De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1880 11 januari pagina 3

11 januari 1880 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMS'T. EEDAMMSE, E E A D Y OOK NE D E R L A N D. Na nauwkeurig onderzoek is ons gebleken, dat de bedrijven en neringen in Amsterdam talrijk zijn, die vereenigd worden uitgeoefend met het beroep van slijter, tapper, kroeghou der en koffiehuishouder. Een honderdtal kleine winkeliers bijv. tappen sterke dranken. Men vindt aldaar: aansprekers, makelaars, broodverkoopers, boekdrukkers, baardscheerders,tim merlieden, verhuurders van zeevolk, kamer behangers, kruïersbazea, schoenmakers, rijtuig verhuurders, tooneelspeiers, vischkoopers, kan toorbedienden, debitanten van loterijbriefjes, stoelenbekleeders, beeldhouwers, stukadoors, tuinliedsn, kleedermakers, kurkensuijders, koop lieden in vodden, Icoorn meters, graveurs in zilver, courantenombrengers, ja! besteders en besteedsters van dienstboden . . . die sterke dranken tappen." Bestunrderen van het Genootschap: Liefdadigheid Naar Vermogen," te Amsterdam, J. Tetterode Nzn., Yoorz., Gonst. Huygenstraat 18. H. J. F. de "Waal, Vice-Voorz., Heerengracht 414. J. F. L. Blankenberg, Secr., Raamgracht 8. F. C. P. de Haan, 2de Secr,, Keizersgracht 669. R, Stork, Penningm,, Kei zersgracht 581, THH "Wat voeten heeft ijlt door de nauwe stegen Ea pakt op een ea golft ia donkre boopen Met onheilspellend zwijgen schielijk voort. Zoo schiet de bergati'oom iu den winter voorwaarts En stuwt zijn duistre golven met gemor. "Wat dringt die duinendP Wat gebiedt Hun 't starend oog te heflfea naar omhoog? 't Is nackt. $n is dat morgenrood of aroadjurper Dat ais een wonder der natuur zich welft Op de AmstelstadP De hemel neeft een tint Tan rossig koper waar een zonnestraal Op gloeit. De huizen langs de grachten Weerkaatsen als 'ecu avondzonnegloed En in het water, dat des daags het blauw Van 't lichtend zwerk weerspiegelt, spiegelt thans Het lichtend zwerk als of er bloed in vloeide. De luchters aan den wal, waarin de geest Tan. s te enge worden hout en kool in vlamt, Gelijken vonken van de bleeke maan. De lijn, die hoekig langs de gevels bliksemt Ligt op de bronzen lucht gelijk het schaduwbeeld' Der kinderhand op licbtgetint behangsel.Maar daar waar de oude "Westertore nreus Zijn krooa bergt in de wolken, zweven Er itarren van rood goud als bonte vlinders. En verder waar een vonkenregen spat, Bïjst een fontein van vonken uit de daken. En ginds waar 't brons des hemels werd tot laaien gloed. De Ylammen. En al wat mensen het staart verschrikt, ontzet Met kloppend hart en 't hart vol mededoogen Eerbiedig zwijgend iu dien stroom van vuur Die langs de ontvlamde huizen golft omhoog. Tien zuilen witgegloeide smook verrijzen en De Tlamnien (lange fijngepuute banen gonds) Omkronklea haar en schieten drillend op (Een reuzeplaim van wapperend gevedert') De wolken in, waar zij de sterren, tongelen. De Westerstorm zingt zijn lied Zijn vroolijk oud e vrouw es lied. En waar de vlammen dansen om het werk Der menschèn, dat zij kuisende vernielen, Daar sissen grachten waters op haar hoofd Maar koelen baar verzengingswoede niet; Die losgebroken vrouwerazernijen l De vijand van het vuur valt op zijn vlugge prooi En kraakt en knettert Tot'op eens n dak n huizing neerstort Met daverend gekraak een doffen plof En uit die aardsche zon en walm en gloed Hoog op-wolken. A'l ongestuimer wint de hekseadans in vuur; Niets temt de losgelaten elementen En met gebroken hart ziet daar de mensen Zijn werk vernielen. Op broeders! Want uw felle vijand wint, Staat, springt uw broeders bij in 't woest geTeeht; Het vratig vuur is thans des menschcn vijand!.. En uit het zuchtend saam geprangd gedraag Klinkt, vlijmend in het hart, de kreet der wanhoop: O hemel, mijn verdienste l Myti kind ligt ziek, het zal van honger sterven I Drie honderd mannen zijn beroofd van brood Voor het gezin dat brood van hen verwacht l" En evenals het vnnr, dat kwelt en rooft, B Vlamt door 't gemoed der broeders deerenis, Die geeft en lenigt. Helpt mensehen! Nu wij samen niet vermochte» Den vijand, die verdelgt, te smoren in zich zelf, Nu moeten wij te zamen lijden en Wat hij misdreef, vergoeden! En dan hef loon, dat ons voor 't helpen beidt? Noem mij het loon, dat daar de krijgsman int, Die bij het nijpen van 't gevaar, zijn makker Tan 't sterven redt! Noem mij het heerlijk loon Tan wie zijn broeder koestert in zijn woning, 'Wien alles door het noodlot werd ontnomen! Dat loon wordt ons!! ' 7 Jan. 80. JACQ. Brand van 7/8 Januari 1880. in de Stoomsmlterraffinaderlj der firma BEUKER & HULSHOFF op de Lauriergracht. Bestuurderen van het genootschap Liefda digheid Naar Vermogen, doen bij dezen een Mej. Jeanne de Groot. In een onzer vorige nummers spraken wij over mej. Jeanne De Groot, de jonge, talent volle tooneelkunstenares, die op den l en Ja nuari, het hollandsch muziek- en tooneel-instituul verliet. Mej. Be Groot, die naar allen .schijn binnen kort in haar n >ordne"derlandsch vaderland, voor de eerste maal het nationaal tooneel zal betreden, en ook zonder twijfel lauweren zal mogen, plukken, zooals hare zuster Josephihe, heeft zich vooral toegewijd aan het beoefenen harer moedertaal. Het lief eoniedietje van onzen vriend Yan Goethem, getiteld: Eet Wiegje, heeft zij in weinige dagen aangeleerd, en reeds 11. Dinsdag smaakten wij het genoegen, daarvan eene re petitie te mogen bijwonen. Het was M. Hendricx, de bestuurder Tan ons nationaal tooneel, die de bevallige kunste nares ter zijde stond, om haar de repliek te geven. Wij hebben liet Wiegje door de voornaam ste nederlandsche artisten zien spelen, waar onder mej. Beersmans die verreweg al hars mededingsters overtrof. Mej. Jeanne De Groot heeft zich zonder de minste moeite schoon, ja liefjes van hare taak gekweten. "Wel ontbreekt haar nog die groote theatrale ondervinding van eene mej. Beersmans, maar santste van alle ondeugende comedies, werden alle drie uitmuntend opgevoerd herhaalde de DeiitscJie Verein in het theater yan Lier in de Plantage, de voorstelling die eerst als .huishoudelijke uitvoering aan leden en genoodigden was aan* geboden. Ditmaal was het ten voerdeeïe van de noodlijdenden in Sileziëen van de armen yan Amsterdam. De vereeniging kan zich vleien met de overtuiging, .dat men niet enkel om het liefdadig doel kwam, en ook, dat de tal rijke bezoekers voldaan naar huis gingen. Het alleraardigst tooneelstukje, de muzikale voor drachten en de quodlibet-opera Fidelia liepen zeer goed van stapel;'vooral in de mannen koren, en in het terzet-t met koor van het laatste, kon men hooren, dat men met de geoefende zangers van den Rijn te doen had. In het Paleis van Volksvlijt heeft gedurende de laatste week, te midden vaa de 17 tafereelen van het ballet Turlututu, een gezelschap spaansche dansers en danseressen zich doen bewonderen. De zonen van den Gïd en de dochteren van Ximena wedijverden in sierlijke bewegingen; het is natuurlijk overbodig te spreken van -castagnetten en tamboerijnen, deze zijn evenals de zwarte oogen en de kleu rige linten bij een spaansch ballet onmisbaar. Nog gracieuser bijna dan de Andalusiers, waren twee dansende gasten" Fraülein Caselli en Herr Beierle, die een Pas de manteaux en eeiie danse viUageoise. uitvoerden'; terwijl de Amsterdamsche danseuses, waaronder de dames Leonhardt en Hübner in kunstvaardig heid en lief voorkomen uitmunten, zich beijver den zich niet door de vreeraden te laten over schaduwen. Het drama dat Sardou voor de Comédie Francaise bewerkt, Danïel Mochat, zal eene kwestie van het oogenblik behandelen, den strijd tusschen twijfel en geloof. Men zegt dat de acteur Coquelin de hoofdrol heeft gewei gerd, omdat zij met zijne gevoelen omtrent des Ferry-wetten en art. 7 niet overeen kwam. Noch Sarah Bernhardt, noch CoqueÜn, noch wat zij reeds ten volle bezit, is de fijne nuan- Worms zullen er in spelen; de rol der heldin ceering, de teederheid, in een woord, de inge-; aal door Mlle. Bartet gecreëerd worden, die borene lieftalligheid, die eene vrouw bezitten jonger en meer voor het genre van Sardou moet, wil ze indruk maken op hare aan- geschikt is. schouwers. Het publiek Iaat zich veel gauwer vervoeren door natuurlijkheid, dan door eene gemaakte voordracht, omdat het ideale allén bestaat door enkel waar te zijn. Om die gaven te ontwikkelen waarmede de natuur haar 200 rnild bedeelde, moest mej. De Groot natuurlijk niet in haar wezenlijk karak ter worden tegengewerkt. Elke natuur moet opgeleid worden net als eens bloem, die enkel bloeien kan wanneer ze de noodige zonnestralen bekomt die ze. voor hare ontwikkeling noodig heeft. Zoo was het ook gelegen met mej. Be Groot, die kunstenares geboren is, en de bekwame bestuurder van het Hollandsch instituut, M. | Cabel, heeft dat maar al te wel begrepen. M. Cabel heeft dit talent zijnen gang laten gaan, het om zoo te zeggen enkel de klippen aangewezen die alle kunstenaars voortdurend moeten vermijden. Mej. De Groot, die thans op ISjarigen leeftijd, na een tweetal jaren stu die zal debuteeren, heeft ons in het Wiegje, eene heel andere Laura gespeeld. Ze heeft aan spel, ta^l en mimisk veel fijnere tintjes gegeven dan onze gewone artisten en wel om de eenvoudige reden, dat ze het Wiegje nog nooit had zien spelen. Sommige personen die maar niet lijden kun nen, dat eene vrouw zachtjes met een fluweelen stemmetje speelt, zouden misschien daar tegen kunnen inbrengen, dat ze niet genoeg de zaal weet te vervoeren! Och lieve heer,, dat herinnert me zekeren treurspeler, -die na elke groote alexandrijnen tirade, een grooten slag op de dikke trommel deed geven .en de koperen cymbalen deed dreu nen l... Dat is ook effekt.,. van de oude declamatie-school... God beware ons van die barakken uit galmingen, en de heer Cabel heeft in zijne leermethode, dat te oud, versleten stelsel in de cartons laten rusten, omdat natuurlijkheid : alleen tot het harte dringt. j Mej. De Groot behoort tot de goede school der waarheid en wanneer de bevallige artiste een koppel jaartjes de tooneelplanken zal be' treden hebben, zsllen alle Nederlanders haar als een model aanhalen. Mej. .De Groot, die thans Brussel heeft ver laten zal naar allen schijn binnen kort van Van Bulwers Last days of Pompeji" heeft men te Berlijn een drama a grand spectacle gemaakt, dat avond aan avond de menigte trekt. Den SOsten December is het voor 't rst opgevoerd. Prachtige costumen, rijk decoratief, optochten en balletten zijn de grootste aan trekkelijkheid. Een tableau final met de uit barsting van den Yessuvius en de verwoesting der schoone stad valt geheel in de eischenvan het genre. De arme Nydia, de blinde slavin, zou met wat minder vertoon, reeds een goede dramatische figuur geweest zyn. Men weet hoe klein het répertoire der groote Opera te Parijs is. Slechts een veertiental wer ken, onlangs vermeerderd met Le roi de Lahore yan Massenet en Polyeucfe van Gounod, worden er beurtelings opgevoerd. Dit ge.tal zal met drie vermeerderd worden. Aida, van Verdi, op de Italiaansche opera .verschenen, zal- thans met al de weelde die de groote opera geven kan, ,aldaar gemonteerd worden. Le Trïbut de Zamora, van Gounod, ligt reeds gereed, en nog langer is de première beloofd van Frangoïse de Eimini^ van Ambroise Tho mas. Men zal zich daarna tot de jongere componisten wenden. Aan de heeren Lalo en Widor is ieder een ballet besteld. Hen spreekt schildwacht,1 die. bevroren is te midden van een sneeuwstorm, ? het ia afgrijselijk. Men moest meer op zoo realistische wijze de rampen van den oorlog schilderen, dan zou de stem der openbare meening zich wel krachtiger daarte gen doen hooren. (N, Boü. Cfr) beroep op dennederlandschen weldadigheidszin haar doen.spreken, want nu reeds hebben ver ten behoeve van de bijna 400 werklieden, hoof- scheidene tooneeldirecteurs haar willen engaden van huisgezinnen, van wie het grootste ge- .geeren. deelte door dezen vreeselijken brand zonder.. D& Zweep. J- HOSTE. werk en dus broodeloos is. l Zij achten het onnoodig, in breede trekken' S. of Z., tooneelspel in 5 bedrijven, door aan te geven, welke rampzalige gevolgen dit Justus van Maurik Jr., zal aanst. Zaterdag onheil voor genoemde werklieden kan na zich den 17den Januari voor het eerst worden opslepen, indien hun niet bijtijds op verstandige gevoerd. Mevrouw Kleine is weder hersteld, w^ze de helpende hand geboden wordt. en zal met mevr. de Yries, jufir. Poolman en Bestuurderen hebben zich met de chefs der juffr. Sablairolles er in optreden. De heeren genoemde firma verstaan, en vragen daarom, Louis Bouwmeester, Morin, Spoor en Schulze aangezien de gewone middelen van het ge- vervullen de raannenrollen. Laatstgenoemde nootschap voor dit doel niet mogen worden zal voor het eerst in een eenigszïns belangrijke aangewend, van een ieder groote en kleine gif- rol kunnen bewijzen, hoezeer de tooneelschool ten, .om. hen in staat te stellen, de noodige hem van nut is geweest. l'eniging aan te brengen. ' : Dat het publiek zijn belangstelling in dit De te verleenen hulp zal door hen worden nieuwe voortbrengsel van den dichter van verstrekt in overleg met en met medewerking Janus Tulp, De bittere Pil, en van zoovele van de meergenoemde firma, terwijl bestuur- menschkundige schetsen zal betoonen, mag «laren het voornemen hebben, Tan hunne han- men verwachten. delingen verslag uit te brengen en rekening : ' en verantwoording te doen. De heer St. Omer gaat voort, zich jegens Yan alle ingekomen giften zal in de dag- 'het publiek dat van goede en amusantu Fransche bladen kennis worden gegeven; zij zullen on-' stukken houdt, verdienstelijk te maken. Deze «Ier dankzegging worden in ontvangst genomen ' week waren Le gendre de Mr. Poirier van ten. kantore van het genootschap Damstraat, Augier, Le luthier de Crétnone van Coppée Passage W&nand Focldnck, Kamer JVb. 35, en Les dominos roses van Hennequin aan de ^alsook ten huize der bestuurderen. Men ge- b.eurt. Dat alle drie goed gespeeld werden, Keve bij de gift te yermtelden, dat zij uit- spreekt van zelf. Het eerste stuk, met Les sluitend moet worden aangewend tot lediging Fourchantbault zeker de parel van het nieuwer e ?van de 'behoeften, door desen brafod ontstaan.' Fransche tooneel; het tweede, dat wij eene Amsterdam, 9 Januari 1880. * Torige week bespraken; het derde, de- amuverder van nieuwe opera's die binnen kort gereed zullen zijn, en waaruit misschien eene keus zal gedaan worden: Sigurd, van Reyer; Hérodiade van Massenet: Patrie van Paladilhe; Rïchard III van Salvayre; en Le Feu van Guïraud. In de. Cercle van de Rue St. Arnaud, tegen woordig rue Yolney, te Parijs, is een belang wekkende verzameling van 167 schilderijen tentoongesteld, die een russisch schilder, Basüe Yereschagin, vroeger leerling van Geröme en thans weder te Parijs woonachtig, van 1874 tot 1879 gepenseeld heeft in Engelsen Indi en Turkestau, en in Turkije tijdens den laatsten oorlog, dien hij in het gevolg van generaal Kaufmann bewoonde. Yroeger, van 1869?1873, schilderde hij m centraal Azië, en dat werk, thans in het museum te Moskou, is door photographieën op deze tentoonstelling vertegen woordigd. Bij de schilderijen zijn gevoegd een aantal voorwerpen, die de schilder mede bracht, perzische tapijten, indische wapenen, roofvogels uit de Hymalaya, dierenvellen, enz. [n den Tour du Monde heeft de schilder een ijner reizen in centraal Aziëbeschreven en geïllustreerd. Alle schilderijen hebben niet even groote waarde, maar er zijn voortreffe lijke onder, vooral die waarop de schilder de ichitterend witte indische moskeen afbeeldde tegen de donkerblauwe lucht. Eene menigte fakirs en. indische priesters en figuren uit het indisclie - volk zijn zeer goed weergegeven Twee vrouwen-koppen zijn er beschreven in den katalogus, de eerste als.?vrouw van mid delbaren leeftijd, die vijf echtgenooten heeft, vijf broeders, naar de regelen der polyandrie tot op heden in zwang," en de tweede als jonge vrouw van Ladak die slechts drie mannen heeft." De schilder is .in het gezelschap van den prins van "Wallis naar Engelsen Indiëgeweesi en heeft van den intocht van den prins te Jeypure een groot doek vervaardigd. De'prin was toen gezeten op een rijk versierden olifant en de Rajah had bevolen, dat de geheele stat rose zou worden geschilderd ter eere van den prins. Ijzingwekkend zijn de voorstellingen van den turkschen oorlog .van het laatste jaar Tooneelen van Plevna~en Sbipka, .overdek met stervenden, waarop de roofvogels reeds azen, half. begraven in de sneeuw, hier een russisch geestelijke, die op een slagveld me duizenden dooden een litanie prevelt, ginds een HIEL's Liederen voor groote en Meine Jcinde-' ren. Antwerpen, L. de la Montagne. Amster-; dam, J. N oor den dorp. 1879. Tlaanderens letterkunde beleeft goede dagen. Onze zuid-nederlandsche broeders, dapper strij dende om hun geliefde taal te bevrijden van de waalsche overheersching', waaronder aij dreigde te gronde.ten gaan, toonen dat zij een overwinning waard zijn. Dagbladen en tijd schriften, vereenigingen bepleiten het goed recht der vlaamsche beweging, terwijl dichters en proza-sehrijver het bewijs leveren, dat zoo de taal ganseh het volk is: dat volk inderdaad nog leeft. Onder de dichters heeft Emanuel Hiel zich een goeden naam verworven, zjj die de vlaam sche beweging toejuichen, gevoelen zich aan dezen poëet veel verplicht. Is de taal het gansche volk, de jeugd is het volk der toekomst. De jeugd te winnen voor die taal, haar die te doen liefhebben, zegt on eindig veel meer dan de regeering wetten a£ te persen, die zij niet gouden kan of hou den wil. En wat zou het kind inniger verbinden aan een taal, dan het lied, dat bij daarin heeft leeren zingen? Waar wij ook dwalen, waar we gaan, Het vïaamsch ligt aan one herte; Gedurig denken wij -daaraan, Waar wij ook dwalen, waar we gaan-, In rust, in vreugd en smerte! .0 vlaamsche taal, o moedertaal, We zingen uwe pracht en praal! Waar wij ook dwalen, waar we gaan, Het vlaamseh ligt aan ons herte!" ; Zoo zingt het vlaamsche kroost. En het zou dat zeker niet doen, had het niet van Hiel een aantal liederen ontvangen, die zoowel om hun zoetvloeiendheid en zangerigheid, als om den : eenvoud en het aantrekkelijke van de gedachte die zij behelzen, hun hart had gestolea. , Hiel's liederen voor groote en kleine kinderen' zijn een gave, waarvoor de Belgen, die het Ne- \ derlandsch willen in eere houden, dankbaar j moeten zijn. Zij voorzien inderdaad in een be-. loefte. Want hoe zou de jeugd een taal kunnen iefhel iben, als zij haar niet schonk wat Hiel rilde .geven: Een heerlijk liefl, een krachtig lied Dat uit hun frissche borsten schiet? Het is waar: een teeder lied, een lustig lied." en heerlijk lied zal hun de zielen winnen." De bundel bevat 125 zangstukjes, waaronder ?r zeer. vele zijn, die den juisten toon treffen. Iiel leeft het kinderleven mede, zijn Hede?en zijn vol kinderlijken zin. Met zijn vlaam:che jongens zou Hildebrand vrede kunnen lebben. Jantje opgeruimd, al scheurt hij somtyds ijn broek, al springt en ploft hij in een gracht, il laat hij zich een paar blauwe oogen slaan iet doet er niet toe, hij is goedhartig. Springt hij wild door, dik en duo Als een ware vogelschrik . . . Elk is met den Jan in schik" de vlaamschejongens zullen dat zeker, het meest zijn. En gelijk den Jan nullen zij in urn hart den vader prijzen, die op het Appel eest tot zijn braven zoon zei: ? Blijf.wat staan, En zie rond of gfj niets vindt, Dat gij naar hartelust bemint, om den jongen, die een begeerigen blik naar en zwaar beladen appelboom werpt, verder ;oe te voegen: ? Wel klim nu zonder schroom Op dezen dikken appelboom." Het zou ons spijten als de moeders aan deze zijde van Schelde en Moerdijk banger voor een scheur in den broek hunner zonen en een blauwe op hun gelaat waren, dan die welke Vlaamseh spreken, want wij zouden dan gevaar oopen ons doel te missen. Wij wilden nameijk deze liederen voor groote en kleine kin deren ook ten onzent inleiden, daar zy dat eker verdienen. . Met het oog hierop verklaren wij dan ook maar dadelijk, dat Hiels -jongens en meisjes eerzaam zijn. Yoor dezelfde snuiter, dien hij leeft leeren zingen: Yrienden, zegt me, kunt gij zwemmen, 't is een aardig ding ja, ja, en die dacht: nu vaar ik vast ter helle, 'k zonk :n zonk en vond geen grond! terwijl hij zyn .iedekèeindigt met: Yrienden, zegt me, kunt ge zwemmes^ Leert het gauw, 't is goed, ja,, ja! 'k Yoelde by het haar mij klemmen 'k Werd gered door mijn papa. 't Zwemmen wil ik niet meer misse 't Geeft veel lust voor luttel last, Spartlen, duiklen als de visschen, Zwemmen, leer ik, dat is vast l voor dien aelfden. knaap schreef hij zijn; Le-erlust: Waarom niet lustig van ] gemoed? Ik ben ter schple, leer er goed . Yoor mijne jonge jaren. Ik volg de lessen staag en graag En wijzer word ik alle daag Yoor mijne jonge jaren. En keer ik huiswaarts welgezind Dan juichen de ouders: liefste kind, Gij zljt ons welgekomen." enz. Yoor die zelfde woelige knapen en meisjes wereld, dichtte hij: Yroolijk en Rain."/-. Ben ik maar klein, Yroolijk en rein Houd ik steeds mijn gemoed; Heb ik het zuur of zoet, Jt Weet hoe het Yader deed; - 'k Heb zijne spreuk gereed: Yroolijk en rein. We zouden niet mogen beweren, dat de ?orm van Biels gedichten altijd even aantrek kelijk is, doch de geest, dien zjj ademen, is 'nberispelijk. De jeugd, waarvoor hij zingt do; ?? weinig ienken aan de moraliseerende sn filos feerende wichtjes, aan wie onze goede Hieroy <nus zijn fedichtjes voor eenige kusjes afsi? l, en zij ichijnt mij zelfs levendiger, friss-eher ;i flinker oe, dan die welke .Heije zich dro^ ??Men leeft wel eens de opmerking'-gem-aafc^. .lat de laatste kinderdicht/jes gemaakt heeft, <%| zeer mooi door groote raenschen gevonden worden, van Hiel kan men o. i. zeggen, dat hij versjes; leeft gege/ea, die den kinderen zelfs zulleff. aehagen. Dat dunkt ons moet het geval zijn, ook als in het land van Rubens de knapen ea meisjes iets van die gezondheid hebben ont?angen, welke van de eugelenkopjes straalt van Belgie's grootsten schilder. Aan de moeder en moederliefde wijdde Hiel «n zeer groot aantal versjes. De opdracht dezer gedichtjes ter nagedachteaisse mijner dierbare vrouwe Johanna Petronilla Hiel, ge)oren van Damme, geeft .daarvan de verkla ring aan de hand. Zeer lief b. v. is z$n, Hoeder lief ken." Hoor, hoe trillend in de stalling Zwaalwen in het nestje kwettren, Met de gele bekjes open: Moederliefken! Moederliefken . ' Moederliefken komt gevlogen, Met een rupsje, dat nog kronkelt; Zie, ze spijst dénaakte jongen. Moederliefken! Moederliefken i In het nestje wordt het rustig; Ia de stalling- stil en duister. Te Zie door 't venster bij de stove: ? ! Moederliefken! Moederliefken! Ha, ze stookt -^ ze kookt wat lekkers, Want ze ziet me toch zoo gernel Ja! mijn hert begint te zingen: Moederliefken"! Moederliefken! Waar aan Ach, mijn broerken is bezweken; 'k la-g het treuren, ganseh verbleeken Als een roosje dat verkwijnt; enz., lerinnert, behoeven we niet te zeggen, 't Is ;en welgelukte variant, waarvan echter het lot minder bevredigt, dan dat van Yan Alphen: Ach waarom moest het bezwijken?. Mijne droefheid wil niet wijken; Yond ik troost voor 's ouders nood, Ik zou mijn leven Gaarne geven Ware ik. voor' mijn broerken doo'd!" Men zal gaarne gelooven, 'dat Hielsl iederen een schat van praktische levenswijsheid beyaten. Zonder te schoolmeesteren onderwijst hij de jeugd. En vooral aan het Vaderland en 3e vaderlandsche beemdeo. heeffc hij schoone ?ersjes gewijd: "Wij wijzen op het Beekje": Daar suiselt het beekje Gezwind door het dal, 't Verdwijnt in den Dender Met lieflijk geschal De Dender loopt verder Door weiden en veld, Langs steden en dorpen En valt in de Scheld. Daar kronkelt ds Schelde Ganseh Vlaanderen door, Al bruissend ter Noordzee Yerliest zij haar spoor. De zee zwelgt de golven Der Schelde met spoed,' En springt met de baren De zon te gemoet. De zon trekt de baren Als wolken tot haar, En slingert ze als regen, Langs hier en langs daar. Langs hier op de bergen Langs daar in het dalj Zoo suiselt het beekje Met lieflijk gesehal. De Vlaamsche meisjes zullen mat geestdrift BDe Schelde" zingen: Hier kronkelt de Schelde door dorp en door stee Met schuimende golven ter bruisende zee; Hare oevers met bloemen en hoornen beplant, Versieren, doorgeuren, verfrïsschen het land, en de groote jongens weigeren niet mede aan te heffen: D.e Schelde is een moeder zoo rjjfc en zoo frisca: Ze schenkt ons den paling, den lekkeren vissb. En laat ons des zomers, in 't. stikkend seizoen, In beken en kreken een awemmingsken does, Al weer een zwemmingsken" hoor ik de hollandsche lezeres zeggen, die nog altijd rilt yan den vader, die zoonlief in den appelboom zond. Om den slechten, indruk uit tewisscüen schrijven wij nog even een couplet .af van Jongens hier in Nederland." Jongens hier in Nederland, Drukt elkaar de broederhand; Aan ons land het hart gewijd, Vlijt in vrede en kracht in strijd! Ze liggen lang begraven," is een- versje ter.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl