Historisch Archief 1877-1940
'O
o
YerscMjnt lederen Zondagochtend.
UitgeTers: ELLERMAN, HAKMS & O.
Kantoor: Rokin 2.
Abonnement per S/m. ... 60 Cts. fr. p. p. 75 Cta.
Afzonderlijke Nummers 5 >
Advertentiön per regel 15
»INHOUD,
AMSTERDAM3CHE KUNSTSCHATTEN, door
een Amsterdammer." PERSOONLIJKE
DIENSTPLICHT, door Prof. C. B.Spruïjt. - FE
IL?LETON. - STAATKUNDIG OVERZICHT.
GEMEENTEZAKEN. - KUNST. La joie fait
peur etc. ~ Brief van, J. A. Alb. Th.
LSTTEKKÜNDE. Beelden uit het Volksleven,
door M. Kalff. - Kepliek van A. C. Loffelt.
Het le.vpn de moeite waard, door Prof. A. Pierson,
EEU KLUCHTIGE AANKLACHT.
BOODVONK TE LEIDEN. OVERZICHT DEK
EFFEKTENMARKT. .ALLERLEI.
INGEZOHT)EN. Handelsoverzïcht der-,Week,
Veilingen. Onbestelbare Brieven. Te
htmr zijnde woningen. ADVEBTENTIEN:
Schouwburgen enz.
Benige weken geleden' werd door »EEK
BUITEKMAN" In dit blad de klacht geait, dat
hnt^ amstenlamsche' Stadhuis niet toeganke
lijk1"" is voor kunstliefhebbers, die de yele
a EB - . ',
kunstschatten daar geborgen, wensc-hen te
*y ii ' ?
"bezichtigen. Wij achten het niet overbodig
-=- al is het wat laat eenige
konamen'taar aan het ingezonden stuk van den
Buitenman tpetevoegen; de gebeurtenissen vol
gen zoo snel .op elkander, het nieuwe is zoo
spoedig 'oud, dat het niet onnoodig schijnt
.eens in herinnering te brengen hoe in den
amsterdamschen Gemeenteraad voorstellen
worden gedaan en.... doodgezwegen, en
hoe de hoofdstad, ten spijt van de pogingen
van enkels ??weigezinden, en tot schande
deinatie, voortgaat 'hare kunschatten" weg te
?stoppen', ? " . ?
. Wanneer men '/nagaat óp welke milde
wijze in het "buitenland musea's worden
i-n\gericht en. steeds voor het publiek geopend
.\zTjti, 'dan mag het'geen verwondering baren,
dat de vreemdeling' ons als de/Chineezen
-fan '?©ïffö5^i"^^t^^w^;;e;n"i,on:s^mtn'afe%%L?-ö'ai^
slat wij in onze hoofdstad kunstschatten van
bijna onnoemelijke waarde in hoeken en gaten.
wegbergen, en jaren lang aan vernieling
hebben prijs gegeven. Het Dagelijksch Be
stuur van Amsterdam schijnt echter
daar«vc'r anders te denken. Immers nadat de
heer Mr. A. D. de Yries Az. in Mei 1879 1)
naar. aanleiding van het sloopen van het
amsterdanibche ? Museum waarvan de
katalogus door de heeren A. D. de Vries Az. en
D. C. Meijer belangeloos, na opoffering van
veel tijd en moeite, en met zooveel liefde
en zorg jai&t was samengesteld ei' op
had gewezen hoe jaren lang de
amsterdamsche kunstschatten als met opzet aan de ver
nieling waren prijs gegeven, heeft het Stads
bestuur door drang van enkele raadsleden
eenige schilderijen doen verdoeken, enkele
doen verplaatsen of die verplaatsing eene
verbetering was, blijft een tweede vraag
en zich verder om de schatten .aan zijn zorg
toevertrouwd, niet bekommerd. Zoo zijn
om van ' 't overige te zwijgen , de por
tretten (waaronder een doek van Frans Halsj
door Grerard ' van Papenbroek aan de stad
geschonken, nog te vinden op een kamer in
't Academiegebouw, die wel behangen doch
niettemin zeer vochtig is; zoo hangen ver
schillende regentenstukken nog steeds in den
gang van het Armenhuis, zoo zijn de stuk
ken, waarvoor men geen platitf kon vinden.
weer naar de burear.x van bet Stadhuis ver
voerd, en zoo -houdt, het B..ly el ij kt-oh B^tuur
n.og steeds het amsterdamsche Stadhuis voor
de oogen der belangstellenden gesloten.
In f.'e raadzitting van d<jn 19n Juni 1871* 2)
werden, naar ' aanleiding van bet gemelde
feuilleton, Burgemeester en Wethouders dooi
den heer Gosschalk geïnterpelleerd over de
bewaring der stedelijke schilderijen, maar
wanneer men de verbolgenheid van den heer
den Tes buiten aanmerking laat ee n'est
que la veritéqui blesseïliep deze inter
pellatie zonder eenig gevolg af. Teiecht subreef
Amstellodamensis naar aanleiding van het
verhandelde in den Gemeenteraad.: »Alleen
toonde het Dagelijksch Bestuur zijne belang
stelling in de kunst, door de schilderijen te
doen- afhalen door een paar bleptn'sknechts,
die de doeken van Barendbfn, de Keiler,
Moyaert en Troost pêle rnêle op eene opene
kar hebben geworpen, met de opmerking dat
»deze sinjenr" nog wel daar tusschen kon
worden gestopt, en »die onde vrijster'' nog
wel bovenop kon liggen enz. De gelieele
precieuse collectie heeft daarna 5 (zegge vijf)
dagen in een benedengang van het Stadhuis.
gestaan. . . .-. De toestand is schandelijk voor
de eer van Amsterdam. Hoe is hét mogelijk
dat het Dagelijksch Bestuur op zoo ruwe
wijze de klachten van een bevoegd persoon
beantwoordt? Wat te zeggen van een Ge
meenteraad, di? rustig toeziet dut een ste
delijke bezitting die honderdduizenden waard
is, dus op de onbéhoorlijkste wijze wordt
weggestopt en aan bederf blootgesteld, zon
der een' onderxoek daarnaar uit te lokken." 3)
Niet ten onrechte deed Het Amsterdamsche
Stadsbestuur van het voordoek ' van den
schouwburg verdwijnen: »Der kunsten. God
ik/'-met' geestdrift -'aangebeen--!""" -'
Enkele raadsleden schenen evenwel niet
geheel, en al de wijze, waarop Burgemeester
en Wethouders voor de amsterdamsche,Kunst
schatten zorg dragen, goed te keuren,.immers
in hst algemeen verslag der afdeelingen van
den Gemeenteraad omtrent de
gemeentebegrooting voor het jaar 18.78, lezen wij onder
No. 89: »Enkele leden 4) (wens.chen) dat
eene kommissie van toezicht worde benoemd,
ten einde, partij trekkende van de onlangs
door den heer A. D. de Vries Az. gegevene
wenken, te geraken tot beter toezicht op het
onderhoud en de plaatsing van de aan de:
stad en aan de stedelijke inrichtingen
behoorende- schilderijen;" en verder: stevens
werd opgemerkt dat. de kunstschatten thans
voor het grootste deel voor het publiek on
bekend en ontoegankelijk zijn, en menwenschte
door expositie op eene geschikte plaats hier
aan werd tegemoet, gekomen." Aan die
wenschen werd' nu in zooverre gevolg gegeven
dat den In Februari 1878 werkelijk rene
dusdanige kommissie optrad.
Intusschen had, de heer Mr. Herman J. van
Lennep en drie andere leden .van den Gemeen
teraad, den l In Oktober 1879 een voorstel
ingediend, inhoudende in substantie dat er in
de hrgrhikbdre zalon van h<,t
OutleManntnhuieun tijdelijk vf or het publiek toegankelijk
Mu«eum zon woi den opgericht ,wa ir deschildtr'jen
van liet raadhuis PB. van andere stedelijke
iu&telhngcn zouden worden geëiposeeid en
indien het Oude Mannenhuis door veranderde
bestemming daartoe geen gelegenheid meer
mocht, bieden. d;it dan naar eene andere ge
legenheid zou worden ,- uitgezien.
Burgemeustei en Wethouders schijnen het beter'
te hebben ge\onden dit vooistel ad Calemlax
Graecü.t te verschuivenj althans er wordt
verder niets van vernomen tot dtn 24 April
1878, totn de heer van4 Lennep het Dage
lijksch Bestuur aan zijn vooiptel herinnerde 6)
pn de Burgemeester hierop zeer naïef
verklaaide, dat hij het voorstel bij Burgemeester
en Wethouders zou ter sprake brengen.
Einde] jjk komt er den 19fn Juni 1878
in behandeling een voordracht van
Bnrgemepbter, en Wethouders 7) »om de aan de
gemeente toebchooreude schilderijen, afkom
stig van het voormalige Chlrurgijnsgild, thans
berustende op den Singel, tijdelijk en tut
wederopzeg^ens ter expositi*" over te brengen
naar het lokaal der EijkR-4.-kademie van Beel
dende Kunsten." Bij de-beraadslaging over
deze voordracht blijkt, dat een vroeger in
gediend voorste1! \au den heer van Lenn^p,
om het rapport 'der kommissie over de ste
delijke schilderijen ter visite 1e leggen, door
het Dagelijk&ch Bestuur eenvoudig in de doos
wasgeptopt, dat het Dagelijksch Bestuur een
sterke liefde k* estert voor geheime"zittingen
en geheime rapporten ib genoeg bekend! dat
Burgemeester en Wethouders geen lusfc ge
voelen daV adres der Kommisöie van Toezicht
openbaar te maken, en ieindelijk dat het
voorstel van den heer vkn Lennep c. s.,
van 11 October 1877 (welk voorstel NB.
nooit in behandeling kwaan) niets zal uit
werken; de voordracht vai| Burgemeester en
Wethoudei s werd zondei» ^hoofdelijke stem-.
nrng goedgekeuid. nadat dévoorzitter van
deu Gem^enteia id hitl verklaard, dat het
Oude M-tnnenhui^ giootendcels voor labo
ratoria zou worden ingericht. Noch bij den
voorzitter, noch bij een der leden van den
amsterdamschen Gemeenteraad of die der
ommissie scheen het denkbeeld op te komen,
dat de hoofdstad toch wel een lokaal zou
moeten aanwij'zen om de ontelbare
kunstchatten in ontoegankelijke lokalen en gan
gen en zelfs op kantoren geborgen te.
exposeeren. en toen verder in een der vol
gende gemeenteraadszittingen 8) een voorstel
:ot het verdoeken van. eeltige schilderijen.,
ia- behandeling kwam en aangenomen werd,
repte men zelfs geen woord daarover. Nog
altijd zijn en .blijven die kunstschatten op
aet ontoegankelijke Stadhuis geborgen; doch
laat,. ons niet klagen; wellicht handelen.
Aenistels wroede mannen zeer -verstandig
door het Stadhuis niet toegankelijk voor
kunstliefhebbers te stellen; stad- en land
genoot zou zich - schamen den vreemdeling
te moeten ' zeggen: zoo .worden de kunst
voortbrengselen onzer voorvaderen bewaard.
In. het 'buitenland zou men een museum
alleen stichten voor de Oud-Hollandsche
kunst >n tonnen gouds bieden voor
.heti
gceu wij verstoppen en doen verloren gann
(B>t kin nk't genoeg worden herhaald, dat
een suppoost van het Gasthuis em regen
tenstuk pJdoloijs heeft bedorven en twee
andere doeken op onverklaarbaie wiize in
een mubenni te St. Petcruburg zijn terecht
gekomen),
'Wat 'wij wenschen? Slechts dit: eindelijk
neme de amsterdamsche Gemeenteraad eene
beslissing 0,11'ent de kunstschatten die aan
zyne zorg werden toevertrouwd; het gaat
niet aan om zoovele meesterstukken die
bovendien een kolossale niaterieele waaide
veïtegenwffcdigen ~ weg te sluiten, alleen
omdat men hoop heeft ze over enige jaren
te kunnen esposeeren in het Bük^-Museum.
Op het bestuur rust de dure plicht niet
dllcen voor het behoud dier schatten te
waken, imar ouk om ze to doen dienen
tot ontwikkeling, tot veredeling. Men neme
een vooibeeld aan het .buitenland en de
hoofdstad doe ook voor de eerstvolgend?
jareu een amsterdaniMh Museum verrijzen
haar en haar kunst waardig.
EEN AMSTERDAMMER.
11 Zie bet feuülef-ou dei- Am&terJamsche Cuurant
vun Dra'dig 12 Jimi IS?^.
, 2) Gemeenteblad Aid. 2, J.wrgang 1377, blad 503
ca vervolg. (
31 Neet Spe^afor Xo 31, vaa 4 A\ig. 1877, bl. 246.
4) Wij cm si veer e n.
5) Zie ff weenieblad Afd. I, Jasrg. 1877, bl 503
en vervolg
6) GweeniebM J f d. 2, Jaarg. 1873, bl 223.
?) HandflsUad 350
8) "Die van 4, September 1S78. Zie GemeenteWaó
Afd 2. J;iarg. 1S78, bl. 436 pn vervolg.
9) Pe wijze waarop met de Amsteidamscbe
srhildei3jen wordt omgesprongen door zong; noemde bpvoee;ile
pcrsourn. grenst vaak aan liet ongelooflijke. Zoo leze
men omtrent de kistorisdie beschrijving ijer schilde;
rijen" van Di P. bclielteuw, ile opmeikingeu in de
l^<,derïandsi:he EitntttoJe van Mei 1879
Iets nieuws onder cfp zon te \inden is tot op
zekere hoogte altijd eene aangename gewaar
wording, al moge dit nieuws afgezien van zijne
nieuwheid, ]ui^t met beviedigend zijn. Zulk
een betiekkelijk .xangpname gewiiarwording
gewerd mij heden bij hefc ontdekken van de
treffende, overeenstemming tusschen de beschou
wingen, diéde heeren van der Schrieck en de
Bieberstein in de Tweede Kamer, de heer H. h.
Boelen in het Weekblad de Amsterdammer over
de plaatsvervanging, ten beste gaven. Derhalve
zijn er behalve de--katholieken en enkele .con
servatieven nog . steeds voorstanders van de
plaatsvervanging, die niet zwijgen maar .getui
gen.' Het aantal gwijgendévoorstanders moet
wel zeer groot zijn; want hoe algemeen in de
laatste jaren de plaats vervanging in geschrifte
veroordeeld werd, men ''kan niet zeggen, dat
er een, krachtige aandrang bestaat om het
vonnis uit te voeren. De bestrijders stuiten op
den weerstand, die het allermoeilijkst te over
winnen is, de kracht der zwijgende inertie.
, De heer B. heeft daarom aan de zaak een
dienst bewezen door ons de gelegenheid te
geven de kracht der argumenten te beoordeelen,
die gewoonlijk verzwegen worden. Mocht, het
'mij gelukken te doen zien. dat die kracht
uiterst gering is, dan zouden daardoor wellicht
eenige der talrijke geestverwanten van den
heer B. tot een ander gevoelen bekeerd
worden.
Laat :k beginnen met op te merken, dat zeer
weinigen trtgemeenen dienstplicht verlangen.
Daarbij zou het aantal dienstpHehfitfen te groot,"
de kosten te aanzienlijk, de schade voor de
maatschappij oadiagelijk worden. Wij
wenschen j?cr$oorJi/Len dienstplicht, afschaffing van ?
de plaat s ver vanging, en daartegen verzet zich
de heer B.
"Wat voert hij rei' verdediging van het be
staande &tehel aan? Vooreerst dat persone.ii, ,
die gedwongen worden te dienen, in den regel
slechter soldaten zullen zijn dan vrijwilligers
of rempLio/xnten. ' '
Zril men nu werkelijk een goed leger ver- ,
krijgen d»or iedereen te noodaaken de wapenen
op te n^-men? Maar dan moet het spreekwoord (
,met onwillige honden ii het slecht hazen
vangen" alleen op den krij'jsmanstand van
3n toepass-ng zijn. Of heeft men er ooit
4 goeds van gezien, altharn mag men
iet ali algemeen beginsel aanprijzen, om zone'n
op te leiden in vakken, die strijden tegen '
aun aanlag, hunne natuur, hunne sympathie!"
Dit aigumeat pleit natuurlijk alleea voor
.en leger, uit enkel vrijwilligers bestaan'de,
een leger, dat veel te duur is.
Maar iiet pleit volstrekt niet voor het bestaande
stelsel. "Wanneer zal de ontevredenheid der
milicien^ groot er zijn, als zij weten dat op'
en lotelitig, die een laag nummer trekt, de, n
verplichting tot dienen ligt, of als zij weten
dat de rjjke, die toch reeds gevrijwaard is voor
ooveel onaangenaamheden, het voorrecht"
leeft ook dezen last met !>etrekkelijk geringe
opoffering van zijne schouders te wentelen.
:iet bestaan der plaats ver vaaging is zonder '
wijfel eui der gewichtigste redenen, die er
onze miliciens toe brengen kunnen zich aan
;e stellen als onwillige honden", met wiejaet
slecht hazen vangen" is.
Na- det 'afs°chaffingl"vau de plaatsver Vaaging
ouden ook vele andere redeoen tot outevre-.
denheid verdwijnen, die thans den
kiijgs-nanbtaiid maken tot een massa menschen,
die op den uitkijk staan om er zoo spoe
dig mogelijk uit te loopen", zooals de
leer B. zegt. De verheffing van den militai
ren stand", die ook door hem verlangd wordt,
ial van zelve volgon, als de remplaceei ing is
afgeschaf% en zal niet verkregen worden,
zooang zij bestaat. Niets wordt in' de ^be
schaafde" maatschappijen in 't algemeen, in
de hollandsche in 't bijzonder, zoo hojg
vererd als geld en stand. De mogelijkheid der
>laatfavervanging weert de gegoede en
aanzienijke jongelieden uit de lagere rangen van
iet leger, en brengt er in hunne p'aats een
aantal personen, op wie de verdenking rust, ,
dat zij zich, 't zij uit winstbejag, 't zij
uit pure liefhebberij, verbonden- hebben om ?
jij gelegenheid op commando hun medemeasch
dood te schieten. Zou niet de
geringschat;ing van den militairen stand, waarop de heer
3. wijst, voornamelijk aan die twee omstan
digheden te wijten aijn ? Welnu, weer dan de
remplaganten en neem de gegoede jongelieden
ook in de lagere rangen van het leger op, en
de krijgsmanstand zal spoedig hooger gewaar
deerd worden. Dan zal men niet langer de
plagerijen" dulden, waarover de heer B.
(Vervolg.).
Als die hartelijke eenvoudige mensohen. mij
widen toestaan ora bij haar te wonen en mij
helpen in het zoeken naar leerlingen, dan zou
ik misschien Hortense van dienst kunhen zijn
en meteen genoeg verdienen om mijn kost te
betalen in haar huis Verder1 op den dag toen
Madame Lebrun bij mijn bed zat, trachtte ik
haar. mijn voornemens duidelijk te maken.
Ik voelde mij onplezierig en stijf,
almijnledemateüdeden pijn en het was mij bijna onmo
gelijk om op te ;staan. Dientengevolge gaf
ik maar al te gaarne gehoor aan den
vriendelijken draag mijner gastvrouw, die volstrekt wilde
dat ik stil te bed zou blijven. En zoo bij af
wisseling peinzend en pratend, stortte ik mijn
arm gefolterd.'.hart 'uit voor die gewillig lui
sterende ooren en vertelde alles wat ik had
doorleefd in de laatste weken. Hortense gloei
de van verontwaardiging bij het vernemen van
al de ellendige bijzonderheden'. Zij zou haar
mededingster aangevlogen zijn bij hét zien van
dien eersten noodlottigen kus, en als die uitval
geen eind aan: de zaak gemaakt had, zou zij
op den avond van het bal de huiskamer zijn
binnengedrongen en cdte diaNe de femme ver
moord hebben, met een schop of een hark of
een mes. Zij zou wel' een wapen gevonden
hebben. Madame Lebrun legde haar dochter
het stilzwijgen op en beschouwde ons blijkbaar
als een paar stoutes onverstandige kinderen.
Haar praktische geest, haar. vertrouwdheid met
de regelen van het decorum, die in een Fransche
ménage zooveel beter worden in acht genomen,
dan overal elders, was oorzaak dat zij volstrekt
niet kon goedkeuren of ook zelfs maar begrij
pen wat ik gedaan had. -Het was een onmo
gelijke, ondoordachte half krankzinnige daad
van mij geweest, en er was maar n middel
vmardoor ik tot op zekere hoogte mijn onver
gefelijk dwaas gedrag goed zou kunnen maken.
- Gij moet zoo spoedig mogelijk een
vriendelijkeii brief zenden aan mijnheer uw echtge
noot, en hem zeggen dat gij heel gaarne in
zijn huis en onder zijn bescherming terugwilt.
keeren. Zeg dat het u spijt dat gij heenge
gaan zijt en dat het in de toekomst voor u
beiden beter zal zijn om onder zekere vaste
bepalingen met elkander samen te wonen. Gij
moet ieder uw eigen vriendenkring hebben en
elkander alleen ontmoeten als de maatschap
pelijke etiquette het volstrekt vereischt: Op
die manier zult ge ieder-schandaal voorkomen,
de vormen worden behoorlijk in acht genomen
en. uw echtgenoot zal wel zorgen dat hij zijn
liaison met raevrosw Balfour niet al te publiek
maakt.
Zoo redeneerde Madame Lebrun volgens
haar opvatting van les convenanees. Dagen
verloopen en wij blijven ons onwrikbaar vast
houden aan onze overtuiging op dat droevige
punt. Misschien is het gelukkig voor mij dat
ik met zooveel woorden voor mijn goed recht
en mijn opvatting van^de zaak moet strijden,
want die schermutselingen bewaren mij voor
het toegeven aan die sombere wanhopige ge
dachten, waaraan ik altijd tracht te
ontkonen; daarenboven wordt ik iederen dag ver
sterkt in mijn besluit om mij' verborgen te
bouden voor het oogenblik ten minste.
Maar langzamerhand zult gij .er anders
over gaan deuken en dan is het'te laat,
zegt Madame Lebrun. ?*?Dan is hij gewend
geraakt aan de vrijheid, die Hem nu misschien
een vloek toeschijnt. Als zij dergelijke ar
gumenten gebruikt, dan voel ik dat zij in me
nig -opzicht 'gelijk heeft en "-krimp ineen van
angst. Maar toch blijft mijn plan onveranderd.
Natuurlijk zal zij het nooit- geheel met mij
eens worden, -maar als zij nmaal overtuigd
is dat mijn plan onherroepelijk vast staat, dan
zal zij mij helpen zooveel In haar vermogen ia.
JEa mag ik dan niet eens aan Mevrouw
uwe stiefmoeder schrijven? zegt mijn vrien
delijke gastvrouw, zop in onderliandeliog tre
dend met het lastige koppige vrouwtje, waar
mee zij te doen heeft.
O, neen, neen! roep ik angstig.' Als
gij dat deedt, Madame, dan zou 'ik ook van u
wegloopen en op straat mijn brood gaan bede
len. Dat deed ik nog liever dan Madame
Grancoür last of moeite veroorzaken. Toen
zij mij mijn uitzet en haar zegen gaf, liet 2ij
niet onduidelijk uitkomen en ik moet zeg
gen dat zij .gelijk had dat zij nu haar plicht
jegens mij even 'nauwgezet vervuld had alsof
zi| mijn eigen moeder was geweest; verder gaf
zij de hoop te kennen dat ik haar nooit weer
lastig vallen of op kosten jagen zou. Al wat
zij voor mij uitgaf, drukte mij -als een .schuld,
eo. langzamerhand heb ik haar alles terugbe
taald van hetgeen ik op mijn kleedgeld
uitgezuinigd heb. Gij begrijpt nu zelve wel dat zij
mij geen dag in huis zou willen hebben, zon
der het medeweten en de uitdrukkelijke toe
stemming van mijn echtgenoot.
En dat zou ook heel verstandig van haar
zijn, zegt Madame Lebrun, en als gij maar
naar rede wildet' luisteren, kind.'?mais
enfin,?zoo valt zij zich, zelve, in de.rede,:
door mijn smeekenden blik .tot zwijgen ge-1
bracht. Zij trekt even de breedêschouders:
op en Hortense zegt: . .
Qch, mama, laat er nu.een eind' komen
aan die redeneeringen. Laat haar stil bij ons
blijven. Dan heeft aij haar ain en ge.zult
ook haar mama zijn, maar eea echte moeder,
niet zoo een. als die oude Madame Grancoür.
Zoo begint nu. voor mij een geheel nieuw
leven...De'goede oude.gelukkig ?, tijd is voorbij,
weggezonken in. - het nevelig, verleden, onher
roepelijk en voor altijd voorbij en .tochkan
lts," niet anders dan vol weemoed er op terug
zien! Van hem, die mij zoo gelukkig maakte,
die .?het leven van. mijn leven was, weet
ik niets. Zou hij denken dat' ik dood ben ?
Zou hij mij misschien.'gezocht hebben, 'en ver
langen naar mijn-vergiffenis ?. Zou hij na'een
herhaalde verzoening beter zijn woord gehou
den hebben ? Neen l zij heeft mijn. plaats in
genomen, zij houdt de boeien, waarin zij hem
geslagen heeft te gaarne.'en te goed vast dm
ze nu reeds los te laten. Misschien breekt .die
tijd eenmaal aan, en .wat-dan? .Ach, dan."is
het te laat, te. laat, even als nu! Niets'.kan
ons ooit' weer-vereenigen,, nu wij zoo van el
kander gescheiden zijn, vaneen gerukt door
onze/eigene handelingen. Heeft hij haar' nu in
ons huisje gebracht, om. daar meesteres te zijn
in mijn pïattts ? of aijn zij &amen heengegaan,
ver weg, naar een ander Und? Heeft haar
man zijn huis ledig en verlaten gevonden,
evenals dp mijne? Onder dergelijke droevige
overpeinzingen kruipt d^ tijd langzaam voorbij*
Wiót ik maar eens hoe de zaken werkelijk ge
schapen staan te huis. Hoe meer ik er
over nadenk, hoe minder ik gelooven kan dat
Constance Balfour ooit haar rijkdom, haar
maal schappelijke positie zou opofferen ter
wille van iets, dat Karel Alleijne haar zou
kunnen geven. Om zijn liefde is het baar .
nooit te doen geweest. Zijn bewondering en
slaafsche onderwerping aan al haar luimen,
de bewijzen van zijn vereering in den vorm
van juweelen, waaiers, loges in de opera, kan
ten en bloemen dat was het wat zij ver
langde ; wat daar ver, er boven verheven
was zijn liefde, heefr zij nooit gevraagd
of naar waarde kunnen schatten.
Die onophoudelijk terugkeerende kwellende
gedachten hebben natuurlijk een geestelijke
afmatting ten gevolge, en benadeelen mijn
'gezondheid zoozeer dat Madame Lebrun zich
ongerust over mij begint te maken. Tot nu t
toe "heeft zij niet willen toegeven dit ik wer
kelijk het een of ander ter hand zou nerten,
nu echter begint ook zij in te zien dat in
aanhoudende nuttige bezigheid mijn eenïge kans
op lichamelijk herstel en hernieuwde veer
kracht ligt opgesloten. Als het ernstige najaar
komt en een laatsten vriendelijken gloed werpb
op het gelend loover, ben ik ijverig en
gel-egeld aan het werk. Madame Lebrun heeft mij
vier leerlingen bezorgd. Twee van haar zijn
aardige engelsche , meisjes, dochters van een
dominé, die voor een tijd zijn ambtsbezigheden
laat rusten en zich uitsluitend wijdt aan de
opvoeding van de kinderen, hem nagelaten
door zijn vrouw, die bij innig liefhad en on
langs verloren heeft. Zijn droefgeestige stem
en ernstige manieren, hebben voor my iets-r
bedarends en sympathieks, en geven ^ mij een,
gevoel van kalmtf,'als ik- door' twijïel en smart