel-kalm. ?Niet naar de stad, kind! roept hij ver baasd over mijn vermetele bewering. En als ik geen nadere verklaring geef vervolgt hij; Wat meent-ge daarmee? ? Meenen?-Net wat ik zeg; alleen zal ik er tot ( nadere toelichting dit nog bijvoegen: gij verlaat morgen nw huis niet zonder mij. Zwijgend blaast Karel dikke. rookwolken voor zich uit. Hij weet bij ondervinding dat ziju zwijgen meestal mijn tong losmaakt. Dit maal echter, houd ik mijn gedachten zorgvul dig voor mij. Na een eenigszins langeie pauze dan gewoonlijk hervat Karel: ? Wat zullen, de patroons zeggen als ik u morgen mee op het bureau breng? ? Het is mij volkomen onverschillig wat de patroons zeggen, want wij zullen het toch niet looren, omdat gij in 't geheel niet naar het sureau gaat. ? Wilt gij wel zoo goed zijn om u eenigszins L nader te verklaren, o allergeheimzinnigste der ' Biitsche huisvrouwen? vraagt hij, om mijn beslisten toon lachend. ? Liefste Karel, zeg ik fluisterend terwijl ik mij omkeer en hem vlak in de oogen kijk.; t ik voel dat de mijnen vochtig worden en verT volg hetl zaehijes, denkt gij er dan in 't geheel ? niet aan? ? Het is zoo duister dat hij mij niet goed kan zien, en het beven van mijn stem is heni ontgaan ^ hij antwoordt dus op den kalmsten toon. .van' de" wereld: ? Vergeten? Wat vergeten? Er is toch geen', concert of croquet-partij morgen ? Zijn rechterhand met de zielvertroostende sigaar hangt over de leuning van zijn stoer, de linker houd ik, tusschen mijn vingers ge-k klemd. Ik ben naast hem gaan staan, en het licht van de lamp in de kamer beschijnt ^ea volle mijn gelaat; hg heeft mij echter nog niet aangezien. Zwijgend zit hij na te~ denken en zegt dan: ? Wat zijt gij ernstig en geheimzinnig,, Fee! (. Op mijn woord, ik kan mij niets b'ijzoudérs ' herinneren! Wat ? tranen??Hij springt op, ' zonder aan zijn sigaar te denken, die- op den^ grond valt. Hij kan ook wel ernstig zijn, -waar * het mij betreft, en ik zegen hem iu mijn hart. ? 't Zijn tranen, van dankbaarheid, Karel,' tranen van geluk, die als van zelf komen'bijV een aekere herinnering ? morgen is het de ,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl