Historisch Archief 1877-1940
Yerschijnt lederen Zondagochtend.
Uitgevers: ELLEBMAN, HARMS & (X
Kantoor: Bokin 2.
ZONDAG 23 NOVEMBER
Abonnement per 3/m. ... 60 Cts. fr. p. p. 75 Cts.
Afzonderlijke Nummers 5 >
Advertentiën per regel ; . . . .15 >
INHOUD.
Bijvoegsel.
Een' toelichting. Trop de Zeis. Een
licbtstraalde - FEUILLETON - BUITSTCLANDSCH
OVERZICHT; aEMEEHTEZAEEN. KUNST
Roofvogels, door F.-v,-d. G. Entre acte-muziek,
door Mr H V LETTERKUNDE. Het
Haarlemsche Kunst-Hyverkeid Museum, door J. E.
deJKruijff. Financië'ele Brieven- Overzicht van
dé' Effektenmarkt.- ALLERLEI! Ingezon:
den. Handelsoverziciit der Week.
ADV33S-TEKTIËN: Schouwburgen, enz.
Z. K. H. Alexander', Prins der Nederlanden,
heeft deze ? week zijn volk verrast met een
tweede schrijven,' waarvan de dagbladen reeds
uittreksels hebben gegeven.
Ditmaal is hét gericht »aan den redac
teur van het Nieuwsblad Zozobra (»een
woord aan de f.paansche taal ontleend, d. i.
droefheid") en ver-cheen het ie Loiden, bij
P. Engel- & Zoon, . Leverein» iens van Z. K.
H, Prins Alexander der Nederlanden".
De verschillende oordeelvellingen-door net
eerste .schrijven uitgelokt, noopten Z, K. H.
nogmaals de pen op te vatten om »een
nade're toelichting" er aan toe te voegen.
De heexea Mot'k, van Absen, het
Wagenimch Weekblad en »de, verslaggever van
de Rotterdamsche Courant" genieten de eer
eener wederlegging of terechtwijzing.
Wij zullen den inhoud van dit schrijven
niet wees geven. Wilden, wij het eerlijk'doen,
we zouden volzinnen moeten aanhalen, die
men mot sympathie leest, maar ook andere,
die zeer zeker een minder aangenamen in
druk op de lezer-j zouden maken. Wij vol
staan met de opmerking dat deze toe
ich'ting meer nog dan de brief, op welken zij
betrekking heeft, de onmisken' are sporen
draagt van geschreven te zijn door iemand,
die naar ziel en lichaam dirp ge-chokt is,
een kranke, die allereerst rust behoeft.
»Iedermaal dat ik mij naar Delft begeef
om mijne dooden te bezoeken. schrijft
de Prins, zoo bid ik de Yooraienigh'-id
mij den moed te gevjn om mijn eenzaam
lev^nspad. tot hit einde to; te blij p-en Bewan
delen." Men gevoelt het inderdaad als men
deze Toelichting 3eest, dat het levenspad van
Z. . -K. H. eenzaam is. Al te eenzaam! Hoe
is het mogelijk, vraagt men zich af, dat Z,
K. H. zoo geheel van raadslieden' verstoken
is, dat niemand hem' het overbodige van
zulk een verded-ging heeft aangetoond? Het
zal den prins onbekend zijn, maar ieder
Nedeilander, de heer van Assen zelf niet uitge
zonderd, w^etdatdJe gewezen dagVadschrijver
al even wein'g invloed uitoefent op het oor
deel van het publiek als het Wageningscli
Weekblad en de Rotterdamsche Courant.
Vrij algemeen betreurt de nederlandsohe
natie het dat Z. K. H. naar de pen heeft
gegrepen om zich zelf te verdedigen. Het
was niet noodig. Men weet zeer. wel dat
de Kroonprins lijdende is, dat zijn droef
heid over den -dood - van. moeder en. broe
der oprecht, dat zijn vaderlandsliefde boven
verdenking verheven is: Het nederlandsche
volk dat .vooral in deze dagen gevoelt, hoe
.uw het aan het huis van Oranje is ver
bonden, ziet niet zonder "bekommering den
Prins van zijn hoog standpunt cLtlen nm
een pennestrijd te voeren, die niet anders
dan nadeelig' kan zijn voor het aanzien van
den troon. Aan de onderdanen zelf worde
het oveigelaten hun Vorst te verdedigen,'
zij kwijten zich gaarne van dien plicht, en te
eer, omdat zij weten dat twiütgeschnjf
hoogst gevaarlijk is voor de onschuld des
gemoeds, en allerminst genezing brengt aan
hem, die krank naar ziel'en lichaam is.
E]k woord, dat de Prins spreekt, wordt
gewogen, en hen, die men verbittert of
kwatst,opent men zonder noodzaak de gelegenheid
venijn -> te zuigen uit -woorden, cUe minder
juist j maar daarom toch niet slecht bedoeld
zrjn.
Zij, ;die de.u Prins achten, en in hem hun
toekornstigen Koning zien, verheugen zich
mitsdien over zijn verklaring, dat hij in het
vervolg »een door niets te verbreken 'stil
zwijgen bewaren zal" Terecht .houdt de
Prins er zich van overtuigd, dat als hij er
in slaagt door zijn daden de achting zijner
landgenboten te 'verwerven, .die aanvallen
zich hoogst waarschijnlijk niet zullen herhalen.
Spoedig moge het hem gpgeven zijn zulk
een' werkzaam leven, aantevangen, want
dit zal niet alleen het beste middel zijn om
hem te vrijwaren van ongegronde
bebehuldigingen, maar tevens het heilzaamste me
dicijn tegen het gevoel van eenzaamheid en
de overstelpende droefheid, waarvan Neder
lands troonopvolger hpt slachtoffer is.
Toen wij in ons Nr. van den 2den N"ov.
een artikel plaatsten onder bet opschrift
EUTRA^L", ten betooge datde Staat de kunst
behoorde te beschermen, -maar daarbij ten
opzichte der kunstrichtingen' de on^Migheid
had te betrachten, wisten wij niet, dat' wij
gevaar liepen door den Nederlandsehen Kunst
bode als het vleesch geworden egoïsme, het
toonbeeld van de afgrijselijkste laagheid te
worden uitgekreten.
Die Bode toch, optredende in den persoon
van Dr. Jan ten Brink, heeft den
Nederlandschen Spectator en den Amsterdammer
op zulk een ruwe wijs en op zoo hoogen
toon terecht gezet, beiden bladen zulk een
reeks van scheldwoorden toegevoegd, dat hij
ongetwijfeld buiten adem zal geweest zijn,
toen, hij zijn al te pl< mpen arbeid had ver
richt en moede zich terug mocht trekken in
de sfeer der schoonheid, waarin wij hem zoo
gaarne gelukkig zien.
Dr. Jan ten. Brink geeft in een artikel van
zes kolommen al het akelige te aanschouwen,
dat de lieden kenmerkt, welke sinds driejaren
Hagen over eenzijdigheid bij het herstellen
en stichten van Rijksgebouwen. De door hem
verachte bedillers » vergasten het publiek met
tusschenpozen' op klaagtonen en angstkre
ten". Zij houden »met de gemakkelijkste
Inchthartigheid het publiek voor den gek",
zij zijn het niet alleen OBjlerlin£, maar met
zichzi'lven niet eens. Zij ^najken zich schul
dig a<<n »hovig getier", £§beschouwen den
gt)thif.uhen stijl aK »eea gruwel". Zij maak
ten anoniem een ruim seBïaik »v^nh
twas
pen der verdachtmaking e% verguizing' .
Doze lieden, door den heer ten Brink
»unze si-hreeuweiV genoemd, moeten voor
een goed deel gezocht worden ouder hm,
die zich den naam van architekt geven en
do slot&orn (sic) van hun .noodkreten konit
hierop neer »dat ook zij een plaats moeten
hebben aan de ruif Van Staat." Toen zij de
opheffing van de kommissie van rijk
-adviseurs vroegen, was het hun om do uitleve
ring van Jhr. Mr. Victor de Stuers te dnen
evenals nn, wanneer zij op de opheffing der
dfdtselmg voor K. en W. aandringen. Hun
doel was anders dan htni wooiden te ver
moeden gaven: m. a. w. zij buichelden. De
Spectotor behoort onder dezen, omdat hy
^persoonlijke veten" heeft, m. a, w. uit wraak
zucht handelt. Zij hebbeji ''den mond vol
van » af keuring en bitterhejd";'zij »vrguizen ;
en vervolgen" den referencfeis. Deze »be-!
dillers" gaan te werk »wét ongelooflijke
luchthartigheid en naieveteitópLaatstgenoem^e
eigenschappen verraadt de ^Spectator als Iqj,
anoniem, den ongenoemden schrijver in den
Amsterdammer aan het publiek voorstelt,
>als een man blijkbaar der zake kun
dig, bevoegd om mede te spreken en te
oordeelen, en zelfs als een Onpartijdig man."
Beu >luchthartigheid geëvenaard" door die
van den s)anonymus in den Amsterdammer."
Die van den laat&te aft blijkt o. a. uit
7 onjuistheden, die de heer de Stners in
het bedoeld^ artiksl ontdekt heeft.
Vei volgens uit des schrijvers meening dat
vrijheid, gelijkheid en broederschap in de
republiek der schoone kunsten behooren to
heersenen, daar, zegt ^Dr.- Jan ten Brink,
er geen gelijkheid kan heerschen, >want de
eeiie knoeit meer tdan. -diUaödpre, en broe
derschap ook niet, want zij gxinnen elkaar
het daglicht" niet.
Voorts meent de heer ten Brink ontdekt
te heVben, dat het onze overtuiging i&, dat de
Staat neutraal zijnde ten opzichte van kunst
richtingen, niet uit verschillende ontwer
pen het beste zou mogen kiezen.
De Bode gaat, na deze ietwat komische
opmeikingen, aldus voort: »Het komt mij
voor, dat zij, die met deze holle klanken
van officiëele kunst en eenzijdige richting
schermen, zeer goed weten, dat zij slechts
als stcirmram. moeten dienen om de deur te
openen, die naar 's rijks schatkist leidt."
Men ziet het: de gemeenste hebzucht be
zielt ons volgent, Dr. Jan ten Brink. »De
aap," zoo vervolgt hij, »komt in het be
wuste artikel (Neutraal) vrij onvoorzichtig
uit de mouw." De Nederlandsche Kunst
bode dicht ons de bedoeling toe, dat wij
den Staat zouden willen verleiden,
ontluikenden geniën een sTête.de ture" te ver
schaffen; deelt vervolgens mede, dat de door
hem bespiede aap nog duidelijker in een der
laatste vergaderingen van de Maatschappij
tot bevordering van Bouwkunst voor den
g is gekomen en eindigt, met het oog op
meer genoemden aap gevestigd, Sp»etator>
Amsterdammer, eenige led u van de Tweede
Kamer en de Maatschappij tot bevordering
van Bouwkunst, allen te samen, als makers
van s-STRAAT^OHiNDiAL'' te pronk te stellen
De hpcr ten Brink zal, tot kalmte ge
komen, zelf erkennen, dat het de beleefdheid
zeer ver gedreven is,_ wanneer men hem op
dergelijke taal antwoordt.
De leider van den Nederlandsclien Kunst
bode is zesr verbolgen op anonieme'schrijvers,
die over het herstellen en stichten van rijks
gebouwen het woord voeren. En na lezing
van zijn ^Trop de zèle" da titel is helaas
al te juist! begrijpen wij iets van zijn
afkeer van anoniemiteit. Daar zijn werke
lijk opbtfllen die een naam noodig hebben
zullen zij iets beteekenen. In dat geval
echter wint de beste naam niets1 bij het
artikel, maar stelt zich in tegendeel aan
act gevaar bloot iets van zijn goeden klank
te verliezen.
De naam van Dr. Jan ten Bnnk heeft
wezentlijk waarde in ons oog; als letter
kundige verwierf hij eenig gezag; maar als
beoordeel lar op het gebied der plastische kunst
heeft hij voor zoover ons bekend is, niet
de minste .beteekmis, hij moet zijn sporen
nog verdienen. Uit de hoogte te spreken
past hem allerminst. Als hij anderen be
strijdt op het gebied der architektuur zal
hij ala een gewoon sterfeling het niet be
neden zich mogen achten argumenten te
bezigen, tot een duidelijk betoog zijn toe
vlucht te nemen. Barre woorden maken
in het minst geen indruk al zijn zij ook
tienmaal dnderteekend met den naam van
DK. JAN TEN BRINK.
De Heer Victor de Stuers een der
voornaamste medewerkers aan den Kunst
bode verdient een beter advokaat dan
zijn vriend, die van strop de zèle" zich
afkeerig _betoontj een, wiena bescheidenheid in
de rechte verhouding staat tot zijn zaakkennis
en. onpartijdigheid, en wieas woorden, dus
ook zonder naam niet nalaten indruk te
maken.
Tot onze verdediging voeren wij alleen
aan dat wij in ons artikel sNeutraal" met
duidelijke woorden den staf hebben gebroken
over elke bestrijding van den
ottd-hollandschen stijl op dogmatische gronden, dat we
integendeel de schoonheid en het recht van
dezen stijl naast die van eiken anderen stijl
hebben erkend, dat we op ondubbelzinnige
wijs verklaard hebben de groote verdiensten
van de heeren De Stuers, h Cnypers e. a.,
op hoogen prijs te stellen; wij brengen ver
der in herinnering, dat we ons bepaald
veizet hebben tegen den wensch van anderen,,
die den heer Vietor de Stuers gaarne als
referendaris zouden zien aftreden en dat wij
niet n woord gebruikt hebben, dat het
recht zou kunnen geven ons van partijdig
heid, broodnijd, het kweeken van persoonlijke
veten, of van een streven om straatschan
daal te maken, te, beschuldigen.
Tegenover deze verklaring, die de heer
ten Brink zijn lezers onthield, komt liet on-'
ridderlijke van zijn gedrag scherp uit. Aan
het geheele artikel sNeutraal"
ontleent'deschrijver vau »Trop de zèle" slechts een paar
zinnen, die, geheel uit hun verband gerukt;
hem gemakkelijk de gelegenheid geven tot
hut doen v,an de zotste opmerkingen, doch
het verweerschrift van den heer De Stuers
in het volgende &r. van den Amsterdammer
neemt hij in zijn geheel over, met volkomen
instemming, en hij onthoudt zijn lezers de,
repliek, die in ons blad daarop gegeven werd. "
Dr. Jan ten Brink sehijtft nu eenmaal te"
hoog te staan om iets te bewijzen. Aïs rid
der vraagt hij het zwaard niet, als beul;
heeft hij- het gegrepen en "hij hakt er in 't
wilde als een blinde man op los;
waar-"<schijnlijk vlogen hem een paar splinters '-in
de oogen.
Wil Dr. J. ten Brink zijn vrïend,De Stuers,
verdedigen, dan heeft hij niets anders te doen,
als met de stukken 'te bewijzen, dat de een
zijdigheid bij het,stichten en herstellen van
rijksgebouwen, waarover men klaagt, niet
bestaat; dat Spectator, eenige Uden fd$r %de
kamer, een zeer groot deel der natie, en,d
Amsterdammer met desen, slechts ttgen
windmolens vechten. ,
Beschuldigingen, grove woorden helpen hier.
evenmin als redeneeringen over de vraag:
wat eigentlijk de oud-Hollaudsche stijl is,"
redeneeringen waarmee de heeren De Stuers
en ten Brink, den strijd naar een gebied*
trachten over te brengen, waarop hij ,niet"
*estreden behoeft te worden. i
Ten slotte nog een woord. Het is wel
zonderling dat op kunstterrein, en niet het
minst op dat der architektnur de liefde tot
de een of andere richting zoo spoedig over'-1'
slaat in een hartstocht/.die kalmte als mis
daad beschouwt en in den tegenstander een
individu doet zien, als ware het een dief
of moordenaar.
De kunst en fantazie behooren bij elkaar,
maar waaraan is het toe te schrijven, dat
bij verschil van opvatting de fantasie van
den kunstrechter aanstonds een aap uit de
mouw van zijn evenmensch ziet opduiken,
die, eenmaal bespied, hem blijft benauwen
als de nachtmerrie?
Zou dit verschijnsel het gevolg- zijn Van
een te sterke of van een te zwakke liefde voor,
de KUNST?
Deze vragen bieden wij den Kunstbode ter
overpeinzing aan. Wij vertrouwen dat Dn
Jan ten Blink inmiddels zoo eerlijk zaTzijn,'
zijn lezers mede te deelen, dat hij zich in
de strekking van ons artikel
Neutraal"'vergist heeft en dat wij, al behooren wij
onder de broodetende profeten, toch wezent
lijk niet om ,brood geprofeteerd hebben.
Dit zal zijn naam meer eer aan doen, dan
het opstellen en het ondertekenen van zijn
pleidooi (?) Trop de Zèle."
Een Lichtstraaltje.
De afgetreden Minister Kappeyne heeft "ein^
delijk een verdediger- gevonden in den
afge( Vervolg.)
Eens op een avond wandelen wij samen in
den tuin.,Karel heeft zijn arm om mijn schou
der geJagea, zooah ik 't zoo graag heb, en
wij loopen al pratend heen en weer door de
smalle padco, waar de kif ine witte roosjes naar
omlaag qj^eii, en ons telkena in 't gezicht
slaan. Karel vooral, omdat hij zoo lang is,
maar mij ook uu en dan, en bij die zachte,
koele aanraking denk ik onwillekeurig aan de
kusjes van een baby".
Ik ben van daag eens even in het Par"k
geweest, zegt Karel. Ik moest iemand spreken
in het West-End en liep dien kant uit. 't Was
er vol van - menschen, zeker omdat er toevallig
nergens anders iets te doen was.
Wie hebt ge alzoo gezien? vraag ik vol
belangstelling. Ook kennissen? Veel rijtuigen
en amazones? Ook mooie toiletten? Waren de
Hudges er ook, en lady Josephine?
Kies nu ne vipag uit, Fee, dan zal ik u
n anfwoord geven, zegt Karel om mijn drukte
lachend.
Vertel mij alles maar op uw eigen manier,
beste, en beloof mij dat wij Zatermiddag samen
zwllen gaan rijden, dan kan ik zelve al die
heerlijkheid ook
eens'zienDat kan niet, zegt Karel.
_. Och! - En anders, kunt gij Zaterdags
altijd vroeg heengaan.
In weerwil van dat klagend och!" zult
ge uw ritje van de week moeten missen, Fee
' Maar waarom niet? o KareJ, ge gaat toch
niet weg?
Jawel poesje, maar .gij gaat mee. Ik heb een
paar menschen gevraagd om Zaterdag met ons
in de Stan and Grarter" te dineeren!
Wie? Wanneer hebt gij ze gevraagd?
Niets.dan heeren natuurlijk!
Dat is zoo natuuilijk niet. Ik heb de
dames uit uw naam gevraagd. Kapitein
Hector, de jonge Willangbby en mevrouw Bal
four.
Mevrouw Balfour? Waar. hebt gij haar
ontmoet ?
In het Park.
O, hebt ge' daar over dat dinétje ge
sproken?
Ja.
Is mijnheer Balfour al terug?
Neen. En zij scheen erg neergedrukt
te zijn.
Dns hebt ge haar gevraagd om haar eens
een prettige afleiding te geven?
Juist geraden.
't Schijnt dat wij op eenmaal een gewich
tige rol zijn gaan spelen in het leven van
me'vrouw Balfour. Een weefe of wat geleden wis
ten wij ter nauwernood dat zij bestond.
Gij vergeet, Fee, dat ik haar jaren lang
gekend heb. Karel zegb dat zoo ernstig, dat
ik de ondeugende woorden die mij op de lip
pen branden, niet uit durf spreken. Blaar al
bewaar ik een bescheiden stilzwijgen, het bit
tere, oproerige gevoel blijft voOrtwoelen in
mijn hart. Wij wandelen zonder iets te zeggen
een paar maal op en neer, tot dat Karel
herneemt:
A propos, ik heb voor morgen avond
plaatsen in de opera genomen.
Ik uit een kreet van verrukking. De opera
is in nüjn oog het non jplus ultra van genot.
Hoe heerlijk! roep ik uit. En gaan wij
alleen?
Neen, niet alleen; dat zou al te zelfzuch
tig zijn. Toen ik van morgen Conbtance ont
moette. ..
Kaïel, ik kan het niet langer uithouden!
roep ik met een gevoel alyof ik stikken zon
als ik zw^eg. Wij zijn niet meer in het smalle
pad, ik maak mij los uit zijn arm en sta voor
hem in uitdagende houding, sidderend van ont
roering, 't Is tegenwoordig Constance vóór en
Constance na! Ik heb een afkeer van haar
naam, een afkeer van haar vaUch gezicht, van
haar valsche stem. Kunnen wij dan niets meer
doen, nergens meer heengaan zonder haar?
Mo«et zij zich telkens en overal tusscben ons
plaatten ? Ik kan het niet langer uithouden!
Het onstuimige bloed brandt en klopt in mijn
slapen, i mijn wangen gloeien. De strijd is
tusschen ons losgebroken, en ik voel, al heb ik
het mij zelve niet durven bekennen, dat ik al
lang op die uitbarsting gewacht heb. Die vrouw
vergalt ons huiselijk geluk, Karel; zij heeft
zich in ons gênoegelijk leven gedrongen. Zij is
pas een week weg, en gij" hebt ontmoetingen
samen, maakt afspraken en zij neemt
uitnoodigingen aan, zooals geen andere dame doen
zou. Ongevraagd komt zij hier en brengt groote
koffers mee, hoewel zij zegt hier maar n en
kelen nacht te willen logeeren! Maaïzij blijft
tien dagen! Dan rijdt zij met u weg, en ik kan
niet met u naar het Park gaan, hoewel gij
weet dat ik het zoo dolgraag doe. Waarom
verlangde mevrouw Ba,lfour dat gij haar weg
zoudt brengen ? Waarom liet zij haar eigen
rijtuig niet komen? Alleen om mij te plagen
natuurlijk ...
Ik zwijg eindelijk, geheel buifen adem. Ka
rel neemt de pijp uit den mond en antwoordt
heel bedaard: *
Uw laat&te bewering is geheel ongegrond,
Fee. Meyiouw Balfour had haar rijtuig inden
namiddag noodig. '
Ja, om in het Paik te gaan "rijden en n te
ontmoeten zeker. O, ik begin nu allerlei din
gen te begrijpen. Baai om moest Jan dien dag
bij u blijven in de stad; daarom zyt ge zoo
laat thuis gekomen! Karel, Karel, het is zoj
verschrikkelijk! Ik heb htt mij zelve niet wil
len bekennen; ik heb er tegen gestieden, maar
nu zijn mijn oogen opengegaan. Zij doet haar
best om u aan mij te ontstelen aan mij, uw
eigen vrouw. Wat er -\roeger tusschen u bei
den bestaan heeft weet ik niet. Ik had- ge
hoopt dat het tot het veileden behoorde. Maar
nu behoort gij mij toe, nu zijt gij mijn liefde,
mijn leven ja, mijn leven! en gij moet u
niet van mij laten wegvoeren ik zou het
besterven. Hartstochtelijk werp ik my aanzijn
_borst, en snik en beef, terwijl ik aan de he
vigste ontroering ten prooi, die woorden sta
mel. Nu ik ze uitgesproken heb, nn voel ik
zelve eerst recht hoe vreeselijk ik geleden heb,
welk een onophoudelijke marteling die laatste
weken voor mij gewee&t zijn.
Karel'Spreekt gén enkel woord, Zachtkens
leidt hij mij naar huis terug, sluit de blinden,
en tempert het licht van de lamp. Dikke regen
druppels beginnen buiten te vallen en tikken
tegen de glazen. Binnen is alles kalm en stil,
alleen mijn hart klopt alsof het barsten zal.
Karel haal* eau de cologne en bevochtigt mijn
voorhoofd en handen». Deukt gij soms dat ik
ziek ben-? vraag ik met flauwe stem, maar tot ;
hernieuwden strijd gereed, als het wezen moefe.
? Ik weet het zeker, vrouwtjelief, zegt hij '<
Qp zijn gewonen bedaarden toon, die mij nu^ ?
driftig maakt en hindert als,nooit te voren. =
Zoo komt gij niet van mij af, Karel, roep ik
in mijn wanhoop. Of gij al eau de cologne' '
sprenkelt en op de teenen loopt, daardoor kun
gij de verschrikkelijke gedachte niet verjagen, ',<
die mij zoo diep rampzalig maakt, en ons bei- "
der levensgeluk vernietigt! '
Kind, gij weet zelf niet wat gij zegt, her- ?
neemt hij; uw hoofd gloeit, ge hebt koorts ge;
loof ik. ^ ^
Houd mij niet voor den gek; Karel Troep' -.
ik in een aanval van toorn, die geheel 'tegen,";
mijn natuur strijdt. Gij bi eekt mij het hart,' -?
en samen lacht gij over uw werk, gij en zij!f
En nu doet gij nog alsof gij medelijden met/
mij hebt. En den beschermendeu toon, dïen f\
zij tegen -mij aanneemt, verdraag ik ook- niet
langer. Ik haat haar, ja, ik haat haar! En jk>''
haat de bitterheid en ellende, die zij in ons ?>
gelukkig zonnig huis gebracht heeft. - ?
Wezenlijk, Fee, nu begint de grap te ver ;
te gaan. l .
De grap! Ik ben nog al geneigd om grap- f
pen te maken van avond, en >dat verzeker
ik u zoolang die slechte vrouw ons niet f
met vrede laat, staat ons niets dan jammer en
ellende te wachten, dat voel ik, datsweet ik." ?
- Fee, lieve Fee! zegt Karel op zijn^achte'
manier. Is die toornige hartstochtelijke vjpuw'-c
werkelijk mijn eigen goed wijfje? Wat
kan(u''.toch overkomen zijn? Dat vraag ik'mijv
onophoudelijk af. Bedenk toch kind, al
gij u zelve gekweld met allerlei onrnpgelijkej
hersenschimmen,/voor m$ is alles-,nieuw en on^