De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1879 23 november pagina 1

23 november 1879 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Yerschijnt lederen Zondagochtend. Uitgevers: ELLEBMAN, HARMS & (X Kantoor: Bokin 2. ZONDAG 23 NOVEMBER Abonnement per 3/m. ... 60 Cts. fr. p. p. 75 Cts. Afzonderlijke Nummers 5 > Advertentiën per regel ; . . . .15 > INHOUD. Bijvoegsel. Een' toelichting. Trop de Zeis. Een licbtstraalde - FEUILLETON - BUITSTCLANDSCH OVERZICHT; aEMEEHTEZAEEN. KUNST Roofvogels, door F.-v,-d. G. Entre acte-muziek, door Mr H V LETTERKUNDE. Het Haarlemsche Kunst-Hyverkeid Museum, door J. E. deJKruijff. Financië'ele Brieven- Overzicht van dé' Effektenmarkt.- ALLERLEI! Ingezon: den. Handelsoverziciit der Week. ADV33S-TEKTIËN: Schouwburgen, enz. Z. K. H. Alexander', Prins der Nederlanden, heeft deze ? week zijn volk verrast met een tweede schrijven,' waarvan de dagbladen reeds uittreksels hebben gegeven. Ditmaal is hét gericht »aan den redac teur van het Nieuwsblad Zozobra (»een woord aan de f.paansche taal ontleend, d. i. droefheid") en ver-cheen het ie Loiden, bij P. Engel- & Zoon, . Leverein» iens van Z. K. H, Prins Alexander der Nederlanden". De verschillende oordeelvellingen-door net eerste .schrijven uitgelokt, noopten Z, K. H. nogmaals de pen op te vatten om »een nade're toelichting" er aan toe te voegen. De heexea Mot'k, van Absen, het Wagenimch Weekblad en »de, verslaggever van de Rotterdamsche Courant" genieten de eer eener wederlegging of terechtwijzing. Wij zullen den inhoud van dit schrijven niet wees geven. Wilden, wij het eerlijk'doen, we zouden volzinnen moeten aanhalen, die men mot sympathie leest, maar ook andere, die zeer zeker een minder aangenamen in druk op de lezer-j zouden maken. Wij vol staan met de opmerking dat deze toe ich'ting meer nog dan de brief, op welken zij betrekking heeft, de onmisken' are sporen draagt van geschreven te zijn door iemand, die naar ziel en lichaam dirp ge-chokt is, een kranke, die allereerst rust behoeft. »Iedermaal dat ik mij naar Delft begeef om mijne dooden te bezoeken. schrijft de Prins, zoo bid ik de Yooraienigh'-id mij den moed te gevjn om mijn eenzaam lev^nspad. tot hit einde to; te blij p-en Bewan delen." Men gevoelt het inderdaad als men deze Toelichting 3eest, dat het levenspad van Z. . -K. H. eenzaam is. Al te eenzaam! Hoe is het mogelijk, vraagt men zich af, dat Z, K. H. zoo geheel van raadslieden' verstoken is, dat niemand hem' het overbodige van zulk een verded-ging heeft aangetoond? Het zal den prins onbekend zijn, maar ieder Nedeilander, de heer van Assen zelf niet uitge zonderd, w^etdatdJe gewezen dagVadschrijver al even wein'g invloed uitoefent op het oor deel van het publiek als het Wageningscli Weekblad en de Rotterdamsche Courant. Vrij algemeen betreurt de nederlandsohe natie het dat Z. K. H. naar de pen heeft gegrepen om zich zelf te verdedigen. Het was niet noodig. Men weet zeer. wel dat de Kroonprins lijdende is, dat zijn droef heid over den -dood - van. moeder en. broe der oprecht, dat zijn vaderlandsliefde boven verdenking verheven is: Het nederlandsche volk dat .vooral in deze dagen gevoelt, hoe .uw het aan het huis van Oranje is ver bonden, ziet niet zonder "bekommering den Prins van zijn hoog standpunt cLtlen nm een pennestrijd te voeren, die niet anders dan nadeelig' kan zijn voor het aanzien van den troon. Aan de onderdanen zelf worde het oveigelaten hun Vorst te verdedigen,' zij kwijten zich gaarne van dien plicht, en te eer, omdat zij weten dat twiütgeschnjf hoogst gevaarlijk is voor de onschuld des gemoeds, en allerminst genezing brengt aan hem, die krank naar ziel'en lichaam is. E]k woord, dat de Prins spreekt, wordt gewogen, en hen, die men verbittert of kwatst,opent men zonder noodzaak de gelegenheid venijn -> te zuigen uit -woorden, cUe minder juist j maar daarom toch niet slecht bedoeld zrjn. Zij, ;die de.u Prins achten, en in hem hun toekornstigen Koning zien, verheugen zich mitsdien over zijn verklaring, dat hij in het vervolg »een door niets te verbreken 'stil zwijgen bewaren zal" Terecht .houdt de Prins er zich van overtuigd, dat als hij er in slaagt door zijn daden de achting zijner landgenboten te 'verwerven, .die aanvallen zich hoogst waarschijnlijk niet zullen herhalen. Spoedig moge het hem gpgeven zijn zulk een' werkzaam leven, aantevangen, want dit zal niet alleen het beste middel zijn om hem te vrijwaren van ongegronde bebehuldigingen, maar tevens het heilzaamste me dicijn tegen het gevoel van eenzaamheid en de overstelpende droefheid, waarvan Neder lands troonopvolger hpt slachtoffer is. Toen wij in ons Nr. van den 2den N"ov. een artikel plaatsten onder bet opschrift EUTRA^L", ten betooge datde Staat de kunst behoorde te beschermen, -maar daarbij ten opzichte der kunstrichtingen' de on^Migheid had te betrachten, wisten wij niet, dat' wij gevaar liepen door den Nederlandsehen Kunst bode als het vleesch geworden egoïsme, het toonbeeld van de afgrijselijkste laagheid te worden uitgekreten. Die Bode toch, optredende in den persoon van Dr. Jan ten Brink, heeft den Nederlandschen Spectator en den Amsterdammer op zulk een ruwe wijs en op zoo hoogen toon terecht gezet, beiden bladen zulk een reeks van scheldwoorden toegevoegd, dat hij ongetwijfeld buiten adem zal geweest zijn, toen, hij zijn al te pl< mpen arbeid had ver richt en moede zich terug mocht trekken in de sfeer der schoonheid, waarin wij hem zoo gaarne gelukkig zien. Dr. Jan ten. Brink geeft in een artikel van zes kolommen al het akelige te aanschouwen, dat de lieden kenmerkt, welke sinds driejaren Hagen over eenzijdigheid bij het herstellen en stichten van Rijksgebouwen. De door hem verachte bedillers » vergasten het publiek met tusschenpozen' op klaagtonen en angstkre ten". Zij houden »met de gemakkelijkste Inchthartigheid het publiek voor den gek", zij zijn het niet alleen OBjlerlin£, maar met zichzi'lven niet eens. Zij ^najken zich schul dig a<<n »hovig getier", £§beschouwen den gt)thif.uhen stijl aK »eea gruwel". Zij maak ten anoniem een ruim seBïaik »v^nh twas pen der verdachtmaking e% verguizing' . Doze lieden, door den heer ten Brink »unze si-hreeuweiV genoemd, moeten voor een goed deel gezocht worden ouder hm, die zich den naam van architekt geven en do slot&orn (sic) van hun .noodkreten konit hierop neer »dat ook zij een plaats moeten hebben aan de ruif Van Staat." Toen zij de opheffing van de kommissie van rijk -adviseurs vroegen, was het hun om do uitleve ring van Jhr. Mr. Victor de Stuers te dnen evenals nn, wanneer zij op de opheffing der dfdtselmg voor K. en W. aandringen. Hun doel was anders dan htni wooiden te ver moeden gaven: m. a. w. zij buichelden. De Spectotor behoort onder dezen, omdat hy ^persoonlijke veten" heeft, m. a, w. uit wraak zucht handelt. Zij hebbeji ''den mond vol van » af keuring en bitterhejd";'zij »vrguizen ; en vervolgen" den referencfeis. Deze »be-! dillers" gaan te werk »wét ongelooflijke luchthartigheid en naieveteitópLaatstgenoem^e eigenschappen verraadt de ^Spectator als Iqj, anoniem, den ongenoemden schrijver in den Amsterdammer aan het publiek voorstelt, >als een man blijkbaar der zake kun dig, bevoegd om mede te spreken en te oordeelen, en zelfs als een Onpartijdig man." Beu >luchthartigheid geëvenaard" door die van den s)anonymus in den Amsterdammer." Die van den laat&te aft blijkt o. a. uit 7 onjuistheden, die de heer de Stners in het bedoeld^ artiksl ontdekt heeft. Vei volgens uit des schrijvers meening dat vrijheid, gelijkheid en broederschap in de republiek der schoone kunsten behooren to heersenen, daar, zegt ^Dr.- Jan ten Brink, er geen gelijkheid kan heerschen, >want de eeiie knoeit meer tdan. -diUaödpre, en broe derschap ook niet, want zij gxinnen elkaar het daglicht" niet. Voorts meent de heer ten Brink ontdekt te heVben, dat het onze overtuiging i&, dat de Staat neutraal zijnde ten opzichte van kunst richtingen, niet uit verschillende ontwer pen het beste zou mogen kiezen. De Bode gaat, na deze ietwat komische opmeikingen, aldus voort: »Het komt mij voor, dat zij, die met deze holle klanken van officiëele kunst en eenzijdige richting schermen, zeer goed weten, dat zij slechts als stcirmram. moeten dienen om de deur te openen, die naar 's rijks schatkist leidt." Men ziet het: de gemeenste hebzucht be zielt ons volgent, Dr. Jan ten Brink. »De aap," zoo vervolgt hij, »komt in het be wuste artikel (Neutraal) vrij onvoorzichtig uit de mouw." De Nederlandsche Kunst bode dicht ons de bedoeling toe, dat wij den Staat zouden willen verleiden, ontluikenden geniën een sTête.de ture" te ver schaffen; deelt vervolgens mede, dat de door hem bespiede aap nog duidelijker in een der laatste vergaderingen van de Maatschappij tot bevordering van Bouwkunst voor den g is gekomen en eindigt, met het oog op meer genoemden aap gevestigd, Sp»etator> Amsterdammer, eenige led u van de Tweede Kamer en de Maatschappij tot bevordering van Bouwkunst, allen te samen, als makers van s-STRAAT^OHiNDiAL'' te pronk te stellen De hpcr ten Brink zal, tot kalmte ge komen, zelf erkennen, dat het de beleefdheid zeer ver gedreven is,_ wanneer men hem op dergelijke taal antwoordt. De leider van den Nederlandsclien Kunst bode is zesr verbolgen op anonieme'schrijvers, die over het herstellen en stichten van rijks gebouwen het woord voeren. En na lezing van zijn ^Trop de zèle" da titel is helaas al te juist! begrijpen wij iets van zijn afkeer van anoniemiteit. Daar zijn werke lijk opbtfllen die een naam noodig hebben zullen zij iets beteekenen. In dat geval echter wint de beste naam niets1 bij het artikel, maar stelt zich in tegendeel aan act gevaar bloot iets van zijn goeden klank te verliezen. De naam van Dr. Jan ten Bnnk heeft wezentlijk waarde in ons oog; als letter kundige verwierf hij eenig gezag; maar als beoordeel lar op het gebied der plastische kunst heeft hij voor zoover ons bekend is, niet de minste .beteekmis, hij moet zijn sporen nog verdienen. Uit de hoogte te spreken past hem allerminst. Als hij anderen be strijdt op het gebied der architektuur zal hij ala een gewoon sterfeling het niet be neden zich mogen achten argumenten te bezigen, tot een duidelijk betoog zijn toe vlucht te nemen. Barre woorden maken in het minst geen indruk al zijn zij ook tienmaal dnderteekend met den naam van DK. JAN TEN BRINK. De Heer Victor de Stuers een der voornaamste medewerkers aan den Kunst bode verdient een beter advokaat dan zijn vriend, die van strop de zèle" zich afkeerig _betoontj een, wiena bescheidenheid in de rechte verhouding staat tot zijn zaakkennis en. onpartijdigheid, en wieas woorden, dus ook zonder naam niet nalaten indruk te maken. Tot onze verdediging voeren wij alleen aan dat wij in ons artikel sNeutraal" met duidelijke woorden den staf hebben gebroken over elke bestrijding van den ottd-hollandschen stijl op dogmatische gronden, dat we integendeel de schoonheid en het recht van dezen stijl naast die van eiken anderen stijl hebben erkend, dat we op ondubbelzinnige wijs verklaard hebben de groote verdiensten van de heeren De Stuers, h Cnypers e. a., op hoogen prijs te stellen; wij brengen ver der in herinnering, dat we ons bepaald veizet hebben tegen den wensch van anderen,, die den heer Vietor de Stuers gaarne als referendaris zouden zien aftreden en dat wij niet n woord gebruikt hebben, dat het recht zou kunnen geven ons van partijdig heid, broodnijd, het kweeken van persoonlijke veten, of van een streven om straatschan daal te maken, te, beschuldigen. Tegenover deze verklaring, die de heer ten Brink zijn lezers onthield, komt liet on-' ridderlijke van zijn gedrag scherp uit. Aan het geheele artikel sNeutraal" ontleent'deschrijver vau »Trop de zèle" slechts een paar zinnen, die, geheel uit hun verband gerukt; hem gemakkelijk de gelegenheid geven tot hut doen v,an de zotste opmerkingen, doch het verweerschrift van den heer De Stuers in het volgende &r. van den Amsterdammer neemt hij in zijn geheel over, met volkomen instemming, en hij onthoudt zijn lezers de, repliek, die in ons blad daarop gegeven werd. " Dr. Jan ten Brink sehijtft nu eenmaal te" hoog te staan om iets te bewijzen. Aïs rid der vraagt hij het zwaard niet, als beul; heeft hij- het gegrepen en "hij hakt er in 't wilde als een blinde man op los; waar-"<schijnlijk vlogen hem een paar splinters '-in de oogen. Wil Dr. J. ten Brink zijn vrïend,De Stuers, verdedigen, dan heeft hij niets anders te doen, als met de stukken 'te bewijzen, dat de een zijdigheid bij het,stichten en herstellen van rijksgebouwen, waarover men klaagt, niet bestaat; dat Spectator, eenige Uden fd$r %de kamer, een zeer groot deel der natie, en,d Amsterdammer met desen, slechts ttgen windmolens vechten. , Beschuldigingen, grove woorden helpen hier. evenmin als redeneeringen over de vraag: wat eigentlijk de oud-Hollaudsche stijl is," redeneeringen waarmee de heeren De Stuers en ten Brink, den strijd naar een gebied* trachten over te brengen, waarop hij ,niet" *estreden behoeft te worden. i Ten slotte nog een woord. Het is wel zonderling dat op kunstterrein, en niet het minst op dat der architektnur de liefde tot de een of andere richting zoo spoedig over'-1' slaat in een hartstocht/.die kalmte als mis daad beschouwt en in den tegenstander een individu doet zien, als ware het een dief of moordenaar. De kunst en fantazie behooren bij elkaar, maar waaraan is het toe te schrijven, dat bij verschil van opvatting de fantasie van den kunstrechter aanstonds een aap uit de mouw van zijn evenmensch ziet opduiken, die, eenmaal bespied, hem blijft benauwen als de nachtmerrie? Zou dit verschijnsel het gevolg- zijn Van een te sterke of van een te zwakke liefde voor, de KUNST? Deze vragen bieden wij den Kunstbode ter overpeinzing aan. Wij vertrouwen dat Dn Jan ten Blink inmiddels zoo eerlijk zaTzijn,' zijn lezers mede te deelen, dat hij zich in de strekking van ons artikel Neutraal"'vergist heeft en dat wij, al behooren wij onder de broodetende profeten, toch wezent lijk niet om ,brood geprofeteerd hebben. Dit zal zijn naam meer eer aan doen, dan het opstellen en het ondertekenen van zijn pleidooi (?) Trop de Zèle." Een Lichtstraaltje. De afgetreden Minister Kappeyne heeft "ein^ delijk een verdediger- gevonden in den afge( Vervolg.) Eens op een avond wandelen wij samen in den tuin.,Karel heeft zijn arm om mijn schou der geJagea, zooah ik 't zoo graag heb, en wij loopen al pratend heen en weer door de smalle padco, waar de kif ine witte roosjes naar omlaag qj^eii, en ons telkena in 't gezicht slaan. Karel vooral, omdat hij zoo lang is, maar mij ook uu en dan, en bij die zachte, koele aanraking denk ik onwillekeurig aan de kusjes van een baby". Ik ben van daag eens even in het Par"k geweest, zegt Karel. Ik moest iemand spreken in het West-End en liep dien kant uit. 't Was er vol van - menschen, zeker omdat er toevallig nergens anders iets te doen was. Wie hebt ge alzoo gezien? vraag ik vol belangstelling. Ook kennissen? Veel rijtuigen en amazones? Ook mooie toiletten? Waren de Hudges er ook, en lady Josephine? Kies nu ne vipag uit, Fee, dan zal ik u n anfwoord geven, zegt Karel om mijn drukte lachend. Vertel mij alles maar op uw eigen manier, beste, en beloof mij dat wij Zatermiddag samen zwllen gaan rijden, dan kan ik zelve al die heerlijkheid ook eens'zienDat kan niet, zegt Karel. _. Och! - En anders, kunt gij Zaterdags altijd vroeg heengaan. In weerwil van dat klagend och!" zult ge uw ritje van de week moeten missen, Fee ' Maar waarom niet? o KareJ, ge gaat toch niet weg? Jawel poesje, maar .gij gaat mee. Ik heb een paar menschen gevraagd om Zaterdag met ons in de Stan and Grarter" te dineeren! Wie? Wanneer hebt gij ze gevraagd? Niets.dan heeren natuurlijk! Dat is zoo natuuilijk niet. Ik heb de dames uit uw naam gevraagd. Kapitein Hector, de jonge Willangbby en mevrouw Bal four. Mevrouw Balfour? Waar. hebt gij haar ontmoet ? In het Park. O, hebt ge' daar over dat dinétje ge sproken? Ja. Is mijnheer Balfour al terug? Neen. En zij scheen erg neergedrukt te zijn. Dns hebt ge haar gevraagd om haar eens een prettige afleiding te geven? Juist geraden. 't Schijnt dat wij op eenmaal een gewich tige rol zijn gaan spelen in het leven van me'vrouw Balfour. Een weefe of wat geleden wis ten wij ter nauwernood dat zij bestond. Gij vergeet, Fee, dat ik haar jaren lang gekend heb. Karel zegb dat zoo ernstig, dat ik de ondeugende woorden die mij op de lip pen branden, niet uit durf spreken. Blaar al bewaar ik een bescheiden stilzwijgen, het bit tere, oproerige gevoel blijft voOrtwoelen in mijn hart. Wij wandelen zonder iets te zeggen een paar maal op en neer, tot dat Karel herneemt: A propos, ik heb voor morgen avond plaatsen in de opera genomen. Ik uit een kreet van verrukking. De opera is in nüjn oog het non jplus ultra van genot. Hoe heerlijk! roep ik uit. En gaan wij alleen? Neen, niet alleen; dat zou al te zelfzuch tig zijn. Toen ik van morgen Conbtance ont moette. .. Kaïel, ik kan het niet langer uithouden! roep ik met een gevoel alyof ik stikken zon als ik zw^eg. Wij zijn niet meer in het smalle pad, ik maak mij los uit zijn arm en sta voor hem in uitdagende houding, sidderend van ont roering, 't Is tegenwoordig Constance vóór en Constance na! Ik heb een afkeer van haar naam, een afkeer van haar vaUch gezicht, van haar valsche stem. Kunnen wij dan niets meer doen, nergens meer heengaan zonder haar? Mo«et zij zich telkens en overal tusscben ons plaatten ? Ik kan het niet langer uithouden! Het onstuimige bloed brandt en klopt in mijn slapen, i mijn wangen gloeien. De strijd is tusschen ons losgebroken, en ik voel, al heb ik het mij zelve niet durven bekennen, dat ik al lang op die uitbarsting gewacht heb. Die vrouw vergalt ons huiselijk geluk, Karel; zij heeft zich in ons gênoegelijk leven gedrongen. Zij is pas een week weg, en gij" hebt ontmoetingen samen, maakt afspraken en zij neemt uitnoodigingen aan, zooals geen andere dame doen zou. Ongevraagd komt zij hier en brengt groote koffers mee, hoewel zij zegt hier maar n en kelen nacht te willen logeeren! Maaïzij blijft tien dagen! Dan rijdt zij met u weg, en ik kan niet met u naar het Park gaan, hoewel gij weet dat ik het zoo dolgraag doe. Waarom verlangde mevrouw Ba,lfour dat gij haar weg zoudt brengen ? Waarom liet zij haar eigen rijtuig niet komen? Alleen om mij te plagen natuurlijk ... Ik zwijg eindelijk, geheel buifen adem. Ka rel neemt de pijp uit den mond en antwoordt heel bedaard: * Uw laat&te bewering is geheel ongegrond, Fee. Meyiouw Balfour had haar rijtuig inden namiddag noodig. ' Ja, om in het Paik te gaan "rijden en n te ontmoeten zeker. O, ik begin nu allerlei din gen te begrijpen. Baai om moest Jan dien dag bij u blijven in de stad; daarom zyt ge zoo laat thuis gekomen! Karel, Karel, het is zoj verschrikkelijk! Ik heb htt mij zelve niet wil len bekennen; ik heb er tegen gestieden, maar nu zijn mijn oogen opengegaan. Zij doet haar best om u aan mij te ontstelen aan mij, uw eigen vrouw. Wat er -\roeger tusschen u bei den bestaan heeft weet ik niet. Ik had- ge hoopt dat het tot het veileden behoorde. Maar nu behoort gij mij toe, nu zijt gij mijn liefde, mijn leven ja, mijn leven! en gij moet u niet van mij laten wegvoeren ik zou het besterven. Hartstochtelijk werp ik my aanzijn _borst, en snik en beef, terwijl ik aan de he vigste ontroering ten prooi, die woorden sta mel. Nu ik ze uitgesproken heb, nn voel ik zelve eerst recht hoe vreeselijk ik geleden heb, welk een onophoudelijke marteling die laatste weken voor mij gewee&t zijn. Karel'Spreekt gén enkel woord, Zachtkens leidt hij mij naar huis terug, sluit de blinden, en tempert het licht van de lamp. Dikke regen druppels beginnen buiten te vallen en tikken tegen de glazen. Binnen is alles kalm en stil, alleen mijn hart klopt alsof het barsten zal. Karel haal* eau de cologne en bevochtigt mijn voorhoofd en handen». Deukt gij soms dat ik ziek ben-? vraag ik met flauwe stem, maar tot ; hernieuwden strijd gereed, als het wezen moefe. ? Ik weet het zeker, vrouwtjelief, zegt hij '< Qp zijn gewonen bedaarden toon, die mij nu^ ? driftig maakt en hindert als,nooit te voren. = Zoo komt gij niet van mij af, Karel, roep ik in mijn wanhoop. Of gij al eau de cologne' ' sprenkelt en op de teenen loopt, daardoor kun gij de verschrikkelijke gedachte niet verjagen, ',< die mij zoo diep rampzalig maakt, en ons bei- " der levensgeluk vernietigt! ' Kind, gij weet zelf niet wat gij zegt, her- ? neemt hij; uw hoofd gloeit, ge hebt koorts ge; loof ik. ^ ^ Houd mij niet voor den gek; Karel Troep' -. ik in een aanval van toorn, die geheel 'tegen,"; mijn natuur strijdt. Gij bi eekt mij het hart,' -? en samen lacht gij over uw werk, gij en zij!f En nu doet gij nog alsof gij medelijden met/ mij hebt. En den beschermendeu toon, dïen f\ zij tegen -mij aanneemt, verdraag ik ook- niet langer. Ik haat haar, ja, ik haat haar! En jk>'' haat de bitterheid en ellende, die zij in ons ?> gelukkig zonnig huis gebracht heeft. - ? Wezenlijk, Fee, nu begint de grap te ver ; te gaan. l . De grap! Ik ben nog al geneigd om grap- f pen te maken van avond, en >dat verzeker ik u zoolang die slechte vrouw ons niet f met vrede laat, staat ons niets dan jammer en ellende te wachten, dat voel ik, datsweet ik." ? - Fee, lieve Fee! zegt Karel op zijn^achte' manier. Is die toornige hartstochtelijke vjpuw'-c werkelijk mijn eigen goed wijfje? Wat kan(u''.toch overkomen zijn? Dat vraag ik'mijv onophoudelijk af. Bedenk toch kind, al gij u zelve gekweld met allerlei onrnpgelijkej hersenschimmen,/voor m$ is alles-,nieuw en on^

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl