De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1879 21 december pagina 1

21 december 1879 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

'O o YerscMjnt lederen Zondagochtend. UitgeTers: ELLERMAN, HAKMS & O. Kantoor: Rokin 2. Abonnement per S/m. ... 60 Cts. fr. p. p. 75 Cta. Afzonderlijke Nummers 5 > Advertentiön per regel 15 »INHOUD, AMSTERDAM3CHE KUNSTSCHATTEN, door een Amsterdammer." PERSOONLIJKE DIENSTPLICHT, door Prof. C. B.Spruïjt. - FE IL?LETON. - STAATKUNDIG OVERZICHT. GEMEENTEZAKEN. - KUNST. La joie fait peur etc. ~ Brief van, J. A. Alb. Th. LSTTEKKÜNDE. Beelden uit het Volksleven, door M. Kalff. - Kepliek van A. C. Loffelt. Het le.vpn de moeite waard, door Prof. A. Pierson, EEU KLUCHTIGE AANKLACHT. BOODVONK TE LEIDEN. OVERZICHT DEK EFFEKTENMARKT. .ALLERLEI. INGEZOHT)EN. Handelsoverzïcht der-,Week, Veilingen. Onbestelbare Brieven. Te htmr zijnde woningen. ADVEBTENTIEN: Schouwburgen enz. Benige weken geleden' werd door »EEK BUITEKMAN" In dit blad de klacht geait, dat hnt^ amstenlamsche' Stadhuis niet toeganke lijk1"" is voor kunstliefhebbers, die de yele a EB - . ', kunstschatten daar geborgen, wensc-hen te *y ii ' ? "bezichtigen. Wij achten het niet overbodig -=- al is het wat laat eenige konamen'taar aan het ingezonden stuk van den Buitenman tpetevoegen; de gebeurtenissen vol gen zoo snel .op elkander, het nieuwe is zoo spoedig 'oud, dat het niet onnoodig schijnt .eens in herinnering te brengen hoe in den amsterdamschen Gemeenteraad voorstellen worden gedaan en.... doodgezwegen, en hoe de hoofdstad, ten spijt van de pogingen van enkels ??weigezinden, en tot schande deinatie, voortgaat 'hare kunschatten" weg te ?stoppen', ? " . ? . Wanneer men '/nagaat óp welke milde wijze in het "buitenland musea's worden i-n\gericht en. steeds voor het publiek geopend .\zTjti, 'dan mag het'geen verwondering baren, dat de vreemdeling' ons als de/Chineezen -fan '?©ïffö5^i"^^t^^w^;;e;n"i,on:s^mtn'afe%%L?-ö'ai^ slat wij in onze hoofdstad kunstschatten van bijna onnoemelijke waarde in hoeken en gaten. wegbergen, en jaren lang aan vernieling hebben prijs gegeven. Het Dagelijksch Be stuur van Amsterdam schijnt echter daar«vc'r anders te denken. Immers nadat de heer Mr. A. D. de Yries Az. in Mei 1879 1) naar. aanleiding van het sloopen van het amsterdanibche ? Museum waarvan de katalogus door de heeren A. D. de Vries Az. en D. C. Meijer belangeloos, na opoffering van veel tijd en moeite, en met zooveel liefde en zorg jai&t was samengesteld ei' op had gewezen hoe jaren lang de amsterdamsche kunstschatten als met opzet aan de ver nieling waren prijs gegeven, heeft het Stads bestuur door drang van enkele raadsleden eenige schilderijen doen verdoeken, enkele doen verplaatsen of die verplaatsing eene verbetering was, blijft een tweede vraag en zich verder om de schatten .aan zijn zorg toevertrouwd, niet bekommerd. Zoo zijn om van ' 't overige te zwijgen , de por tretten (waaronder een doek van Frans Halsj door Grerard ' van Papenbroek aan de stad geschonken, nog te vinden op een kamer in 't Academiegebouw, die wel behangen doch niettemin zeer vochtig is; zoo hangen ver schillende regentenstukken nog steeds in den gang van het Armenhuis, zoo zijn de stuk ken, waarvoor men geen platitf kon vinden. weer naar de burear.x van bet Stadhuis ver voerd, en zoo -houdt, het B..ly el ij kt-oh B^tuur n.og steeds het amsterdamsche Stadhuis voor de oogen der belangstellenden gesloten. In f.'e raadzitting van d<jn 19n Juni 1871* 2) werden, naar ' aanleiding van bet gemelde feuilleton, Burgemeester en Wethouders dooi den heer Gosschalk geïnterpelleerd over de bewaring der stedelijke schilderijen, maar wanneer men de verbolgenheid van den heer den Tes buiten aanmerking laat ee n'est que la veritéqui blesseïliep deze inter pellatie zonder eenig gevolg af. Teiecht subreef Amstellodamensis naar aanleiding van het verhandelde in den Gemeenteraad.: »Alleen toonde het Dagelijksch Bestuur zijne belang stelling in de kunst, door de schilderijen te doen- afhalen door een paar bleptn'sknechts, die de doeken van Barendbfn, de Keiler, Moyaert en Troost pêle rnêle op eene opene kar hebben geworpen, met de opmerking dat »deze sinjenr" nog wel daar tusschen kon worden gestopt, en »die onde vrijster'' nog wel bovenop kon liggen enz. De gelieele precieuse collectie heeft daarna 5 (zegge vijf) dagen in een benedengang van het Stadhuis. gestaan. . . .-. De toestand is schandelijk voor de eer van Amsterdam. Hoe is hét mogelijk dat het Dagelijksch Bestuur op zoo ruwe wijze de klachten van een bevoegd persoon beantwoordt? Wat te zeggen van een Ge meenteraad, di? rustig toeziet dut een ste delijke bezitting die honderdduizenden waard is, dus op de onbéhoorlijkste wijze wordt weggestopt en aan bederf blootgesteld, zon der een' onderxoek daarnaar uit te lokken." 3) Niet ten onrechte deed Het Amsterdamsche Stadsbestuur van het voordoek ' van den schouwburg verdwijnen: »Der kunsten. God ik/'-met' geestdrift -'aangebeen--!""" -' Enkele raadsleden schenen evenwel niet geheel, en al de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders voor de amsterdamsche,Kunst schatten zorg dragen, goed te keuren,.immers in hst algemeen verslag der afdeelingen van den Gemeenteraad omtrent de gemeentebegrooting voor het jaar 18.78, lezen wij onder No. 89: »Enkele leden 4) (wens.chen) dat eene kommissie van toezicht worde benoemd, ten einde, partij trekkende van de onlangs door den heer A. D. de Vries Az. gegevene wenken, te geraken tot beter toezicht op het onderhoud en de plaatsing van de aan de: stad en aan de stedelijke inrichtingen behoorende- schilderijen;" en verder: stevens werd opgemerkt dat. de kunstschatten thans voor het grootste deel voor het publiek on bekend en ontoegankelijk zijn, en menwenschte door expositie op eene geschikte plaats hier aan werd tegemoet, gekomen." Aan die wenschen werd' nu in zooverre gevolg gegeven dat den In Februari 1878 werkelijk rene dusdanige kommissie optrad. Intusschen had, de heer Mr. Herman J. van Lennep en drie andere leden .van den Gemeen teraad, den l In Oktober 1879 een voorstel ingediend, inhoudende in substantie dat er in de hrgrhikbdre zalon van h<,t OutleManntnhuieun tijdelijk vf or het publiek toegankelijk Mu«eum zon woi den opgericht ,wa ir deschildtr'jen van liet raadhuis PB. van andere stedelijke iu&telhngcn zouden worden geëiposeeid en indien het Oude Mannenhuis door veranderde bestemming daartoe geen gelegenheid meer mocht, bieden. d;it dan naar eene andere ge legenheid zou worden ,- uitgezien. Burgemeustei en Wethouders schijnen het beter' te hebben ge\onden dit vooistel ad Calemlax Graecü.t te verschuivenj althans er wordt verder niets van vernomen tot dtn 24 April 1878, totn de heer van4 Lennep het Dage lijksch Bestuur aan zijn vooiptel herinnerde 6) pn de Burgemeester hierop zeer naïef verklaaide, dat hij het voorstel bij Burgemeester en Wethouders zou ter sprake brengen. Einde] jjk komt er den 19fn Juni 1878 in behandeling een voordracht van Bnrgemepbter, en Wethouders 7) »om de aan de gemeente toebchooreude schilderijen, afkom stig van het voormalige Chlrurgijnsgild, thans berustende op den Singel, tijdelijk en tut wederopzeg^ens ter expositi*" over te brengen naar het lokaal der EijkR-4.-kademie van Beel dende Kunsten." Bij de-beraadslaging over deze voordracht blijkt, dat een vroeger in gediend voorste1! \au den heer van Lenn^p, om het rapport 'der kommissie over de ste delijke schilderijen ter visite 1e leggen, door het Dagelijk&ch Bestuur eenvoudig in de doos wasgeptopt, dat het Dagelijksch Bestuur een sterke liefde k* estert voor geheime"zittingen en geheime rapporten ib genoeg bekend! dat Burgemeester en Wethouders geen lusfc ge voelen daV adres der Kommisöie van Toezicht openbaar te maken, en ieindelijk dat het voorstel van den heer vkn Lennep c. s., van 11 October 1877 (welk voorstel NB. nooit in behandeling kwaan) niets zal uit werken; de voordracht vai| Burgemeester en Wethoudei s werd zondei» ^hoofdelijke stem-. nrng goedgekeuid. nadat dévoorzitter van deu Gem^enteia id hitl verklaard, dat het Oude M-tnnenhui^ giootendcels voor labo ratoria zou worden ingericht. Noch bij den voorzitter, noch bij een der leden van den amsterdamschen Gemeenteraad of die der ommissie scheen het denkbeeld op te komen, dat de hoofdstad toch wel een lokaal zou moeten aanwij'zen om de ontelbare kunstchatten in ontoegankelijke lokalen en gan gen en zelfs op kantoren geborgen te. exposeeren. en toen verder in een der vol gende gemeenteraadszittingen 8) een voorstel :ot het verdoeken van. eeltige schilderijen., ia- behandeling kwam en aangenomen werd, repte men zelfs geen woord daarover. Nog altijd zijn en .blijven die kunstschatten op aet ontoegankelijke Stadhuis geborgen; doch laat,. ons niet klagen; wellicht handelen. Aenistels wroede mannen zeer -verstandig door het Stadhuis niet toegankelijk voor kunstliefhebbers te stellen; stad- en land genoot zou zich - schamen den vreemdeling te moeten ' zeggen: zoo .worden de kunst voortbrengselen onzer voorvaderen bewaard. In. het 'buitenland zou men een museum alleen stichten voor de Oud-Hollandsche kunst >n tonnen gouds bieden voor .heti gceu wij verstoppen en doen verloren gann (B>t kin nk't genoeg worden herhaald, dat een suppoost van het Gasthuis em regen tenstuk pJdoloijs heeft bedorven en twee andere doeken op onverklaarbaie wiize in een mubenni te St. Petcruburg zijn terecht gekomen), 'Wat 'wij wenschen? Slechts dit: eindelijk neme de amsterdamsche Gemeenteraad eene beslissing 0,11'ent de kunstschatten die aan zyne zorg werden toevertrouwd; het gaat niet aan om zoovele meesterstukken die bovendien een kolossale niaterieele waaide veïtegenwffcdigen ~ weg te sluiten, alleen omdat men hoop heeft ze over enige jaren te kunnen esposeeren in het Bük^-Museum. Op het bestuur rust de dure plicht niet dllcen voor het behoud dier schatten te waken, imar ouk om ze to doen dienen tot ontwikkeling, tot veredeling. Men neme een vooibeeld aan het .buitenland en de hoofdstad doe ook voor de eerstvolgend? jareu een amsterdaniMh Museum verrijzen haar en haar kunst waardig. EEN AMSTERDAMMER. 11 Zie bet feuülef-ou dei- Am&terJamsche Cuurant vun Dra'dig 12 Jimi IS?^. , 2) Gemeenteblad Aid. 2, J.wrgang 1377, blad 503 ca vervolg. ( 31 Neet Spe^afor Xo 31, vaa 4 A\ig. 1877, bl. 246. 4) Wij cm si veer e n. 5) Zie ff weenieblad Afd. I, Jasrg. 1877, bl 503 en vervolg 6) GweeniebM J f d. 2, Jaarg. 1873, bl 223. ?) HandflsUad 350 8) "Die van 4, September 1S78. Zie GemeenteWaó Afd 2. J;iarg. 1S78, bl. 436 pn vervolg. 9) Pe wijze waarop met de Amsteidamscbe srhildei3jen wordt omgesprongen door zong; noemde bpvoee;ile pcrsourn. grenst vaak aan liet ongelooflijke. Zoo leze men omtrent de kistorisdie beschrijving ijer schilde; rijen" van Di P. bclielteuw, ile opmeikingeu in de l^<,derïandsi:he EitntttoJe van Mei 1879 Iets nieuws onder cfp zon te \inden is tot op zekere hoogte altijd eene aangename gewaar wording, al moge dit nieuws afgezien van zijne nieuwheid, ]ui^t met beviedigend zijn. Zulk een betiekkelijk .xangpname gewiiarwording gewerd mij heden bij hefc ontdekken van de treffende, overeenstemming tusschen de beschou wingen, diéde heeren van der Schrieck en de Bieberstein in de Tweede Kamer, de heer H. h. Boelen in het Weekblad de Amsterdammer over de plaatsvervanging, ten beste gaven. Derhalve zijn er behalve de--katholieken en enkele .con servatieven nog . steeds voorstanders van de plaatsvervanging, die niet zwijgen maar .getui gen.' Het aantal gwijgendévoorstanders moet wel zeer groot zijn; want hoe algemeen in de laatste jaren de plaats vervanging in geschrifte veroordeeld werd, men ''kan niet zeggen, dat er een, krachtige aandrang bestaat om het vonnis uit te voeren. De bestrijders stuiten op den weerstand, die het allermoeilijkst te over winnen is, de kracht der zwijgende inertie. , De heer B. heeft daarom aan de zaak een dienst bewezen door ons de gelegenheid te geven de kracht der argumenten te beoordeelen, die gewoonlijk verzwegen worden. Mocht, het 'mij gelukken te doen zien. dat die kracht uiterst gering is, dan zouden daardoor wellicht eenige der talrijke geestverwanten van den heer B. tot een ander gevoelen bekeerd worden. Laat :k beginnen met op te merken, dat zeer weinigen trtgemeenen dienstplicht verlangen. Daarbij zou het aantal dienstpHehfitfen te groot," de kosten te aanzienlijk, de schade voor de maatschappij oadiagelijk worden. Wij wenschen j?cr$oorJi/Len dienstplicht, afschaffing van ? de plaat s ver vanging, en daartegen verzet zich de heer B. "Wat voert hij rei' verdediging van het be staande &tehel aan? Vooreerst dat persone.ii, , die gedwongen worden te dienen, in den regel slechter soldaten zullen zijn dan vrijwilligers of rempLio/xnten. ' ' Zril men nu werkelijk een goed leger ver- , krijgen d»or iedereen te noodaaken de wapenen op te n^-men? Maar dan moet het spreekwoord ( ,met onwillige honden ii het slecht hazen vangen" alleen op den krij'jsmanstand van 3n toepass-ng zijn. Of heeft men er ooit 4 goeds van gezien, altharn mag men iet ali algemeen beginsel aanprijzen, om zone'n op te leiden in vakken, die strijden tegen ' aun aanlag, hunne natuur, hunne sympathie!" Dit aigumeat pleit natuurlijk alleea voor .en leger, uit enkel vrijwilligers bestaan'de, een leger, dat veel te duur is. Maar iiet pleit volstrekt niet voor het bestaande stelsel. "Wanneer zal de ontevredenheid der milicien^ groot er zijn, als zij weten dat op' en lotelitig, die een laag nummer trekt, de, n verplichting tot dienen ligt, of als zij weten dat de rjjke, die toch reeds gevrijwaard is voor ooveel onaangenaamheden, het voorrecht" leeft ook dezen last met !>etrekkelijk geringe opoffering van zijne schouders te wentelen. :iet bestaan der plaats ver vaaging is zonder ' wijfel eui der gewichtigste redenen, die er onze miliciens toe brengen kunnen zich aan ;e stellen als onwillige honden", met wiejaet slecht hazen vangen" is. Na- det 'afs°chaffingl"vau de plaatsver Vaaging ouden ook vele andere redeoen tot outevre-. denheid verdwijnen, die thans den kiijgs-nanbtaiid maken tot een massa menschen, die op den uitkijk staan om er zoo spoe dig mogelijk uit te loopen", zooals de leer B. zegt. De verheffing van den militai ren stand", die ook door hem verlangd wordt, ial van zelve volgon, als de remplaceei ing is afgeschaf% en zal niet verkregen worden, zooang zij bestaat. Niets wordt in' de ^be schaafde" maatschappijen in 't algemeen, in de hollandsche in 't bijzonder, zoo hojg vererd als geld en stand. De mogelijkheid der >laatfavervanging weert de gegoede en aanzienijke jongelieden uit de lagere rangen van iet leger, en brengt er in hunne p'aats een aantal personen, op wie de verdenking rust, , dat zij zich, 't zij uit winstbejag, 't zij uit pure liefhebberij, verbonden- hebben om ? jij gelegenheid op commando hun medemeasch dood te schieten. Zou niet de geringschat;ing van den militairen stand, waarop de heer 3. wijst, voornamelijk aan die twee omstan digheden te wijten aijn ? Welnu, weer dan de remplaganten en neem de gegoede jongelieden ook in de lagere rangen van het leger op, en de krijgsmanstand zal spoedig hooger gewaar deerd worden. Dan zal men niet langer de plagerijen" dulden, waarover de heer B. (Vervolg.). Als die hartelijke eenvoudige mensohen. mij widen toestaan ora bij haar te wonen en mij helpen in het zoeken naar leerlingen, dan zou ik misschien Hortense van dienst kunhen zijn en meteen genoeg verdienen om mijn kost te betalen in haar huis Verder1 op den dag toen Madame Lebrun bij mijn bed zat, trachtte ik haar. mijn voornemens duidelijk te maken. Ik voelde mij onplezierig en stijf, almijnledemateüdeden pijn en het was mij bijna onmo gelijk om op te ;staan. Dientengevolge gaf ik maar al te gaarne gehoor aan den vriendelijken draag mijner gastvrouw, die volstrekt wilde dat ik stil te bed zou blijven. En zoo bij af wisseling peinzend en pratend, stortte ik mijn arm gefolterd.'.hart 'uit voor die gewillig lui sterende ooren en vertelde alles wat ik had doorleefd in de laatste weken. Hortense gloei de van verontwaardiging bij het vernemen van al de ellendige bijzonderheden'. Zij zou haar mededingster aangevlogen zijn bij hét zien van dien eersten noodlottigen kus, en als die uitval geen eind aan: de zaak gemaakt had, zou zij op den avond van het bal de huiskamer zijn binnengedrongen en cdte diaNe de femme ver moord hebben, met een schop of een hark of een mes. Zij zou wel' een wapen gevonden hebben. Madame Lebrun legde haar dochter het stilzwijgen op en beschouwde ons blijkbaar als een paar stoutes onverstandige kinderen. Haar praktische geest, haar. vertrouwdheid met de regelen van het decorum, die in een Fransche ménage zooveel beter worden in acht genomen, dan overal elders, was oorzaak dat zij volstrekt niet kon goedkeuren of ook zelfs maar begrij pen wat ik gedaan had. -Het was een onmo gelijke, ondoordachte half krankzinnige daad van mij geweest, en er was maar n middel vmardoor ik tot op zekere hoogte mijn onver gefelijk dwaas gedrag goed zou kunnen maken. - Gij moet zoo spoedig mogelijk een vriendelijkeii brief zenden aan mijnheer uw echtge noot, en hem zeggen dat gij heel gaarne in zijn huis en onder zijn bescherming terugwilt. keeren. Zeg dat het u spijt dat gij heenge gaan zijt en dat het in de toekomst voor u beiden beter zal zijn om onder zekere vaste bepalingen met elkander samen te wonen. Gij moet ieder uw eigen vriendenkring hebben en elkander alleen ontmoeten als de maatschap pelijke etiquette het volstrekt vereischt: Op die manier zult ge ieder-schandaal voorkomen, de vormen worden behoorlijk in acht genomen en. uw echtgenoot zal wel zorgen dat hij zijn liaison met raevrosw Balfour niet al te publiek maakt. Zoo redeneerde Madame Lebrun volgens haar opvatting van les convenanees. Dagen verloopen en wij blijven ons onwrikbaar vast houden aan onze overtuiging op dat droevige punt. Misschien is het gelukkig voor mij dat ik met zooveel woorden voor mijn goed recht en mijn opvatting van^de zaak moet strijden, want die schermutselingen bewaren mij voor het toegeven aan die sombere wanhopige ge dachten, waaraan ik altijd tracht te ontkonen; daarenboven wordt ik iederen dag ver sterkt in mijn besluit om mij' verborgen te bouden voor het oogenblik ten minste. Maar langzamerhand zult gij .er anders over gaan deuken en dan is het'te laat, zegt Madame Lebrun. ?*?Dan is hij gewend geraakt aan de vrijheid, die Hem nu misschien een vloek toeschijnt. Als zij dergelijke ar gumenten gebruikt, dan voel ik dat zij in me nig -opzicht 'gelijk heeft en "-krimp ineen van angst. Maar toch blijft mijn plan onveranderd. Natuurlijk zal zij het nooit- geheel met mij eens worden, -maar als zij nmaal overtuigd is dat mijn plan onherroepelijk vast staat, dan zal zij mij helpen zooveel In haar vermogen ia. JEa mag ik dan niet eens aan Mevrouw uwe stiefmoeder schrijven? zegt mijn vrien delijke gastvrouw, zop in onderliandeliog tre dend met het lastige koppige vrouwtje, waar mee zij te doen heeft. O, neen, neen! roep ik angstig.' Als gij dat deedt, Madame, dan zou 'ik ook van u wegloopen en op straat mijn brood gaan bede len. Dat deed ik nog liever dan Madame Grancoür last of moeite veroorzaken. Toen zij mij mijn uitzet en haar zegen gaf, liet 2ij niet onduidelijk uitkomen en ik moet zeg gen dat zij .gelijk had dat zij nu haar plicht jegens mij even 'nauwgezet vervuld had alsof zi| mijn eigen moeder was geweest; verder gaf zij de hoop te kennen dat ik haar nooit weer lastig vallen of op kosten jagen zou. Al wat zij voor mij uitgaf, drukte mij -als een .schuld, eo. langzamerhand heb ik haar alles terugbe taald van hetgeen ik op mijn kleedgeld uitgezuinigd heb. Gij begrijpt nu zelve wel dat zij mij geen dag in huis zou willen hebben, zon der het medeweten en de uitdrukkelijke toe stemming van mijn echtgenoot. En dat zou ook heel verstandig van haar zijn, zegt Madame Lebrun, en als gij maar naar rede wildet' luisteren, kind.'?mais enfin,?zoo valt zij zich, zelve, in de.rede,: door mijn smeekenden blik .tot zwijgen ge-1 bracht. Zij trekt even de breedêschouders: op en Hortense zegt: . . Qch, mama, laat er nu.een eind' komen aan die redeneeringen. Laat haar stil bij ons blijven. Dan heeft aij haar ain en ge.zult ook haar mama zijn, maar eea echte moeder, niet zoo een. als die oude Madame Grancoür. Zoo begint nu. voor mij een geheel nieuw leven...De'goede oude.gelukkig ?, tijd is voorbij, weggezonken in. - het nevelig, verleden, onher roepelijk en voor altijd voorbij en .tochkan lts," niet anders dan vol weemoed er op terug zien! Van hem, die mij zoo gelukkig maakte, die .?het leven van. mijn leven was, weet ik niets. Zou hij denken dat' ik dood ben ? Zou hij mij misschien.'gezocht hebben, 'en ver langen naar mijn-vergiffenis ?. Zou hij na'een herhaalde verzoening beter zijn woord gehou den hebben ? Neen l zij heeft mijn. plaats in genomen, zij houdt de boeien, waarin zij hem geslagen heeft te gaarne.'en te goed vast dm ze nu reeds los te laten. Misschien breekt .die tijd eenmaal aan, en .wat-dan? .Ach, dan."is het te laat, te. laat, even als nu! Niets'.kan ons ooit' weer-vereenigen,, nu wij zoo van el kander gescheiden zijn, vaneen gerukt door onze/eigene handelingen. Heeft hij haar' nu in ons huisje gebracht, om. daar meesteres te zijn in mijn pïattts ? of aijn zij &amen heengegaan, ver weg, naar een ander Und? Heeft haar man zijn huis ledig en verlaten gevonden, evenals dp mijne? Onder dergelijke droevige overpeinzingen kruipt d^ tijd langzaam voorbij* Wiót ik maar eens hoe de zaken werkelijk ge schapen staan te huis. Hoe meer ik er over nadenk, hoe minder ik gelooven kan dat Constance Balfour ooit haar rijkdom, haar maal schappelijke positie zou opofferen ter wille van iets, dat Karel Alleijne haar zou kunnen geven. Om zijn liefde is het baar . nooit te doen geweest. Zijn bewondering en slaafsche onderwerping aan al haar luimen, de bewijzen van zijn vereering in den vorm van juweelen, waaiers, loges in de opera, kan ten en bloemen dat was het wat zij ver langde ; wat daar ver, er boven verheven was zijn liefde, heefr zij nooit gevraagd of naar waarde kunnen schatten. Die onophoudelijk terugkeerende kwellende gedachten hebben natuurlijk een geestelijke afmatting ten gevolge, en benadeelen mijn 'gezondheid zoozeer dat Madame Lebrun zich ongerust over mij begint te maken. Tot nu t toe "heeft zij niet willen toegeven dit ik wer kelijk het een of ander ter hand zou nerten, nu echter begint ook zij in te zien dat in aanhoudende nuttige bezigheid mijn eenïge kans op lichamelijk herstel en hernieuwde veer kracht ligt opgesloten. Als het ernstige najaar komt en een laatsten vriendelijken gloed werpb op het gelend loover, ben ik ijverig en gel-egeld aan het werk. Madame Lebrun heeft mij vier leerlingen bezorgd. Twee van haar zijn aardige engelsche , meisjes, dochters van een dominé, die voor een tijd zijn ambtsbezigheden laat rusten en zich uitsluitend wijdt aan de opvoeding van de kinderen, hem nagelaten door zijn vrouw, die bij innig liefhad en on langs verloren heeft. Zijn droefgeestige stem en ernstige manieren, hebben voor my iets-r bedarends en sympathieks, en geven ^ mij een, gevoel van kalmtf,'als ik- door' twijïel en smart

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl