De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1880 1 februari pagina 1

1 februari 1880 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

fcJO Verschijnt iederen Zondagochtend. Uitgevers: ELLBRMAN, HARMS & C", Kantoor: Rokin 2. Abonnement per 3/m. ... 60 Gts. fr. p.p. 75 Cts. Afzonderlijke Nummers. 5 » Advertentiën per regel 15 > INHOUD. NEUTRAAL EOöGERONDERWIJS - STAATKUNDIG OVERZICHT,? FEUILLETON : ?HET WEEUWTJE VAK BE3CMELKAMP." Oorspron kelijke Novelle, door A. Beekman. ?GEMEEN TEZAKEN. ? KUNST: Het nieuwe huis, S of Z. ? LETTERKUNDE: Daphaé, door J. A. L. Onze houding tegenover de vlaamsche letter kunde, enz. ? Opvoedkundige opmerkingen, door Herman de Boer. ? STATISTISCHE EN INDUSTRIEELE MEDEDEELINGEK: Werksta kingen in 1879. De finantiën van EngelsohIndië. Het Egyptisch budget, enz. ? Financiëele brieven ? OVERZICHT VAN DE EFPEKTENMARKT. ? ALLERLEI. ? INGEZONDEN. ? Handel s overzient der "Week. ? Veilingen. ? Burgerlijke Stand ? Onbestelbare brieven. ? Te huur zijnde woningen,? ADVERTENTIËN: Schouwburgen enz. Toea eenigen tijd geleden Dr. Acqaoy, Dr. Nippold en. Dr. van Toorenenborgen op het drietal stonden voor het professoraat in de geschiedenis des christendoms en eindelijk, na lang beraad, de laatste tot hoogleeraar aan de amsterdamsche Universiteit gekozen werd, moest de gemeenteraad over die be noeming menig hard woord vernemen. Men beschnldigde hem de belangen der we tenschap te hebben opgeofferd aan die van de geldkist. De heer v. ïoorenenbergen was niet boven Acquoy verkozen, omdat hij be ter de geschiedenis des Christendoms zou onderwijzen, maar dewijl men in hem een kapitaal zag, dat rente kon afwerpen, een effekt, waarvan men de konpons zou kannen knippen, die als kollegiegelden in de handen van den armen, fiscas zouden vallen. Deze aanklacht, ofschoon zij voor een nauwgezet raadslid bitter genoeg klonk, werd niet weersproken. --.En nu men den'-heer van'Toorenenbergen verleden Maandag in Félix Méritis zijn ge]oofsbelijdeuis hoorde afleggen, kon 'men be grijpen, dat tegenspraak ook overbodig zou zijn geweest. De waardige grijsaard bleek inderdaad meer een man des geloof s, dan deiwetenschap. Zijn intreerede was eigentlijk een »geleerde" preek en onbewimpeld erkende hij, ? niet, dat de lust om de wetenschap te dienen den katheder voor hem begeerlijk maakte, maar ? dat het uitzicht op de be noeming der kerkelijke professoren alhier, hem had doen besluiten zijn onvergetelijk Rotterdam te verlaten. Hierin is niets gelegen, waarom men den heer van Toorenenbergen zou mogen hard val len. Veeleer bestaat er reden zijn openhar tigheid te prijzen. Dat de hoogleeraar in de godsdienstwetenschap zijn benoeming ter wille van de herv. kerk aannam, mag nie mand hem euvel duiden. Het was hem be kend, dat de amsterdamsche gemeenteraad hem niet in de eerste plaats als weten schappelijk man geroepen had. Tweeërlei overlegging vervulde het hart onzer vroede vaderen, toen zij van Toorenenbergen stemden. De eene was: Geven wij onze theologische fakulteit een rechtzinnige kleur, dan zal de Vrije Universiteit onder prof. Knijper een konkurentie ondervinden, waarbij haar be staan, althans haar bloei, gevaar ïoopt. , De andere liet zich aldus samenvatten. ! Tn de hervormde kerk heeft tegen woordig de rechtzinnigheid de bovenhand. Het meerendeel der jongelieden dat studeert is of wordt orthodox. Amsterdam is een groote stad, die een aantal studenten in de theologie oplevert. Tot nu toe oogst Utrecht de voordeelen daarvan. Geven wij nu het bewijs, dat wij met onze theologische fakul teit ook dien weg willen bewandelen, de ledige koüegiebanken zullen gevuld. worden, Amsterdam wordt de groote theologantenakademie. . . . Met van. Toorenenbergen begint de viktorie ! We .gelooven, dat de Raad in beide ge vallen juist redeneerde. De spekulatie rust (de beursterm zij hier geoorloofd) op solied.cn grondslag. Eere wien eere toekomt; de gemeenteraad der hoofdstad vormt in deze soort van zaken een vertrouwbaai: syndikaat. Een akademie in den dienst der protestants che orthodoxie is niet zoo onvoordeelig. als eene die de liberale richting voor staat ? maar is zij uit een oogpunt van billijkheid ook verdedigbaar? . De hoofdstad telt onder hare inwoners protestanten, katholieken, Israëlieten en een aantal lieden die tot geen dier drie kategorie'n kunnen gebracht worden. Als belas tingschuldigen betalen zij met elkander de theologische fakulteit. Welke theologie zal men. daar nu doen doceeren? De katholieke, de protcstantsch-rechtzinnige, de protestantscb-liberale, de protestantsch-moderne, de Israëlitische godgeleerdheid, welke wil men begunstigen ? Bij alles wat Rijk en Gemeente voor het onderwijs doen staat op den voorgrond, dat het neutraal moet zijn. Be lagere school heet het en o. i. is zij het ook. Kinderen van allerlei geloovigen kunnen daar gebruik van maken, zonder dat hun godsdienstig geloof wordt gekwetst of benadeeld. Ware dat niet het geval, we zouden met geen gerust geweten de neutrale school in be scherming durven nemen. Bij het Middelbaar Onderwijs is er van godsdienst-onder wijs geen sprake. De Staafc en gemeente als zoodanig weten van geen godsdienst, zij laten het katechetisck-onderwijs aan de kerk over. Wie in Nederland beweerde, dat de Staat zich bij het onderwijs ook met godsdienstonderricht heeft in te laten, zou zeker voor een toonbeeld van bekrompenheid onder de liberalen worden uitgekreten. En toch, dat er bij het Hooger Onderwijs van staats- of gemeentewege gegeven een godgeleerde fakul teit blijft bestaan, vindt bij het meerendeel der liberalen toejuiching. Is dan misschien de godsdienstwetenschap neutraal te. doceeren? Wie gelooft het? . Dat onderwijs is iu ons land althans van dien aard, dat geen Katholiek of Israëliet er iets vau wil weten, want het is Protestantsch en Christelijk. Verbeeld u aan'onze rijksof gemeente- utiiversiteïteü een Katholiek, die »de geschiedenis van de Filosofie aangaande God" doceerde óf een Israëliet aan wien de exegese van het 0. T; werd opgedragen. Vrij algemeen zouden de liberale Neder landers ineenen, dat er aan alle ware liberaliteït een eind was gtikomen. Immers de wetenschap" zou in partijdige handen zijn verdwaald! Aan de vier nederlandsche universiteiten zijn de theologische leerstoelen op zulk een wijs bezet, alsof er in Nederland geen ka tholieken woonden. Toch maken zij E/s deel der bevolking uit. Voor het protestantisme heeft de Staat er echter iets op gevonden om den schijn der on partijdigheid te redden. Aan de drie rijks universiteiten worden verschillende thologische richtingen vertegenwoordigd. 'Denkelijk niet, omdat de Staat zou meenen, dat die richtingen zich alle even goed met de weten schap verdragen, maar dewijl hij de neutra liteit op geen andere wijs betrachten kan. Een 'oplossing van de kwestie, waarbij roomschen, christelijk-afgescheidenen en israë'lieten , buiten rekening zijn gelaten, en op het wetenschappelijk karakter van het onder wijs weinig wordt gelet. In den gewonen zin toch zou ' wetenschappelijk, onpartijdig on derwijs bet meest te wachten zijn.van hen, dia aan geen dogma's meer gebonden,, ook niet gevaar liepen, dat hun geloof op hun studiën invleed uitoefende. Ware het den Staat om een volkomen onbevoórdeëld ouderwijs in de godsdienstwetenschappen te doen, hij zou de 'geleerden moeten zoeken, die je gens alle godsdiensten even koel waren, en uit hun. hemelhpog. yerh'éyenf-standpunt dit groot gebiedin zijn geheel en in- zijn oüderdeelen overzagen. Hij zo a'die zoeken zonder hen te vinden. Daarom maakt hij zich op de be kende wijs van de zaak af. Wat den Staat onmogelijk is, blijk dit nog veel meer voor een gemeente te zijn. Be schikte zij over drie theologische fakulteiten, ? een rijkdom dien zij zeker niet begeeren zal ?: ze zou op de bovenbeschreven wijs nog een schijn van onpartijdigheid kunnen bewaren, althans tegenover een deel der na tie. Doch wat m®et zij nu van die eene fa kulteit maken ? Wat zij er van bezig is te maken, weten we. Een school ten dienste der kerkelijke rechtzinnigheid. Dat is onverantwoordelijk jegens de belastingschuldigen. En zou dit iets minder het geval zijn, wanneer zij haar trachtte .te stempelen tot een seminarium voor de liberale partij der protestantsche kerk? ? Voorzeker niet. Dat is evenmin te verdedigen. Wat zou men zeggen wan neer de katholieken, de afgescheidenen, de israëlieten. eens bij den gemeenteraad aandron gen op een subsidie voor een hier te stichten seminarium, een subsidie geevenredigd aan de uitgaven, die de gemeente zich" voor haar theologische fakulteit getroost? Men zal geneigd zijn te vragen of de the ologische- fiikulteit dan op. znlk een wijs be zet moet worden, d;it niemand er gebruik van maakt ? Wij antwoorden: Men mag haar alleen handhaven en verplegen met het oog op de Wetenschap en kan men dat niet, dan vloeit daaruit voort, dat die fakulteit geen recht van bestaan heeft. En p. i. heeft zij dat inderdaad niet, In de zoogenaamde godsdienstwetenschap speelt het geloof zulk een voorname rol, dat on partijdigheid absoluut ondenkbaar is. Wat komen kan, weten we niet; vooreerst echter is de tijd nog'niet daar, dat men zonder on billijk te zijn jegens de meerderheid der natie, of der gemeentenaren haar aan de Univer siteit een plaats mag gunnen. Doch, afge zien van al het overige, wat er van zulk een fakulteit moet worden, wanneer een ge meenteraad de leeraren er van heeft te be noemen, springt bij eenig nadenken in het oog. De benoeming van theologische pro fessoren is aan zulk een kollegie al even slecht toevertrouwd, als die van priesters, rabbi's of predikanten liet zou wezen. . Het komt niet in ons op de waarde van den godsdienst of van eenige godsdienstrich ting te bestrijden. Integendeel. In de ge schiedenis der Beschaving ? een vak dat tot dusverre nog niet aan eenige akademie hier te lande onderwezen wordt ? bekleedt zij een voorname, wat meer zegt, .de eerste plaats. Den invloed, die van de verschillende kerken tot verhooging' van het zedelijk peil der nat! e uitgaat, waardeeren wij ten zeer ste, wij achten dien onmisbaar. De kerk, onverschillig welke dogma's zij omhelst, heeft aanspraak 'op" onzen eerbied, als een der machtigste dragers vau het ideële leven. Wij ".gaan verder: De'. Staat .heeft er, on getwijfeld belang bij, dat haar vrijheid van beweging niet alleen, maar ook de middelen om haar roeping te vervullen, verzekerd zijn. Dat hij dus gelden beschikbaar stelt, om haar, aan wie hij o. 'a. zeer vriendelijk de armverzorging heeft overgelaten, de oplei ding harer leeraars gemakkelijk te maken, achten wij zeer verdedigbaar. -Maar dan ge schiede dat in overeenstemming met den geest des tij'ds, in ieder opzicht billijk en Staat of Gemeente stichte geen officieele godsdienstwetenschap alsof land of stad daar mee genoegen had te nemen. De theologische fakulteiten behooren aan onze akademies niet tehuis. - Met louter wetenschappelijke bedoelingen worden de vier theologische fakulteiteu in ons land door niemand bezocht. Alleen voor toekomstige protestantsche kerkleeraren hebben zij reden van bestaan. Waarom zouden deze niet aan seniinurien kannen studeerea, die in akademie-steden gevestigd, hun de gelegenheid geven de lessen te volgen, welke de litterarische fakulteit aanbiedt? De wetenschap zou er niets bij verliezen, want de tijd, dat men bekrompen genoeg was om te meenen dat een rijks- of gemeente-aanstelling tot professor een zekeren waarborg leverde voor onafhankelijke en trouwe beoefening der we-, tenschap, is sinds lang voorbij. De protestantsehe kerkleeraars zouden niets minder universeel ontwikkeld . behoeven te : zijn. Doch van. bevoorrechting kon geen sprake meer wezen. De Staat zou alle seminariënhelpen naar evenredigheid van hun recht op bijstand, of niet helpen, ? en In het oerste geval zou de stad Amsterdam ? als zij ge-' noeg bezit om iets bij te dragen ? er haar gave aan kunnen toevoegen. »Gelijk recht voor allen" zou niet langer' een ijdel woord zijn op het gebied van het Hooger Onderwijs én Staat én G-emeente' waren voor goed ontheven van een taak, die zij eigentlijk met den' besten wil onmogelijk naar eisch kunnen vervullen. De büitenlandsche staatkunde levert weinig nieuws op en daarom' is het te begrijpen, dat al de aandacht in Europa gewijd is aan de voorgestelde vermeerdering van het .duitsche ?er. Het voorstel is echter niet van bijzon dere bet eekenis. Bg de vroegere vaststelling van het jaarlijfcache kontingent werd gerekend op l pCt. van de bevolking. Gedurende de zeven jaren, dat de toen bepaalde lichting jaarlijks in den wapenhandel werd geoefend, ia het duit sche volk met een paar millioen zielen toege1nomen. Nu meh weder voor zeven jaren de sterkte der lichting wil vaststellen en men l p'Ct. der bevolking dienstplichtig wenscht te maken, gelijk reeds vroeger werd aangenomen, moet dus""óök'het' aantal der ma,nse:kappen, die als rekruten worden opgeroepen, grooter zijn dan eenige jaren geleden. Daar, zou mqeielijk van dit pnnt sprake kun nen zijn, had de Regèèring vóór zeven jaar niet het uitzicht op vermindering der lichtin gen geopend. Daaraan behoeft men echter vooreerst niet te denken. Duitsch'land heeft als militaire natie haar eenheid bevochten en nog wat geannexeerd bovendien: dit had ten gevolge, dat al de europeesehe groote mogend heden van het vaste land hun leger hebben hervormd en er bijna even geharnasd en ge spoord uitzien als Duitschland. Wat Bismarek door het leger wist te verwerven, zou spoedig weer verloren gaan wanneer de militaire macht van Duitschland beneden die der naburige staten daalde. Frankrijk, de nooit te vertrou wen overwonneling, heeft bij een rijke opbrengst der belastingen een even groot leger als Duitsch land. Rusland's macht is nu reeds veel aan zienlijker,, wat het troepen-aantal betreft. En van beider houding'hangt voor Duitschland veel af. Bovendien, het oosten kan elk oogenHet weeuwtje van Oorspronkelijke Novelle ' .DOOE A. BEEKMAN. Muller had zijn plan gevormd. Bijna vast eiken avond om een uur .of zeven wandelde mevrouw van Andel van den Lindenhof den weg op naar het dorp, soms met haar dienst meisje en de kleine, soms ook wel alleen. Zij ging dan eens een praatje maken met den tuinman van Bergzicht en diens nieuwighe den eens bekijken, ook wel ging zij eens een boodschap in het dorp doen: dit was een van die gewichtige momenten, die op een dorp elkeen van ieder ander kent. Dat oogenblik wilde Muller kiezen. Hij zou achter het dorp omgaan en als mevrouw van Andel van den Lindenhof komende, bijna het punt genaderd ?was waar het voetpad op den Arnhemschen weg uit kwam, dan zou hij zoo heel toevallig den hoek omslaan, haar te gemoet gaan en een- praatje maken. En wat hij dan zeggen zou? Dat wist hij nog niet, maar het moest louter improvisatie wezen. Nu vond erg toevallig ook majoor Groeneveld die avondwandeling zoo'n geschikte ge legenheid tot het volvoeren van zijn plan. Hij was vol hoop op een goeden uitslag: had hij niet reeds lang opgemerkt hoe genegen de mooie weduwe hem was. Zeker en avant! En zoo gebeurde het dat 's avonds om een uur of zeven Muller aan het einde van het genoemde voetpaadje stond, geleund op zijn dikken stok met zilveren knop en op den hoek van een eikenboschje door zijn bril turende den kant op van den Lindenhof. En zoo was het, dat aan den overkant van den grooten weg, een pas of tien verder bij het punt waar een zandig karrespoor dien weg verlaat, omstreeks deuzelfden tijd zich de verliefde majoor Groeneveld bevond, maar zoodanig opgesteld, dat Muller niets van hem bemerken kon; want de zandweg lag diep be neden het bouwland ter weerszijden, waarvan het hoog gewas hem geheel aan het gezicht onttrok van een ieder die niet juist ter hoogte van den zijweg was gekomen. "Wat de beide mededingers alzoo dachten! De majoor dacht eigenlijk om niets. Hij stond daar zoo vast besloten, zoo zeker van zijn zaak als een oud krijger op zijn post. Het was reeds vijf minuten over zeven, reeds een kwartier stond hij daar, maar weldra zou zij komen. öoze goede dikbuik was minder op zijn ge mak. Toen hij daar aan het einde vau het voetpaadje was gekomen, was hij met zichzelven verlegen. Wie blijft er zoo stil aan den kant van den weg staan, dacht hij; wat zullen de menschen wel denken die mij hier zien? Toch waren er zoover men zien kon geen menschen te ontdekken. Toen keerde hij terug maar spoedig durfde hij niet verder: zij zou kunnen komen. Weer maakte hij rechtsomkeert en daar bij bracht hij den voorsten vinger aan zijn ge fronst voorhoofd, begon toen haastig te loopen even alsof hij zich plotseling herinnerde iets vergeten te hebben en zoodoende reden wil de geven van zijn omkeeren. Hij deed of hij verantwoorden moest aan de aardappels en de kool op het land en aan een konijn dat opsprong, dat hij zich zoo dwaas aanstelde. Nog zag hij niets om den hoek van het kreu pelhout en toen hield hij een soort van praatje met een geit, die daar vastgebonden was. Ware hij ook maar vastgebonden, dan maakte hij daar zoo'n mal figuur niet! Zag nij daar ginds niet iets buiten het witte hek van den Lindenhof? Jawel zeker!... eene vrouwengedaante was het.... jawel! zij kwam den kant van het dorp op. Juist. Nu nog even gewacht. ?Dag sik, beste sik!" en hij krabde de geit tusschen haar horens, zoodat deze met haar geitenverstand bepaald verbaasd was over zoo veel menschendwaasheid en eindigde met den heer Muller een flinken stoot tegen zijn sche nen te geven. ?Kom, kom," zei Maller, ondanks den ernst van het oogenblik, ?geen blauwe schenen voor den tijd, dankje wel." Hij bukte een weinig en keek door het hout. Wat wie gelden die bladeren vervelend! Maar hij zag haar toch naderen. Welk een bevalligen gang had . zij; wat scheen haar gestalte van avond nog slanker dan ooit! Sst! zij zong, ja; och hoe lief! zij zong, luister maar..,, nauw hoor baar tusschen het gesuizel in 't loover. Hemel hoe lief! Zij was geen veertig pas meer ver wijderd. Muller maakte zich gereed. Hij deed eerst een stap achteruit, zette het onverschil ligste gezicht van de wereld, ging toen voor waarts, sloeg den hoek om en kneep werktuigelijk zijn oogen dicht, alsof hij blindelings het grootste gevaar te gemoet ging. Hy bibberde. Nog een pas of tien verder. Toen nam de heer Muller ziju hoed af, boog zoo eerbiedig als hij nooit gebogen had voor dezen en sprak zacht met diepe basstem: ?Mevrouw van Andel!" En van de andere zijde was majoor Groeneveld gekomen en hij groette met een buiging, zoover zijn ietwat stijve lenden het eenigszins toelieten en begon: ?Me !" Be majoor bemerkte Muller, Muller be merkte den majoor en nog meer: hij zag nu hij daar stond niet mevrouw van Andeï, maar.... Een gil en daarna een schaterlach klonken beiden in de ooren en meteen sprong Lize tusschen hen door en lachte: ?Oude gekken! Wacht maar!" Voort snelde zij en bij Bergzielit gekomen lachte zij nog. Daar stonden de beide mededingers, verbaasd als twee menschen die elkaar honderd uur ver wanen en nu eensklaps tegen elkander botsen. ?Kom, kom!" mompelde Muller, ijselijk ver legen met zijn figuur. ?Ei! weizoo op de wandeling weizoo .. ikke " kwam de -ander, die niet zoo verlegen en kalmer was, maar toch on danks zijne oprechtheid niet wist wat te zeggen. Stilzwijgend gingen beiden een oogenblik naast elkaar voort, tctdat eindelijk Muller zei: ?Een aardig ding die Lize; zoo'n ding om eens een grap mee te hebben." Maar -majoor Groeneveld glimlachte om de mouw, die vriend Muller er aan passen wilde hij begon alweer op zijn gemak te komen, want hij meende, dat geen van beiden iets van den ander te zeggen had. ? Jawel,'' antwoordde hij, ?daar heb je wel gelijk in; maar wat dui vels I" En hij schudde het hoofd. Muller zei niets meer en zij wandelden weer eenige oogenblikken verder, sprakeloos en in zich zelven gekeerd. Om niet terug te keeren en daardoor nog maller figuur te slaan, waren zij den kant vin den Lindenhof opgegaan. Eindelijk verbrak majoor Groeneveld de pijn lijke stilte en zeide: ?Muller!" ?Watte ?" vroeg deze. ?Muller, we moesten elkaar niet langer om den tuin leiden. Hoor eens, wie van ons bei den gaat het eerst naar mevrouw van Andel ?" Door zooveel openhartigheid was de oude rentenier uit het veld. geslagen. ?Ik weet het niet," mompelde hij zacht, haast met bewogen stem. ?Ziehier,"' sprak de majoor, ?trek één van deze twee strootjes; het lot zal beslissen ? die het langste heeft, hé?" Muller trok werktuigelijk. .?Het kortste," zeide hij. ? ' ?Het kortste. Welnu dan ga ik eerst. Kom, oude jongen, laten wij nu omkeeren, en laat me je een potje bier aanbieden." ?Dankje wel,1' antwoordde Muller-somber. ?Kijk eens, vriend," hernam de majoor, ?we zouden nu elk een sabel kunnen nemen of een degen of een pistool of zoo iets en gaan op elkaar staan, hakken of elkander op een andere manier onaangenaam aandoen. Dat behoeft volstrekt niet. Er is voor geen van ons beiden iets veranderd. Wij hebbén ons vergist, zoowel de een als de ander; jij ziet met je bril ook al niet beter dan ik zonder zoo'n ding. Laten wij er niet meer om den ken." Maar Muller was zoo spoedig niet op te beuren. Het ging met hem als met velen, die meestal vrooljjk en lustig zijn. Zijn leven was altijd als een karretje over een effen straatweg daarheen gerold en nu hij in deverte de. eerste hindernis ontdekte, zag hij er

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl