Historisch Archief 1877-1940
N<
O
Verschijnt lederen Zondagochtend.
Uitgevers: ELLERMAN, HAEMS & C°.
ZONDAG 25 JANUARI.
Abonnement per 3/m. ... 60 Cts. fr. p. p. 75 Cts.
' INHOUD.
POLDERLASTEN. FEUILLETON: HET
WEEUWTJE VAN BfiMMELKAMP." Oorspron
kelijke Novelle, door A. Beekman. STAAT
KUNDIG OVERZICHT. GEMEENTEZAKEN.
KUNST: Francais Coppée in de Hoofdstad.
S of Z. LETTERKUNDE: Het Woud van de
Vier Perken, door Mr. Wüliam ten Hoet, enss.
Een Oorlogskreet in de Transvaal. De Uü-Critiek.
Heimwee. De Deutsche Bau-Zeitung over
Nederlandsche Architektuur. Blijspelen uit de eerste
helft der vorige en 't laatst der 17e eeuw.
STATISTISCHE EN INDUSTRIEELE
MEDEDEEEINGEN OVEKZICHT VAN DE
EFFEKTENMARKT. ALLERLEI. INGEZONDEN.
Handelsoverzicht dei; Week. Veilingen.
Onbestelbare brieven. Te huur zijnde wo
ningen, ADVERTENTIEN: Schouwburgen enz.
Er is in den laatsten tijd vee] geschreven over
den toestand van den Lekdijk.
Tot hunne verbazing hebben de Amsterdam
mers vernomen, dat ook hun stad zoude kunnen
onderloopen, en van dat oogenbiik af aan is
er een beweging ontstaan,;ten einde de regee
ring te nopen maatregelen te nemen tegen het
dreigend gevaar. In een der laatste zittingen
van de Tweede Kamer heeft de heer Rutgers
de regeering over deze zaak geïnterpelleerd, en
de meemug uitgesproken dat het billijk was
dat de Staat zich de zaak aantrok.
De minister heeft daarop geantwoord dat hij
zoodoende wel voor eiken vervallen dijk kon
gaan zorgen, en heeft gemeend zich daarmede
van de ? zaak te kunnen afmaken. Dit is echter
geenszins het geval. Het volgende zal hoop ik
het tegendeel bewijzen. De geheele kweslieis:
wie zal de kosten dragen?
Hoe is dit mogelijk zal men zeggen? Is in
Holland nog niet aft-gemaakt wie er de dijken
zal onderhouden? Is Holland dan bij geluk
zooveel eeuwen boven water gebleven?
Het is om deze vragen eenigszins nader toe
te lichten dat ik de pen heb opgevat.
Oudtijds is ons land, en wel voornamelijk
dat gedeelte waar thans onze beste provinciën
zgn, een speelbal der golven geweest.
Hoord-Holïand had vier zwakke punten, waar
door telkens onze aartsvijand de zee naar bin
nen drong, en, zich vereenigeude niet de me
ren en plassen die hij op zijn weg naar het
binnenland aantrof, bij elke overstrooming groo
tere stukken wegscheurde voor hij zich weder
in zijn veste terugtrok.
De Kennemers en West-Friezen legden we!
dijken aan, maar ieder voor zich".
Niet waar, dat was dom, dat was onzinnig
Men moest toch weten dat eendracht macht
maakt, dat een groote dijk niets beteekent, &.
is er maar eeu gaatje in vaa twee païmen, dat
zoo aaneensluiting ergens noodig is, het we
zijn zal in den strijd tegen 't water. Maar die
Cennemers en "West-Friezen wisten niet beter
Zij hadden geen begrip van staatsverband; zi
hadden daarenboven geen eenhoofdig bestuur
en de regeering zetelde meest zoo ver, dat als ze
op hulp van die zijde hadden moeten wachten
alles reeds verloren zou geweest zijn, vóór debode
was aangekomen, die 't gevaar had moeten
melden.
Hadden ze, zooals wij, geweten, dat zelfs
regeering'szaak was, dan liadden ze zeker
wel ingezien, dat het alleeerst
regeeringszaak was om te zorgen, dat het gemeene land
niet elk oogenbiik gevaar liep te verzinken,
loor de nalatigheid van een onwillige of wel
an n onvermogende, die niet in staat was
ijn stukje dijk te maken.
Bespot hen niet te spoedig waarde
tijdgeuooten. Herinnert u de geschiedenis van jDavid
n Nathan.
Hoe het zij, toen wist men Biet beter, onze
'oorvaders hielpen zich zei ven zoo goed ze
; on den.
Hun beginsel was dan ook eenvoudig genoeg,
iet luidde: dien 't water deert, die 't water keert.
Elke dijk was in ettelijke deelen verstoeld,
d. i. verdeeld en de aangelanden d. i- die er
onmiddelijk achter gelegen waren, moesten elk
mn dijkvak onderhouden, naar gelang van de
grootte van hun land.
Onder difc régime was op het einde der 13de
eeuw de toestand zeer hachelijk geworden.
Men begon dit in te zien n al spoedig werd
iet dijken een plicht jegens den heer van den
Lande. Deze begreep hoeveel hiervan voor hem
en zijn land en, luiden afhing. Hij liet jaarlijks
toezien of alles wel in orde werd gehouden.
De verschillende dorpen hielden schouw en
spraken recht. De graaf achtte zich'zelfs be
voegd ook nieuwen dijkslast op te leggen.
Indien soms een nieuwen dijk vooruit; gelegd
was die een ouden tot slaperdijk en dus
onnoodig maakte, werd het oude land mede
met het onderhoud van den nieuwen dijk belast.
Geestelijkheid noch adel mocht zich aan
dijkslast onttrekken en het onderhoud van den
dijk, werd, waar dat verzuimd was, ten koste van
den nalatige door dijkgraaf en heemraden ver
richt. . .
Het dorpsbestour valt in de oude tijden
altijd zamen met het waterstaats-bestuur. Wel
waren soms verschillende dorpen met het toe
zicht over denzelfden dijk belast, maar elk hac
dan weder een bijzonder dijkvak.
Stap voor stap drong zich het denkbeeld op
den voorgrond dat waterstaatsbelang een zaak
was van algemeen belang, en onder Karet V
zien we twee Heemraadschappen verrijzen in
Noord-Holland, dat van de Hondsbossen en
dat van de Uitwaterende Sluizen, die gehee
afgescheiden waren van elk dorpsbestuur.
Telkens waar de dijksbesturen hulp van den
graaf verzochten, bij onvermogen om den dijk
te houden, of ook waar veranderde omstandig
heden een vernieuwde verdeeling (verstoeling
van den dijk noodzakelijk maakten, of eindelijk
wanneer groote rampen als in 1677, het ver
keerde en onhoudbare van de zelfregeering
in dez^-n hadden doen inzien, greep de lands
regeering de gelegenheid aan om de teugel,
nader aan te halen en het toezicht op hè'
dijksbestuur te verscherpen.
In 1493 beproefde Maximiliaan voor het eers
eenige dorpen te noodzaken, den dijk niet lan
ger bij gedeelten, door de verschillendt
aangelanden maar elk dijkvak door het dor]
dat er het toezicht over had, 'te laten maken
De klachten echter dat het gemeene werl
zoo hoog kwam werden zoo veelvuldig, dat dez
eerste proef in 1497 moest worden gestaakt en
de oude costume hersteld. Kort daarna eren
in 1510 werden op nieuw dïjkmeesters. aan
gesteld en van n» aan het dijken in 't groot
tan besteed.
Toen nu eenmaal dit beginsel ypör de
zeelijken (de vier Noorder Kóggen) was ingevoerd
olgde men het weldra op de binnendijken en'.
op de polders, en werd daardoor een veel
be.eren toestand geboren. .
In 1657 was men algemeen hiervan
overuigd. In plaetse?schreef men dat de
waerscappen respective in elck haeren particulieren
loefslagh omme minder kosten te hebben, de
hetreeoken voor desen waerén bedeckende,
nichtjens ea neefjens. escuseerende, ende bij.
den dijckgraeye sooveel moghelijck
met.ghif;en ende gaven ooghluijckinge soeckende, zoo
s nu in de ghemeenédyckagie bij naeckte
ondervindinghe bekeudt geworden dat nu alïe
de waerscappen te ghelijck de minste ghebreecken
van haere dijcken aan de hooftingelanden
besendt maeckeri ende aanwijzen ende ter
con;rariën nu altoos zijn kJaghendèover da
onachtsame beraeminghen tot het maecken.van
iiaere dijcken, overmits dat zij dat nu in 't
't particulier niet en draeghen, maar in 't ge
meen wordt omgeslaeghen.
Onder de-republiek werd dit streven om
het beheer zooveel-mogelijk te vereenigen in
eene hand, en het onderhoud voor gemeene
kosten te doen geschieden, voortdurend sterker.
Zoo ging het tot aan de Revolutie.
De provisionele representaatea zagen er niet
veel bezwaar in, in figuurlijken zin, oude
dammen en dgkeri omver te halen, maar zoo con
servatief waren ze toch nog wel, dat ze naar
de werkelijke dammen en dijken geen vinger
durfden uitsteken.
Ze decreteerden den 6 .Maart 1795, dat in
elk dorp of stad het volk zijn eigen bestuur
ders zon kieaen, maar dat de zorg voor den
-waterstaat voorloopig zou blijven toebedeelc
aan hen die op 't oogenbiik daarvoor waren
aangewezen-; . " .
Van-nu afaan was het.be^.dS3Ï/aif.gesp_rükeir
dat het gemeentebestuur zou gescheiden worden
vaa het dijkbestuur, en dit beginsel wordt tel
kens meer in toepassing gebracht.
Deze maatregel is zeker voor de gemeente
allezins gewenscht, maar is ze ook billijk te
genovcr de landbezitters of ook in 't be
lang van 't algemeen?
De waterstaat, die regeeringszaak begon te
worden is er meer dan ooit door teruggedron
gen tot haar oude beginsel.
De grondslag waarop de Unie werkte i
overgebracht in onze eeuw, in, het beheer on
zer waterkeeringen en waterlossingen.
De gebreken die aan die Unie kleefden, en
zooveel goeds tegenhielden, doen zich hier b:
voortduring gelden. Voortdurend heerschen
nog veeten tusschen naaste geburen, ten kost
van beider belang.
Elk voor zich" is niet goed, niet goedkoop
niet billijk, vooral niet in onzen tijd, nu TOO
zoovelen door den Staat wordt gezorgd, en
zeker niet in zake van waterstaat.
Wat al onnoodige kosten worden gemaakt doo
polders die onder, n, -beheer zeer goed zou
den kunnen worden bemalen, maar nu elk hun
eigen molen, hun eigen dijken hebben, en voo
veel meer uitgaven van veel slechter condi
tïe zijn.
Maar ook welke grove ? onbillijkheid wordt
r door bestendigd. Thans betaalt hét platte1
and alle lasten en de steden bijna niets. Hoe
ijn we tot dien toestand gekomen?
Vroeger was het geen gebruik gebouwde
igendommen te belasten.
Als een stuk land in 't water lag, of telkens
iverstroomde, waren het de boeren die een
lijk maakten omhun bedrijf met meerdere
zekerleid en voordeel te kunnen uitoefenen, en ze
?erdeelden dien dijk tot onderhoud onder
el:ander naar gelang van kun landbezit. Wie
nu een huisje bouwde bezat, zulk een klein
tukje grond, dat ?hem naar dien maatskaf geen
loefslag was aan 'te wijzen.
Slechts in Oost-Friesland zijn hausdieken en
warfdieken bekend, en in onze provincie
Friesand is eens in de 16da eeuw ten. behoeve der
dijken, een omslag geheven over alle vaste
goederen; raaar overigens zijn de huizen steeds
vrijgesteld. De dijken werden. meer en meer
vooruitgeschoven, en daardoor kwamen ' de
steden, hoe langs zoo meer daarvan verwijderd
e liggen.
Ze wisten zich tegen alle inmenging van het
looger bestuur te verzetten, en hebben het
zoover gebracht, dat ze nu eindelijk zich bijna
geheel van alle dijklasten hebben kunnen vrij
maken eri de zorg voor de dijken overlaten
aan de .arme-landlieden, die in vredestijd hun
het water houden uit hun kostbare woningen
en pakhuizen en in oorlogstijd worden
ondergezet, om diezelfde pakhuizen en woningen
tegen het vuur van den vijand te beschutten.
Deze toestand zoo vreemd en onbillijk ze
schijnt, is. een feit, dat eenvoudig door de histo
rie van den Lekdijk bewezen wordt.
Het is gebleken dat deze dijk in gevaar ver
keert, en dat daardoor geheel Zuid-Hollanc
wordt bedreigd met overstrooming. Dit nu
mag niet gebeuren. De herstelling van den dijk
kost 2 mülioen en moet volgens de gewraakte
inrichting van onzen waterstaat gedragen wor
den dooi--de aangelanden. Dat die enkelen
dit niet kunnen dragen en daarom de zaak
niet aanvatten, is duidelijk. Enkele eigena
ren kannen niet gedwongen worden 2
millioen ten algemeene nutte uit te geven.
Welnu! laat ons dan, zegt Rijnland, over alle
bunders die. schade door de overstrooming
zouden lijden ?10 heffen, dan zyn we gehol
pen. Bij zulk een regeling echter zou gehee.
Amsterdam even veel betalen als elk klein
landeigenaar in Rijnland.
Ook dit plan is dus niet uitvoerbaar
Dus moet de Staat (in casu de betrokken Provin
cie) helpen. Dus is het een algemeen belang, da'
uit de algémeene beurs betaald atoe.t worden
Maar als ik dien dijk. help moet ik h
allen doen, zegt de Minister.'
Welnu dit is geen onmogelijkheid, en daarom
met den Lekdijk begonnen, en met de andere
groote dijken 't werk voortgezet.
De steden hebben thans het geld, het intel
lect, de regeering in pacht. Ze eischen dat voo
hen, immers voor handel, en nijverheid nieuw
banen te water en te land door den Staat worden
gemaakt, oude tallen en lasten opgeheven.
Tegen dit alles is weinig te zeggen. Hoezee:
het den landbouwer wel eens grievend voor
komt, dat de handel in eenjaar als dit, waari
b. T, de aardappeloogst bijna' geheel misluk
de ijzeren staatswegen zich ten nutte maakt
m zijn kleinen voorraad door Duitschen
aano'er geheel te deprecieren, mag hij als
st'aa'tsurger, hier tegen geen bezwaar hebben:
Maar dan is hij ook gerechtigd met des te
meer klem aan te dringen op regeling van'de
aken van waterstaat .in modernen en niet in"
7de-eeuwschen' zin.
De staaltjes die men'Tan het verkeerde van
.en tegenwoordigea toestand zou kunnen
aaneren, zijn merkwaardig.
Is het niet de onbïlJijkheïd zelve, dat in een
?oldér de . wegen door de landbouwers allen
Kloeten worden gelegd,, terwijl de overige
gemeentenareu, er wel gebruik van maken maar
sr niets voor betalen ?
-Is het niet een onbillijkheid die in 1300^
niet werd geduld, maar'thans voorkomt, dat
de oude dijkplichtigen die door een nieuwen
dijk worden gebaat, geheel vrij blijven van
asten voor dien dijk. '
Is hefc billijk, dat het peil
vanhetNoordzee;anaal- ten bate van den handel wórdt ver
hoogd, en de kosten daardoor veroorzaakt bij
vermeerderde waterkeering en waterlossing,
alleen door de landbouwers in de IJpolders en
n Rijnland worden gedragen?.
Mag'er dan aan gedacht worden om het
ianaal vrg van tol te maken, voor en. aleer
die landbouwers schadeloos zijn gesteld, voor
de meerderelasten die zij ten gevolge van'die
rerÜooging moeten dragen.
De landbouwer maakt de meeste landwegen,
moet hij nu ook nog de lasten der waterwegen
alleen op zich nemen?
Vrije en staatswegen! Uitmuntend. Maar dan
ook onverwijld in ons land, de waterkeering,
althans langs de groote waterwegen tot voor
werp van staatszorg gemaakt.
Dan worden landbouw en handel gelijkelijk
bevoorrecht, dan eerst' zijn de heer en diensten
iij'ons te lande afgeschaft. .
Als er 'een vijand is waartegen we
gezamentlijk moeten strijden,-zal het. wel het water
zijn. Evenmin als het van onzen tijd meer is
de verdediging van het land aan de nkele
schutterijen over te laten, maar n stelsel van
vestiiagen en een armee door allen wordt betaald;
evenzeer ligt het op den wég'onzer
hedendaagsche instellingen om zoo spoedig mogelijk de ver
dediging tegen onzen aartsvijand in handen van,
en dan ook ten laste van het staatsbestuur te
brengen. . -. . .
In een tijd als de onze, die de staatszorg
voorstaat op allerlei gebied, waar die vroeger
met zórg werd geweerd, zal men wel willen mede
werken om. die aan te bevelen op een punt,
waar ze van 200 groot belang blijkt te zijn
aan elk die er slechts even over nadenkt, en
het is daarom, 'dat ik deze enkele regelen
dan ook gerust ter overweging aanbied, in' de
hoop, dat de noodzakelijkheid eener hervorming
op dit gebied zoodanig in het oog moo-e
springen, dat' de bezwaren diéongetwijfeld op
den weg der hervormers zullen liggen, daarbij
vergeleken, gering mogen worden geacht.1
Als er n hervorming dringend noodig is,
is het déze. De toestand, is ondragelijk, ge
vaarlijk; kostbaar en onbillijk. Mogen we toch
eindelijk in onze eeuw voorsien en verhoeden
dat eulken schoone beerlijken landt, daer ons
sooveel aan gelegen is, 't welk den algemeene
Het weeuwtje van Bemmelkamp.
Oorspronkelijke Novelle
DOOB
A. BEEKMAN.
Zij had door hare beschaving op de meesten
een groot zedelijk overwicht en terwijl zij dik
wijls optrad als bemiddelaarster of verzoenster
in de vele ruzies, die vooral de dames op een
dorp altijd onder elkaar hebben of zelfs
meenen te moeten hebben, hield zij zich aelve, als
het maar eenigszins kon, buiten al dat klein
geestige gekibbel.
Zoo hadden ook nu weer, bij de komst op
het dorp van de jeugdige mevrouw van Andel
met haar kindje, de van Roekeltjes besloten,
om eerst eens naar mevrouw van Eelden te
gaan en deze eens te polsen of zij een visite
ging maken of geen visite want men moet
altijd eerst de kat eens uit den boom kijken
weet u, en toch wilden zij ook niet van de laatsten
z'iju. Alleen de Veterbandjes waren er reeds
geweest, maar zij hadden nog weinig rappor
ten van hunne bevindingen uitgebracht.
's Namiddags om een uur of drie zaten dus
eens drie meisjes van Roekei in de tuinkamer
bij mevrouw van Eelden en zeide deze laatste
tot een van haar drieën: Wel zeker, Mina
ga ik eene visite maken. Waarom niet ? Het
is -hier zoo het gebruik, niet waar. Ik ben
voïstoefct niet bang mij bij eene visite te
comaromitteeren en later is het altijd mogelijk het
daarbij te laten. En bovendien, ik begin al
tijd met te veronderstellen, dat ik met fat
soenlijke menschen te doen heb. Wat daaren
boven afkomst betreft, wat kan je die schaden als
iemand fatsoenlijk ia en dan vooral op een
dorp, waar men altijd trachten moet zoo min
mogelijk iemand buiten de dikwijls toch reeds
zoo stroeve conversatie te houden. Vindt je
ook niet, Mina ?" eindigde mevrouw van Eelden,
terwijl zij haar eens flink aankeek.
Hiermede kon Mina het voorloopig doen,
maar zij begreep niet alles wat mevrouw ge
zegd had.. Eenigszins wilde zij haar vraag
toch nog verklaren niet te zeggen:
Maar als u- werkelijk eens wist, dat iemand
van mindere afkomst was, zoudt u dan mat
zoo'n persoon de conversatie niet beroerd"
vinden ?"
Het zou kunnen zijn, dat ik haar niet aan
genaam vond, Mina, en dan zou ik haar af
breken. Maar vertel mij eens, meisjes, heb je
dan iets minder voordeeligs omtrent die dame
gehoord, dat je zoo bijzonder voorzichtig
schijnt te zullen zijn? Ik heb haar reeds een
paar malen door het dorp gien wandelen;
eens met haar dienstmeisje en haar kindje;
maar zij zag er zeer fatsoenlek uit, dunkt
me, wel erg eenvoudig gekleed, maar netjes.
Ik stond juist bij het hek aan den vqver, zij
zag mij staan en groette even, heel beleefd
vond ik."
Vindt u niet, mevrouw, dat het dienst
meisje veel te damesachtig geklead gaat ? , Zij
is gekapt, draagt een kort japonnetje, een
mooi, wit, opgespeld schortje, lage
schoentjesnee! dat komt toch niet te pas; er is hier
haast ,geen onderBcheid te zien tusschen me
vrouw en de meid. 't Is zonde, nee; maar ik weet
niet... ik zou het niet zoo willen hebben,hé."
Juffrouw Mina zou het zeker niet prettig
gevonden hebben, als zij naas.t de knappe
Liae had moeten wandelen, want dan zou er
wel onderscheid te zien geweest zijn. Hieraan
daeht misschien ook mevronw van Eelden, toen
ze seïde: Er kunnen omstandigheden zijn, Mina,
dat dit niet te pas zou komen. Maar dit zijn
allemaal van die zaken, die ons dunkt mij vol
strekt niet aangaan. Wij oordeelen dikwijls
naar allerlei uiterlijkheden, die, als wij alle
omstandigheden kenden, die daartoe aanlei
ding geven, ons misschien met achting en eer
bied zouden vervullen. En dit is nog zeer
wel mogehjk, al zien wij iemand van gewone
regelen of vormen afwijken, hetgeen wij dan
maar dadelijk dwaas, bespottelijk en wat al
niet meer believen te noemen."
De dames van Roekei begrepen gewoonlijk
weinig van eene dergelijke beschouwing, en al
hadden z^j die begrepen, dan -zouden zij er
er niet om gedacht hebben, dat zij daarvan
wel iets op zich zelven konden toepassen.
Intusschen bleef het jonge weeutrtje, zooals men
haar dikwijls noemde, het onderwerp van het
gesprek. Zoo had Beaudnjour verteld, zeide
Cato van Roekei, dat mevrouw van Andel den
dag na hare komst op Bemmelkamp een zeer
lang onderhoud met den burgemeester gehad
had, bovendien had hij zich zeer ongunstig
over mevrouw uitgelaten,
Zoo, zoo/1 zei mevrouw Tan Eelden zon
der meer.
Hij heeft het zelf aan ons en ook aan Tele
anderen gezegd, mevrouw."
Wel, wel," kVain deze weer, maar zonder
te Tragen,
Maar vragen behoefde niet, Cato kon het
toch niet voor zich houden. Bèaudujour wilde
liever niet zeggen wat en hoe, weet u, maar
hij zeide, dat zij zich bij hare kornet hier alles
behalve net gedragen had."
Als Beaudujour dat zegt, dan mag Inj ook
niet het minste verzwijgen," antwoordde me
vrouw van Eelden ernstig. Dat moet hij dur
ven," zeide zij met nadruk.
Nauwelijks had zij dit gezegd of de deur ging
open en de heer Beaudujour trad langzaam de
kamer binnen. ' Beaudujour in eigen persoon
h een prachtig costuum, zwart, geparsemeerd
met groene spikkels. In het bovenste linker
knoopsgat van zgn jas zat een donker, half
ontloken roosje, in een klein aangehaakt flesehje.
Verder had hij een shawldas, couleur tilleul,
met groote stalen speld en een paar ditoglacéij'es
aan zijne vingeren, die zoo sloten, dat zijne na
gels en een dikke zegelring van buiten duide
lijk zichtbaar waren.
Beaudujour boog op een aanzienleken af
stand voor mevrouw vaa Eeldea met stommen
eerbied en vervolgens voor de dames van Roekei
met een, zwaai van links naar rechts.; Toen
nam hij plaats en begon allervriendelijkst:
Charmant getroffen, mevrouw, den vorigen
keer had ik niet het pleizier. En de dames
van 'Roekei óók hier! Wel, wel, dat z;jn twee
vliegen in een klap."
Dédrie van Roekeltjes, die voor ne vlieg
doorgingen, hadden op het oogenbiik dat de
secretaris binnenkwam, sterk gebloosd, hetgeen
mevrouw Tan Eelden niet w»s ontgaan. Zy
schenen ,nog niet geheel op streek.
'?Het'doet nüj ook Teel genoegen, dat je juist
nu komt Beaudujour," zeide meyröu'ir van Eel
den, dia bemerkte dat de jonge dames wilden
opstappen, ik wilde je juist eens wat vragen,
waarop je mij misschien goed zou kunnen
antwoorden, want je zijt zoo van alles nog al
goed op de hoogte, geloof ik." ?
Beaudujour was vroeger een jaar of zeven
volontair bij' de huzaren'geweest, maar voor
dat vak was hjj mislukt. Het had hem echter
n voordeel aangebracht, want daar hij zelf
zelden stof tot discours kon vinden en misschien
wel gevoelde, hoe weinig beteekenend zijn ge
praat was, zoo kwam hij maar altijd met ver
halen uit zijn krijgsmansloopbaan voor den dag.
Al te flatteus, mevrouw, waarlijk," antwoord
de hij, en zonder mij zelven te willen ver
heffen, 't is waar, ik heb een goed geheugen,
daarvoor was ik bekend in de kazerne indertijd
en de luitenant zei altijd: Beaudujour als ik
jou memorie .maar had, dan kon ik wel gaan
rentenieren. Hij was een beste ker.el die luite
nant; hij heeft maar eens rapport van mij ge
maakt, maar toen had ik het ook verdiendf
hoewel hij ook erg streng was op het ledergoed»
weet u," Zonder acht te slaan op deze laatste
belangrijke ' mededeeling zei mevrouw van
Eelden:
Wel, Beaudujour, ik hoor dat je
mevrouwvan Andel goed schijnt te kennen .of liever
reeds beter dan iemand anders op het
dorpIk verlang volstrekt geene bijzonderheden, maai'
indien je werkelijk minder gunstig over haar
«preekt, dan zou je mij groot genoegen doen,'
al is het'maar'zeer in! t'algemeen,, een bepaalde
reden daarvoor te noemen."
De heer Beaudujour werd zoo rood als een,
kreeft, toen plotseling bleek, ja als het mogelijk
ware geweest, dan had hg ook zeker groen*
spikkels op zgn gezicht gekregen.' ?
Hij herstelde zich evenwel wat en