De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1880 25 januari pagina 1

25 januari 1880 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N< O Verschijnt lederen Zondagochtend. Uitgevers: ELLERMAN, HAEMS & C°. ZONDAG 25 JANUARI. Abonnement per 3/m. ... 60 Cts. fr. p. p. 75 Cts. ' INHOUD. POLDERLASTEN. FEUILLETON: HET WEEUWTJE VAN BfiMMELKAMP." Oorspron kelijke Novelle, door A. Beekman. STAAT KUNDIG OVERZICHT. GEMEENTEZAKEN. KUNST: Francais Coppée in de Hoofdstad. S of Z. LETTERKUNDE: Het Woud van de Vier Perken, door Mr. Wüliam ten Hoet, enss. Een Oorlogskreet in de Transvaal. De Uü-Critiek. Heimwee. De Deutsche Bau-Zeitung over Nederlandsche Architektuur. Blijspelen uit de eerste helft der vorige en 't laatst der 17e eeuw. STATISTISCHE EN INDUSTRIEELE MEDEDEEEINGEN OVEKZICHT VAN DE EFFEKTENMARKT. ALLERLEI. INGEZONDEN. Handelsoverzicht dei; Week. Veilingen. Onbestelbare brieven. Te huur zijnde wo ningen, ADVERTENTIEN: Schouwburgen enz. Er is in den laatsten tijd vee] geschreven over den toestand van den Lekdijk. Tot hunne verbazing hebben de Amsterdam mers vernomen, dat ook hun stad zoude kunnen onderloopen, en van dat oogenbiik af aan is er een beweging ontstaan,;ten einde de regee ring te nopen maatregelen te nemen tegen het dreigend gevaar. In een der laatste zittingen van de Tweede Kamer heeft de heer Rutgers de regeering over deze zaak geïnterpelleerd, en de meemug uitgesproken dat het billijk was dat de Staat zich de zaak aantrok. De minister heeft daarop geantwoord dat hij zoodoende wel voor eiken vervallen dijk kon gaan zorgen, en heeft gemeend zich daarmede van de ? zaak te kunnen afmaken. Dit is echter geenszins het geval. Het volgende zal hoop ik het tegendeel bewijzen. De geheele kweslieis: wie zal de kosten dragen? Hoe is dit mogelijk zal men zeggen? Is in Holland nog niet aft-gemaakt wie er de dijken zal onderhouden? Is Holland dan bij geluk zooveel eeuwen boven water gebleven? Het is om deze vragen eenigszins nader toe te lichten dat ik de pen heb opgevat. Oudtijds is ons land, en wel voornamelijk dat gedeelte waar thans onze beste provinciën zgn, een speelbal der golven geweest. Hoord-Holïand had vier zwakke punten, waar door telkens onze aartsvijand de zee naar bin nen drong, en, zich vereenigeude niet de me ren en plassen die hij op zijn weg naar het binnenland aantrof, bij elke overstrooming groo tere stukken wegscheurde voor hij zich weder in zijn veste terugtrok. De Kennemers en West-Friezen legden we! dijken aan, maar ieder voor zich". Niet waar, dat was dom, dat was onzinnig Men moest toch weten dat eendracht macht maakt, dat een groote dijk niets beteekent, &. is er maar eeu gaatje in vaa twee païmen, dat zoo aaneensluiting ergens noodig is, het we zijn zal in den strijd tegen 't water. Maar die Cennemers en "West-Friezen wisten niet beter Zij hadden geen begrip van staatsverband; zi hadden daarenboven geen eenhoofdig bestuur en de regeering zetelde meest zoo ver, dat als ze op hulp van die zijde hadden moeten wachten alles reeds verloren zou geweest zijn, vóór debode was aangekomen, die 't gevaar had moeten melden. Hadden ze, zooals wij, geweten, dat zelfs regeering'szaak was, dan liadden ze zeker wel ingezien, dat het alleeerst regeeringszaak was om te zorgen, dat het gemeene land niet elk oogenbiik gevaar liep te verzinken, loor de nalatigheid van een onwillige of wel an n onvermogende, die niet in staat was ijn stukje dijk te maken. Bespot hen niet te spoedig waarde tijdgeuooten. Herinnert u de geschiedenis van jDavid n Nathan. Hoe het zij, toen wist men Biet beter, onze 'oorvaders hielpen zich zei ven zoo goed ze ; on den. Hun beginsel was dan ook eenvoudig genoeg, iet luidde: dien 't water deert, die 't water keert. Elke dijk was in ettelijke deelen verstoeld, d. i. verdeeld en de aangelanden d. i- die er onmiddelijk achter gelegen waren, moesten elk mn dijkvak onderhouden, naar gelang van de grootte van hun land. Onder difc régime was op het einde der 13de eeuw de toestand zeer hachelijk geworden. Men begon dit in te zien n al spoedig werd iet dijken een plicht jegens den heer van den Lande. Deze begreep hoeveel hiervan voor hem en zijn land en, luiden afhing. Hij liet jaarlijks toezien of alles wel in orde werd gehouden. De verschillende dorpen hielden schouw en spraken recht. De graaf achtte zich'zelfs be voegd ook nieuwen dijkslast op te leggen. Indien soms een nieuwen dijk vooruit; gelegd was die een ouden tot slaperdijk en dus onnoodig maakte, werd het oude land mede met het onderhoud van den nieuwen dijk belast. Geestelijkheid noch adel mocht zich aan dijkslast onttrekken en het onderhoud van den dijk, werd, waar dat verzuimd was, ten koste van den nalatige door dijkgraaf en heemraden ver richt. . . Het dorpsbestour valt in de oude tijden altijd zamen met het waterstaats-bestuur. Wel waren soms verschillende dorpen met het toe zicht over denzelfden dijk belast, maar elk hac dan weder een bijzonder dijkvak. Stap voor stap drong zich het denkbeeld op den voorgrond dat waterstaatsbelang een zaak was van algemeen belang, en onder Karet V zien we twee Heemraadschappen verrijzen in Noord-Holland, dat van de Hondsbossen en dat van de Uitwaterende Sluizen, die gehee afgescheiden waren van elk dorpsbestuur. Telkens waar de dijksbesturen hulp van den graaf verzochten, bij onvermogen om den dijk te houden, of ook waar veranderde omstandig heden een vernieuwde verdeeling (verstoeling van den dijk noodzakelijk maakten, of eindelijk wanneer groote rampen als in 1677, het ver keerde en onhoudbare van de zelfregeering in dez^-n hadden doen inzien, greep de lands regeering de gelegenheid aan om de teugel, nader aan te halen en het toezicht op hè' dijksbestuur te verscherpen. In 1493 beproefde Maximiliaan voor het eers eenige dorpen te noodzaken, den dijk niet lan ger bij gedeelten, door de verschillendt aangelanden maar elk dijkvak door het dor] dat er het toezicht over had, 'te laten maken De klachten echter dat het gemeene werl zoo hoog kwam werden zoo veelvuldig, dat dez eerste proef in 1497 moest worden gestaakt en de oude costume hersteld. Kort daarna eren in 1510 werden op nieuw dïjkmeesters. aan gesteld en van n» aan het dijken in 't groot tan besteed. Toen nu eenmaal dit beginsel ypör de zeelijken (de vier Noorder Kóggen) was ingevoerd olgde men het weldra op de binnendijken en'. op de polders, en werd daardoor een veel be.eren toestand geboren. . In 1657 was men algemeen hiervan overuigd. In plaetse?schreef men dat de waerscappen respective in elck haeren particulieren loefslagh omme minder kosten te hebben, de hetreeoken voor desen waerén bedeckende, nichtjens ea neefjens. escuseerende, ende bij. den dijckgraeye sooveel moghelijck met.ghif;en ende gaven ooghluijckinge soeckende, zoo s nu in de ghemeenédyckagie bij naeckte ondervindinghe bekeudt geworden dat nu alïe de waerscappen te ghelijck de minste ghebreecken van haere dijcken aan de hooftingelanden besendt maeckeri ende aanwijzen ende ter con;rariën nu altoos zijn kJaghendèover da onachtsame beraeminghen tot het maecken.van iiaere dijcken, overmits dat zij dat nu in 't 't particulier niet en draeghen, maar in 't ge meen wordt omgeslaeghen. Onder de-republiek werd dit streven om het beheer zooveel-mogelijk te vereenigen in eene hand, en het onderhoud voor gemeene kosten te doen geschieden, voortdurend sterker. Zoo ging het tot aan de Revolutie. De provisionele representaatea zagen er niet veel bezwaar in, in figuurlijken zin, oude dammen en dgkeri omver te halen, maar zoo con servatief waren ze toch nog wel, dat ze naar de werkelijke dammen en dijken geen vinger durfden uitsteken. Ze decreteerden den 6 .Maart 1795, dat in elk dorp of stad het volk zijn eigen bestuur ders zon kieaen, maar dat de zorg voor den -waterstaat voorloopig zou blijven toebedeelc aan hen die op 't oogenbiik daarvoor waren aangewezen-; . " . Van-nu afaan was het.be^.dS3Ï/aif.gesp_rükeir dat het gemeentebestuur zou gescheiden worden vaa het dijkbestuur, en dit beginsel wordt tel kens meer in toepassing gebracht. Deze maatregel is zeker voor de gemeente allezins gewenscht, maar is ze ook billijk te genovcr de landbezitters of ook in 't be lang van 't algemeen? De waterstaat, die regeeringszaak begon te worden is er meer dan ooit door teruggedron gen tot haar oude beginsel. De grondslag waarop de Unie werkte i overgebracht in onze eeuw, in, het beheer on zer waterkeeringen en waterlossingen. De gebreken die aan die Unie kleefden, en zooveel goeds tegenhielden, doen zich hier b: voortduring gelden. Voortdurend heerschen nog veeten tusschen naaste geburen, ten kost van beider belang. Elk voor zich" is niet goed, niet goedkoop niet billijk, vooral niet in onzen tijd, nu TOO zoovelen door den Staat wordt gezorgd, en zeker niet in zake van waterstaat. Wat al onnoodige kosten worden gemaakt doo polders die onder, n, -beheer zeer goed zou den kunnen worden bemalen, maar nu elk hun eigen molen, hun eigen dijken hebben, en voo veel meer uitgaven van veel slechter condi tïe zijn. Maar ook welke grove ? onbillijkheid wordt r door bestendigd. Thans betaalt hét platte1 and alle lasten en de steden bijna niets. Hoe ijn we tot dien toestand gekomen? Vroeger was het geen gebruik gebouwde igendommen te belasten. Als een stuk land in 't water lag, of telkens iverstroomde, waren het de boeren die een lijk maakten omhun bedrijf met meerdere zekerleid en voordeel te kunnen uitoefenen, en ze ?erdeelden dien dijk tot onderhoud onder el:ander naar gelang van kun landbezit. Wie nu een huisje bouwde bezat, zulk een klein tukje grond, dat ?hem naar dien maatskaf geen loefslag was aan 'te wijzen. Slechts in Oost-Friesland zijn hausdieken en warfdieken bekend, en in onze provincie Friesand is eens in de 16da eeuw ten. behoeve der dijken, een omslag geheven over alle vaste goederen; raaar overigens zijn de huizen steeds vrijgesteld. De dijken werden. meer en meer vooruitgeschoven, en daardoor kwamen ' de steden, hoe langs zoo meer daarvan verwijderd e liggen. Ze wisten zich tegen alle inmenging van het looger bestuur te verzetten, en hebben het zoover gebracht, dat ze nu eindelijk zich bijna geheel van alle dijklasten hebben kunnen vrij maken eri de zorg voor de dijken overlaten aan de .arme-landlieden, die in vredestijd hun het water houden uit hun kostbare woningen en pakhuizen en in oorlogstijd worden ondergezet, om diezelfde pakhuizen en woningen tegen het vuur van den vijand te beschutten. Deze toestand zoo vreemd en onbillijk ze schijnt, is. een feit, dat eenvoudig door de histo rie van den Lekdijk bewezen wordt. Het is gebleken dat deze dijk in gevaar ver keert, en dat daardoor geheel Zuid-Hollanc wordt bedreigd met overstrooming. Dit nu mag niet gebeuren. De herstelling van den dijk kost 2 mülioen en moet volgens de gewraakte inrichting van onzen waterstaat gedragen wor den dooi--de aangelanden. Dat die enkelen dit niet kunnen dragen en daarom de zaak niet aanvatten, is duidelijk. Enkele eigena ren kannen niet gedwongen worden 2 millioen ten algemeene nutte uit te geven. Welnu! laat ons dan, zegt Rijnland, over alle bunders die. schade door de overstrooming zouden lijden ?10 heffen, dan zyn we gehol pen. Bij zulk een regeling echter zou gehee. Amsterdam even veel betalen als elk klein landeigenaar in Rijnland. Ook dit plan is dus niet uitvoerbaar Dus moet de Staat (in casu de betrokken Provin cie) helpen. Dus is het een algemeen belang, da' uit de algémeene beurs betaald atoe.t worden Maar als ik dien dijk. help moet ik h allen doen, zegt de Minister.' Welnu dit is geen onmogelijkheid, en daarom met den Lekdijk begonnen, en met de andere groote dijken 't werk voortgezet. De steden hebben thans het geld, het intel lect, de regeering in pacht. Ze eischen dat voo hen, immers voor handel, en nijverheid nieuw banen te water en te land door den Staat worden gemaakt, oude tallen en lasten opgeheven. Tegen dit alles is weinig te zeggen. Hoezee: het den landbouwer wel eens grievend voor komt, dat de handel in eenjaar als dit, waari b. T, de aardappeloogst bijna' geheel misluk de ijzeren staatswegen zich ten nutte maakt m zijn kleinen voorraad door Duitschen aano'er geheel te deprecieren, mag hij als st'aa'tsurger, hier tegen geen bezwaar hebben: Maar dan is hij ook gerechtigd met des te meer klem aan te dringen op regeling van'de aken van waterstaat .in modernen en niet in" 7de-eeuwschen' zin. De staaltjes die men'Tan het verkeerde van .en tegenwoordigea toestand zou kunnen aaneren, zijn merkwaardig. Is het niet de onbïlJijkheïd zelve, dat in een ?oldér de . wegen door de landbouwers allen Kloeten worden gelegd,, terwijl de overige gemeentenareu, er wel gebruik van maken maar sr niets voor betalen ? -Is het niet een onbillijkheid die in 1300^ niet werd geduld, maar'thans voorkomt, dat de oude dijkplichtigen die door een nieuwen dijk worden gebaat, geheel vrij blijven van asten voor dien dijk. ' Is hefc billijk, dat het peil vanhetNoordzee;anaal- ten bate van den handel wórdt ver hoogd, en de kosten daardoor veroorzaakt bij vermeerderde waterkeering en waterlossing, alleen door de landbouwers in de IJpolders en n Rijnland worden gedragen?. Mag'er dan aan gedacht worden om het ianaal vrg van tol te maken, voor en. aleer die landbouwers schadeloos zijn gesteld, voor de meerderelasten die zij ten gevolge van'die rerÜooging moeten dragen. De landbouwer maakt de meeste landwegen, moet hij nu ook nog de lasten der waterwegen alleen op zich nemen? Vrije en staatswegen! Uitmuntend. Maar dan ook onverwijld in ons land, de waterkeering, althans langs de groote waterwegen tot voor werp van staatszorg gemaakt. Dan worden landbouw en handel gelijkelijk bevoorrecht, dan eerst' zijn de heer en diensten iij'ons te lande afgeschaft. . Als er 'een vijand is waartegen we gezamentlijk moeten strijden,-zal het. wel het water zijn. Evenmin als het van onzen tijd meer is de verdediging van het land aan de nkele schutterijen over te laten, maar n stelsel van vestiiagen en een armee door allen wordt betaald; evenzeer ligt het op den wég'onzer hedendaagsche instellingen om zoo spoedig mogelijk de ver dediging tegen onzen aartsvijand in handen van, en dan ook ten laste van het staatsbestuur te brengen. . -. . . In een tijd als de onze, die de staatszorg voorstaat op allerlei gebied, waar die vroeger met zórg werd geweerd, zal men wel willen mede werken om. die aan te bevelen op een punt, waar ze van 200 groot belang blijkt te zijn aan elk die er slechts even over nadenkt, en het is daarom, 'dat ik deze enkele regelen dan ook gerust ter overweging aanbied, in' de hoop, dat de noodzakelijkheid eener hervorming op dit gebied zoodanig in het oog moo-e springen, dat' de bezwaren diéongetwijfeld op den weg der hervormers zullen liggen, daarbij vergeleken, gering mogen worden geacht.1 Als er n hervorming dringend noodig is, is het déze. De toestand, is ondragelijk, ge vaarlijk; kostbaar en onbillijk. Mogen we toch eindelijk in onze eeuw voorsien en verhoeden dat eulken schoone beerlijken landt, daer ons sooveel aan gelegen is, 't welk den algemeene Het weeuwtje van Bemmelkamp. Oorspronkelijke Novelle DOOB A. BEEKMAN. Zij had door hare beschaving op de meesten een groot zedelijk overwicht en terwijl zij dik wijls optrad als bemiddelaarster of verzoenster in de vele ruzies, die vooral de dames op een dorp altijd onder elkaar hebben of zelfs meenen te moeten hebben, hield zij zich aelve, als het maar eenigszins kon, buiten al dat klein geestige gekibbel. Zoo hadden ook nu weer, bij de komst op het dorp van de jeugdige mevrouw van Andel met haar kindje, de van Roekeltjes besloten, om eerst eens naar mevrouw van Eelden te gaan en deze eens te polsen of zij een visite ging maken of geen visite want men moet altijd eerst de kat eens uit den boom kijken weet u, en toch wilden zij ook niet van de laatsten z'iju. Alleen de Veterbandjes waren er reeds geweest, maar zij hadden nog weinig rappor ten van hunne bevindingen uitgebracht. 's Namiddags om een uur of drie zaten dus eens drie meisjes van Roekei in de tuinkamer bij mevrouw van Eelden en zeide deze laatste tot een van haar drieën: Wel zeker, Mina ga ik eene visite maken. Waarom niet ? Het is -hier zoo het gebruik, niet waar. Ik ben voïstoefct niet bang mij bij eene visite te comaromitteeren en later is het altijd mogelijk het daarbij te laten. En bovendien, ik begin al tijd met te veronderstellen, dat ik met fat soenlijke menschen te doen heb. Wat daaren boven afkomst betreft, wat kan je die schaden als iemand fatsoenlijk ia en dan vooral op een dorp, waar men altijd trachten moet zoo min mogelijk iemand buiten de dikwijls toch reeds zoo stroeve conversatie te houden. Vindt je ook niet, Mina ?" eindigde mevrouw van Eelden, terwijl zij haar eens flink aankeek. Hiermede kon Mina het voorloopig doen, maar zij begreep niet alles wat mevrouw ge zegd had.. Eenigszins wilde zij haar vraag toch nog verklaren niet te zeggen: Maar als u- werkelijk eens wist, dat iemand van mindere afkomst was, zoudt u dan mat zoo'n persoon de conversatie niet beroerd" vinden ?" Het zou kunnen zijn, dat ik haar niet aan genaam vond, Mina, en dan zou ik haar af breken. Maar vertel mij eens, meisjes, heb je dan iets minder voordeeligs omtrent die dame gehoord, dat je zoo bijzonder voorzichtig schijnt te zullen zijn? Ik heb haar reeds een paar malen door het dorp gien wandelen; eens met haar dienstmeisje en haar kindje; maar zij zag er zeer fatsoenlek uit, dunkt me, wel erg eenvoudig gekleed, maar netjes. Ik stond juist bij het hek aan den vqver, zij zag mij staan en groette even, heel beleefd vond ik." Vindt u niet, mevrouw, dat het dienst meisje veel te damesachtig geklead gaat ? , Zij is gekapt, draagt een kort japonnetje, een mooi, wit, opgespeld schortje, lage schoentjesnee! dat komt toch niet te pas; er is hier haast ,geen onderBcheid te zien tusschen me vrouw en de meid. 't Is zonde, nee; maar ik weet niet... ik zou het niet zoo willen hebben,hé." Juffrouw Mina zou het zeker niet prettig gevonden hebben, als zij naas.t de knappe Liae had moeten wandelen, want dan zou er wel onderscheid te zien geweest zijn. Hieraan daeht misschien ook mevronw van Eelden, toen ze seïde: Er kunnen omstandigheden zijn, Mina, dat dit niet te pas zou komen. Maar dit zijn allemaal van die zaken, die ons dunkt mij vol strekt niet aangaan. Wij oordeelen dikwijls naar allerlei uiterlijkheden, die, als wij alle omstandigheden kenden, die daartoe aanlei ding geven, ons misschien met achting en eer bied zouden vervullen. En dit is nog zeer wel mogehjk, al zien wij iemand van gewone regelen of vormen afwijken, hetgeen wij dan maar dadelijk dwaas, bespottelijk en wat al niet meer believen te noemen." De dames van Roekei begrepen gewoonlijk weinig van eene dergelijke beschouwing, en al hadden z^j die begrepen, dan -zouden zij er er niet om gedacht hebben, dat zij daarvan wel iets op zich zelven konden toepassen. Intusschen bleef het jonge weeutrtje, zooals men haar dikwijls noemde, het onderwerp van het gesprek. Zoo had Beaudnjour verteld, zeide Cato van Roekei, dat mevrouw van Andel den dag na hare komst op Bemmelkamp een zeer lang onderhoud met den burgemeester gehad had, bovendien had hij zich zeer ongunstig over mevrouw uitgelaten, Zoo, zoo/1 zei mevrouw Tan Eelden zon der meer. Hij heeft het zelf aan ons en ook aan Tele anderen gezegd, mevrouw." Wel, wel," kVain deze weer, maar zonder te Tragen, Maar vragen behoefde niet, Cato kon het toch niet voor zich houden. Bèaudujour wilde liever niet zeggen wat en hoe, weet u, maar hij zeide, dat zij zich bij hare kornet hier alles behalve net gedragen had." Als Beaudujour dat zegt, dan mag Inj ook niet het minste verzwijgen," antwoordde me vrouw van Eelden ernstig. Dat moet hij dur ven," zeide zij met nadruk. Nauwelijks had zij dit gezegd of de deur ging open en de heer Beaudujour trad langzaam de kamer binnen. ' Beaudujour in eigen persoon h een prachtig costuum, zwart, geparsemeerd met groene spikkels. In het bovenste linker knoopsgat van zgn jas zat een donker, half ontloken roosje, in een klein aangehaakt flesehje. Verder had hij een shawldas, couleur tilleul, met groote stalen speld en een paar ditoglacéij'es aan zijne vingeren, die zoo sloten, dat zijne na gels en een dikke zegelring van buiten duide lijk zichtbaar waren. Beaudujour boog op een aanzienleken af stand voor mevrouw vaa Eeldea met stommen eerbied en vervolgens voor de dames van Roekei met een, zwaai van links naar rechts.; Toen nam hij plaats en begon allervriendelijkst: Charmant getroffen, mevrouw, den vorigen keer had ik niet het pleizier. En de dames van 'Roekei óók hier! Wel, wel, dat z;jn twee vliegen in een klap." Dédrie van Roekeltjes, die voor ne vlieg doorgingen, hadden op het oogenbiik dat de secretaris binnenkwam, sterk gebloosd, hetgeen mevrouw Tan Eelden niet w»s ontgaan. Zy schenen ,nog niet geheel op streek. '?Het'doet nüj ook Teel genoegen, dat je juist nu komt Beaudujour," zeide meyröu'ir van Eel den, dia bemerkte dat de jonge dames wilden opstappen, ik wilde je juist eens wat vragen, waarop je mij misschien goed zou kunnen antwoorden, want je zijt zoo van alles nog al goed op de hoogte, geloof ik." ? Beaudujour was vroeger een jaar of zeven volontair bij' de huzaren'geweest, maar voor dat vak was hjj mislukt. Het had hem echter n voordeel aangebracht, want daar hij zelf zelden stof tot discours kon vinden en misschien wel gevoelde, hoe weinig beteekenend zijn ge praat was, zoo kwam hij maar altijd met ver halen uit zijn krijgsmansloopbaan voor den dag. Al te flatteus, mevrouw, waarlijk," antwoord de hij, en zonder mij zelven te willen ver heffen, 't is waar, ik heb een goed geheugen, daarvoor was ik bekend in de kazerne indertijd en de luitenant zei altijd: Beaudujour als ik jou memorie .maar had, dan kon ik wel gaan rentenieren. Hij was een beste ker.el die luite nant; hij heeft maar eens rapport van mij ge maakt, maar toen had ik het ook verdiendf hoewel hij ook erg streng was op het ledergoed» weet u," Zonder acht te slaan op deze laatste belangrijke ' mededeeling zei mevrouw van Eelden: Wel, Beaudujour, ik hoor dat je mevrouwvan Andel goed schijnt te kennen .of liever reeds beter dan iemand anders op het dorpIk verlang volstrekt geene bijzonderheden, maai' indien je werkelijk minder gunstig over haar «preekt, dan zou je mij groot genoegen doen,' al is het'maar'zeer in! t'algemeen,, een bepaalde reden daarvoor te noemen." De heer Beaudujour werd zoo rood als een, kreeft, toen plotseling bleek, ja als het mogelijk ware geweest, dan had hg ook zeker groen* spikkels op zgn gezicht gekregen.' ? Hij herstelde zich evenwel wat en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl