De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1883 29 juli pagina 3

29 juli 1883 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 318 .3 «n groot» tr»»«n in haar ? -.« uitVmagdebiJ. 2$ . ,ut wild* ?lefthfi «van binnen gaan om d* ben to kussen en haar om Twgeting te vragen, omdat ik haar gisteren 100 deed schrikfcan, maar*ik waagde niet het u te peggen." D* vader kuste hetlieve onschuldige kind na op het voorhooid en ik katte baar op wangen en mond. Derde avond. In d» nauwe straat, vlak bier naast, ? i|j is KOO smal dat ik aleonta eenige minuten lang mijn «tralen langs de moren van het huis kan laten heenglgden, nuu in deze eene minuut «ie ik gen04g om de wereld te leeren kennen, die üeb War beweegt ? sag ik een vrouw .eitten. Zestien jaai geleden was iU een kind; buiten IQ den tuin der pastorie speelde «Ö! de rpcenheg was oud en geheel verbloeld; nlj woekerde onge moeid voort en baar lange takken verloren ach in de appelboomen; bier en daar iat nog slechts een roos, niet zoo schoon echter als de koningin der bloemen het z'u'n kan, maar de kleuren waren er en de geur ontbrak ook geentzins. Het dochtertje van den predikant scheen n>y echter een veel gehoonere roos toe; zy ut op haar stoeltje onder de wildgroeiende rozenhaag en kaste haar pop met de platgedrukte wangen van papier macné. Tien jaar later iag ik haar weder; ik zag haar in de prachtige balzaal, «tf was de stralende bruid van eeu rjjk koopman; ik nam deel in haar geluk, ik Bocht baar in stille avonden soms wel eens op. Ach, niemand denkt aan mjjn heldere oogen, aan mQn jnisten blik. M\jn roos groeidejook wild en tengeUoos verder, evenals de rozen in den tuin van de pastorie. Het menschelyk loven kan ook een drama in zich sluiten; heden woonde ik bet laatste bedrijf daarvan bij. In de nauwe straat lag *U doodziek te bed en de booze huisheer, haar eenige beschermer, rukte ruw en hard vochtig het stuk tapijtgoed weg dat haar bedekte en süde: ?Sta op, uw wangen verdrijven de be zoekers van mijn huis; haast n'.Zorg dat er geld binnen komt, of ik zet u op straat. Komaan, f fa op l" ? ,Ik voel den dood m my n borst woelen!" zeide zg, ?o laat imj rusten!1' Maar hu drong haar tot opstaan, blackette haar wangen, vlocht rozen in haar hatir, plaatste haar aan het venster met een brandend licht naast baar en verwijderde zich. Ik rilde, terwijl ik haar aanzag; zy zat on beweeglijk, haar hand liet zy in den schobt rus ten. Het venster woei open, zoodat ecu der glas ruiten brak, maar zy bewoog zich niet; do gor. d|jn fladderde als een vlam om naar heen, ? zij was dood. Zy, de doode, die daar aan het open ven ster zat, hield een beter zedepraok dan uaar va der de predikant ooit deu vofke had kuuen ver kondigen. ?Ach! mijn vriendelijke roos, uit den tuin der pastorie l" Tierde avon<fc ?Gisteren," zeide de maan, ?zag ik op het be weeglijk Parijs neder; mijn oogen drongen de za len van het Louvre biunen. Ken oud, armzalig gekleed moedertje, ? zij behoorde in de volks klasse thuis ? volgde een der mindere bedicndeu naar de groote, ledige troonzaal; zij moest eu wilde die zien. Het had haar veel geld on goedei, woorden gekost, eer zij zoover gekomen wa*. Zy rouwde de magere handen en zag in plechtige stemming rond, alsof zij zich ineen kerk bevond. ?Hier watt het" zeide zü, ?bier" en z'ii naderde den troon, die met zwaar fluweel en gouden franje bekleed was. ?Daar,'1 zeide z», ?daar"! en zij boog haar knieën en kuste het purper bekleedsel; ik geloof, dat zij weende. ?Maar dit fluweel was toen nog niet op den troon!" zeide de be diende, en een glimlach speelde om zijn mond. ?Maar dit wat toch de plaats!" zeide de vrouw, ?en alles stant hier immers nog juist zoo als toeu.'; .Ja, en neen" antwoordde hu; de vensters waren bij voorbeeld ingegooid, de deuren neer gerukt en er vloeide bloed langs den grond. Maar toch kunt gij zeggen, dat uw kleinzoon op den troon ?van Frankvyk gestorven is."?-Ja gestorven!" herhaalde do oude vrouw en vei der werd er geen woord gezegd; zy verlieten spoedig daarop do zaal, de avondschemering straalde dubbel belJor op het r\jke fluweel van Frankr\jk's troon. En wie denkt gy dat die oude vrouw was ? ? Ik zal het u vertenen. Op zekeren avond, tijdens de Julirevolutie, toen het volk de schitterendste over.winning had behaald, t jen elk huis een vesting, elk venster een verschansing was, bestormde het volk ook de Tuilerieën. Vrouwen en kinderen boy inden zich mede onder de Btrydonde menigte; zij drongen de zalen en vertrekken van het slot bmn -.-. E? nrme jougo knaap, iu lompen gehuld, atra :<1 moedig tusschen de oudere krygers; door verschillende bajouetsteken doodelijk gewond, zonk hy ter aarde; het was in da troonzaal en meu legde den Woedenden knaap op Frankr»k's troon en wikkelde het flu weel om zijn wonden; ztjn bloed Stroomde over het Koninklijke purper. Welk een tafereel! De prachtige zaal, de strijdende groepen! Een gebroken vaandel lag op den grond, da driekleu rige vlag woei boven de bajonnetten en op den troon lag de arme knaap met bet bleeko, ster vende gezichtje, mot zijn oogen_tan hemel gericht, terwyl zün overige leden den doodstrijd streden; met do naakte borst en zijn armoedige kleodinor, terwyl de draperie van het ryke fluweel mot de zilveren leliën hem half bedekten. Aan de wieg vnn den kuaap had men voorspeld: .Hij zal Op Frankryk's troon sterven!" Het moederhart had iran een nieuwen Napoleon gedroomd. My u stralen hebben don immortollenkracs op zyn graf gekust, mijns stralen kasten ook in deu nacht het voor hoofd der oude grootmoeder, terwijl zy droomde en in haar droom het tooneel aanschouwde, dat (tij hier kunt opteekenen: ?De arme knaap op Frankryk's Koningstroon," Vijfde avond. Een weinig van het strand verwijderd strekt zich een woud uit van eiken- en beukenboomen, frisch en vol geuren; in de lente zingen er hon derden nachtegalen; dicht in do nabijheid vloeit de zee. de eenwig veranderlijke zee en daar tui?chen loopt de breede zandweg. De eene wagen na de andere rolt voorby, ik volg hen niet: myn oog rust het liefst, op één punt; nier is een hunneugraf, .wilde bramen en hagedoorn woekeren er tusscnen de staenen l ? Bier i* poSsie in de natuur. En hoe meent gy dat de menscnen haar opvatten? Komaan, ik wu n vertellen, wat ik daar giste renavond en nacht over hoorde. Allereerst kwamen er twee ryke landlieden langs ryden. ?Dat zjjn heerlijke boomeo t" zeide de een. ?Elk van hen zou ten minste tien vrachten brandhout . opleveren l" antwoordde de andere. -De winter ii streng; verleden jaar was het ook al aardig duur l" en zoo gingen zij vorder. ?Welk een af?chuweiyk slechte weg f" «ide do volgende, dio er langs reed. ?Dit z^n de boomen waar een vloek op rust," antwoordde zyn medgezel, «geen koeltje kan er doorheen waaien om den weg droog te maken, behalve van de zijde der zee!" en zoo reden «y verder. Ook de diligence reed voorby; al de passagiert sliepun, terwijl zy de schoonste plek passeerden,... de postillon blies opzijn hoorn, maar hy dacht verder niets dan: ?Ik blaas toch uitstekend; welk een effekt maak ik daarmede; zouden de reizigers het wel hooren? En daarmede wat de diligence voorby. Toen naderden twee jonge lieden te paard. Hier il jeugd en bruisend bloed te vinden, dacht ik; zy zagen dan ook met een glimlach op de lipren naar den mat mos be groeiden .-berg «a de donker* boicbJM. »'HferJ ion ik met de whoone dochter van den mole naar wel eens een wandeling in de manewhtjn willen maken l" zeide de een en weg waren tij. De bloemen geurden heerlijk, elk koeltje sluimerde, als ware de ice samengesmolten met den hemel,' die over het diepe dal uitgespreid was. Daar reed een wagen voorby; te* personen zaten er in, vier sliepen, de vijfde dacht aan i(jn nieuw lomerpak, dat hem zoo goed tou staan, de zesde boog zich uit den wagen en vroeg o! er iets bijzonder* aan dien steenhoop te zien was. ?Neen," «ide de koettier, ?het is sleehti een oude steenhoop, maar die boomen i\jn merk waardigt" ?Zoo, m welk opzicht?" ?Ja, ziet gij, wanneer de sneeuw dei winters zoo hoog ligt, en allee slechts een uitgebreide vlakte gebjkt, dan zjjn die boomen mti een teeken waarnaar ik mjj richten kan, om niet in do zee te «oraken; daar door vind ik ze hoogst merkwaardig," en na dio verklaring reed hy verder. Nu verscheen een schilder: zjjn oogen vonkelden, hy sprak geen woord; hy floot, de nachtegalen zongen, de een nog schooncr don de andere. ?Houdt u toch stil!" riep hy, en noteerde zeer nauwkeurig alle kleuren en tinten. ?Blauw, lila, donkerbruin t dat zal een prachtige schilderij worden l" HU nam het landschap ID zich op, zooals de spiegel de beeltenis van den inenscb, zonder gevoel, zou der hart. en daarby floot hy een marsen van Bofsini. Ten laatste kwam een arm mei'je; zü ruste een poot aan het Hunnengraf, terwyl ?,$ haar pakje naast zich legde, het schoone bieeke gelaat hoog zich vooruit, naar de zijdo van het woud; haar oogen vonkelden, terwyl zy naar den hemel datr boven en de zee daar vóór haar zag. Zy vouwde de handen, en bad, geloof ik, «en Onze Vader. Zy begreep zelf het gevoel niet dat haar doortrilde, maar ik weet het, nog lange, lange jaren zal dit oogenblik en de natuur rond om _ haar veel schooner en getrouwer in haar herinnering blijven voortleven, dan de schilder ze met zyn zoo nauwkeurig geschilderde kleuren op het papier kan tooveren. Myn stralen volgden baar totdat het morgenrood haar voorhoofd kus' Zesde avond. De maan vertelde: Aan den zoom van het bosch liggen twee boerenwoningen; de dour is 'laag, de ramen zitten half hoog half laag in den vervallen muur, maar hagedoorn en barbaris groeit er in groote menigte; het dak is met mos begroeid, waart u&chen gele bluernen en huislook uitkijken; in het tuiotje groeien slechts groene kool en aardappelen, ruaar aan de heg staat een ?vlierboom en daaronder zat een klein meb.ie; zy sloeg haar bruine oogen op den ouden eik, die tusschen de huizen atond. Deze boom heeft een hoogen afgebrokkclden stam, dio van boven afgeztogd is en op dien stam heeft de ooievaar aijn nest gebouwd; by stond er nu juist boven op en klapperde met zyn snavel. Etn klein knaapje trad naar buiten, hij ging uar.sb het meisjo staan, hftt waven broeder en zuster. ?Waar ziet RU naar?" yrangdo bij. ? ?Ik zie naar den ooiovaar." zeide zy. ?onze buurvrouw heeft mij verteld dat hy ons heden avond een broertje of een zu»je zal komen brengen, en nu wit ik eona socd op letten wanneer hij komt!" ?Do ooievaar brengt dat n:ot!" zeide de knaap. ?Gij kunt ray golooven; onze buurvrouw vertelde het ray ook, manr zij lachte er bij, toen zij het zeide, eutoea vroeg ik haar of zit '? Zoo waar ah God leeft" er by kon zeggen! l>at kon zij niet en daardoor weet ik, dat dnt verhaal van aen ooievaar, maar iets M wat men ons kinderen wys maakt." ? ?Maar wie zou het kindje dan brengen?" vraagde het meme, ? ?Dat brengt onze lieve Heer!" zeido de knaap. ?God draagt bet. onder zijn mantel, m.iar nimmer knn men God zien en daarom kunnen wij ook niet zien, wanneer hij hot brengt." In hetzBif-le oogenblik ontstond Or oen fluisteren in do takken vnn den. vlierboom; de kinderen vouwden de handen en zagen elkander nan; zeker was bet God, die het; kleintje kwam brengen. Zy vatten elkander Ly' de hand, de huisdeur ging open, de buurvrouw kwam op hen toe; ?Gij moogt nu binnen komen," zeiden zy, eu ziet wat de ooievaar gebracht, heeft., het is een lief klein brourt je!" Maar de kinderen knikten, zü wisten immers i-ccds dat liet 200 even aangakvmonwas." Zevende avond. rlk gleed over de Luncburgerhetda - heen," zeide de maan; daar lag oen eenzame hut nan deu. weg, eenige ontbladerde struiken stonden er dicht bij en daarin zong een nachtegaal, die verdwaald was geraakt. In do a acht koude moest zij sterven, het was haar zwanenzang, dien ik boorde. Het morgenrood begon te gloren; daar kwam een karavaan aan, uindvcrhuiüerj dio van Bremen of Hamburg trokken om meteen schip naar Amerika tu gaan, waar hun liet t^eluk, het lang verwachte fteluk zou wachten. Dd vrouwen droegen bun klein i kinderen op den rug; de grootere sprongen nnu hun sdide; een mager paard trok op een kar eenig huisraad. De koiide wind blies, het kleins mebje drukte zich fcfovig tegeu haar moeder aan, die naar mijn oude afnemende schijf opzig en dairbij aan den bitteren nood dacht, dien zjj to huis had geleden, en aan de zware lasten die zy niet had Kunnen betalen. Daaraan dacht ook de geheele overigo karavaan; liet roode morgen licht bestraalde uen als het' Evangelie vau de zon des gcluks. die nu weder voor hen SOM ópgaan; zijhoorden den stervenden nachtegaal zingen; neen, hij was geen valscho profeet, hij verkoiadigd-i hun allen slechts vredo en geluk. Do wind gierde, .ze verstonden daardoor liet lied van den nachtegaal niet: ?Zeilt maar kalm over de groote zee, gij hebt immers den verten tocht betaald met uw èeheele vermogen, arm en hulpeloos wilt gy den Oceaan betreden. Gy moet daar wtl is waar eerst n zelf verkoOpen, dan uw vrouw en kinderen. Laag echter zult gy niet. lyden. Achter de breede .geurige bladeren zit do engel des doods op n to wachten, zyn welkomstgroet blaast oen doodclyke konda in uw bloed; trekt heen over de aan zwellende wateren. En de karavaan luisterde vrooiyk naar het gezang van den nachtegaal, want het beduidde, immers geluk. 'Do dnR brak door de lichte wolken heen, net boerenvolk ging over de heido naar de kerk' de in hot zwart gekleede vrouwen met de helder witte muts op, on de mannen met hun langen jas en kortgeknipt haar, rondom hen slechts die doodeche omgeving, het dorre bruine' kruid der heide, donker, ver zengd gras tnsschen witte zandbanken. De vrouwen droegen hun gezangboeken en wandelden naar do kerk. O bidt, TJtdt voor hen, die naar het graf trekken, aan de overzijde der bruisende zee. Achtste avond. ?Ik ken een polichinel" zeide de maan; het publiek juicht wanneer het hem ziet, iedere be weging die by doet ia komiek, en doet een vol bezette schouwburg lachen. Toch is er niet. de minste berekening by, alles by hem is natuur. Toen hy heel klein was on met andere jongens spoelde, was hfl reeds een polichinel; de natuur had hem daartoe gemaakt, daar zy hem een bochel van achteren en van voren had gegeven; met geest en verstand daarentegen was by rjjkeiyk bedeeld; niemand bezat dieper gevoel en meer geest dan hy. Het tooneel was de wereld zyner droomen. Wanneer hy een knap figuur had gehad, zou hy zeker een eerste dramatiit zijn geworden; iets grootsch, iet* heldhaftigs vervulde zün ziel en toch moeit hq een eoUchmel worden. Zelfe zyn smart, zyn droefgeestigheid vermeerderde bet droog komieke in zijn trekken en maakte den laohlnst van het tatrgk publiek gaande, dat iyn lieveling TO! toejuiching ontving. De Mhoone Oolombine lieLen vriendelijkJegens hem, if).wilde echter toch liever met den vlaggen Arlekyn trouwen; schoonheid en leelUkheid konden toch niet samen huwen. Wanneer Polichiael treurig gwtemd was, was «y de eeuige dio hem aan het lachen kón brengen: eerst;was zy droefgeestig met hem, daarop kalmer maar ten laatste vol sohert». ?Ik weet wel wat u ontbreekt l" «eide ity, «de liefde" ? en dan begon hy weer te lachen. ?Ik en liefde" leide njj dan, ?dat tou toch al te dwaas zyn! ?Wat zon bet publiek my dan toejuichen!" ?Ja, de Heide" vervolgde ij} en voegde er grappig uitdagend by: ?Ik weet het wel, dat g(j my uefhebt." Ja, zoo iets kan men zeggen, wanneer men zeker is dat de andere niet beminnen kan. De polichinel echter maakte lachend een luchtsprong; Ey had alle droefgeestigheid op zijde gezet. En toch bad «y de waarheid gexegd, hy had haar lief, hy had haar innig lief, zooals men het verhevene in de kunst lie? heeft. Op haar trouwdag was by de vrooiykite van allen, den nacht echter bracht by weenecd door; wanneer het publiek zy'n verwrongen gelaat had gezien zou het gejuicht en gelachen hebben. ? Nu onlangs is Coloubiue gestorren; den dag der begrafenis behoefde Arlakyu zyn rol op bet tooneol niet te verrullen, da bedroefde weduwnaar mcobt eens naar hartelust uitschrekn... Do directeur moest een buitengewoon vrooiyk stuk goven, opdat het publiek niet te zeer de schooi)» Colorabine en den vroolftken Arlekyn zou missen; dan mo?st Polichinel dubbel grappig zyn; hy danste en sprong met de wanhoop m net hart, het publiek juichte «n kkptc in de handen. ?Bravo, bravissitno." Polichuiel werd teruggeroepen, hu was waarljjk onbetaalbaar. Gisteren avond na de voorstelling wandelde de arme gebochelde ds stad uit en den w» naar het kerkhof op. De bloemkrans op Colombine'a graf was reeds verwelkt; by zette zich neder, een tooneel.ecn schilder waardig. Hy steunde het hoofd op de hand en bad het oog op my geslagen! Hy kwam my voor als een gedenk» toeken. Een polichinel op een graf, hoo aan doenlijk belacbeiyk. Wanneer het publiek zyn lieveling had kunnen aieu, dan had het zeker gei-oepeu: Bravo, polichinel, bravissimo l". Regende avoud. _ ?Ik heb", zoide de maan, een kadct officier zion worden en het bygewooml, lioe hy zfch voor het eerst in aijn prachtigon uniform vertoonde; ik heb hntjoUKe meisje iu haar haltoilet, de jonge bruid van d«n vorst gelukkig gezien in haar fwste'y'k gewaad; uinar geen xali^heid kan vorffi>leken wpnlon met dip, welke ik heden avond bij een kicd, ecu klein vierjarig meisje zag. Het bad pen nieuw blauw jurkje eu een nieuwen rooskleurige!! hoed gekregen; het had juist zoo even dig heerlijkheden nnn mogen trekken on nlies riepen om licht, want de ftnilon der inanndit) door het venster drongen waren niet helder genoeg; er was een nud&r licht toe noodig om al die pracht te bewonderen. Het kleine meisje stond daar als uou pop, met de armun stijl' uit gestrekt en de vingers ver uit elkander. Eu hoe straalde haar oogen, haar geheele gekiat van louter zaligheid! ?Morgen moogt gy er mede uitgaan !" zeide ds moeder, en de kleine zag in de hoogte naar haar hoed en omlr.ag naar haar jurkje en glimlachte gelukkig: ?Moeder!" zeide zii daar op ?wat zullen de hondjes wel van mij denken waimecr zij my zoo deftig zien, uitgaan!'' Tiende avond. Heden begon do maan haar verhaal aldus: Reeds veel jnrou geleden, zag ik eens door Int venster van een nrmoedk'o woning hier to KoppeuhacOn naar binnen. Vader en moeder sliepen, maar de klciuo jongen sliep niet; ik zag hoe de gabloemde bedgordynen uit elkaar werden gescho ven en boe een kind er uit keek; ik meende eerat dat hij naar de Boriiholmschc groote klok zag, die zóó bont beschilderd was met een koekoek er boven op. Er hingen zware looden gewichten aan eu de slinger met de glanzige koperen schyf ging ultyd heen ca weer, ?tik, tak!" Maar daar11 aar r.ng hy niet, zijn oog rustte op het spinne wiel der moeder, dat juist onder de klok stond. liet WAS voor den knaap het schoonste huisraad, dn f, h y kende, maar hij mocht het niet aanraken, if hn kreeg eeu tik op de vingertjes. Uren lang, Icon hij, terwyl zyn moeder spon er by zitten en aaai- do snorrende klos en hrt altijd roadwentelend rnd zien en hij bad daarbij steeds zijn eigen gedachten! Ach, wanneer het hem toch eens verjund werd dat wiel te mogen ronddraaien! En mi sliepen vader cu moeder; hy wiorp nog een blik op hen, toen op het spinnewiel en spoedig daarna kwam een kleine makte voot uit het bedje kijken, daarop twee beentjes en bom! stond i\j op den grond. Hij draaide zich nog eens om, uaar vader on moeder, om ta zien of 7,ij sliepen: ja zij sliepen, en toen ging hy' zachtjes, heel sachtjo*, in zijn kort kleiu henuljo naar het wiel en bugon to spinnen; de klos vloog van het rad tf en liet liep daardoor slechts nog sneller. Ik ruste zijn blond ba;tr en zijn lichtbruine oogen, iet was een fUlc'Hiefkt schouwspel. Toen ontwaakte de, moeder, hc-t gordijn bewoog zich, zij zug naar jet wiel en meende daar een kabputermanuetje. aan het werk te zien. ?Om Goda wil", zoide zy en etiet haar man Verschrikt in de zijde; hy sloeg lo oogeu op, wreef zo niet ds band en zag naar ;ict in zij u werk geheel verdiepte kind. ?Dat is onze Benei", zsido hij. En wiju oog wendde zich van de armoedige kamer nf ?? ik zie immers overal rond l Ik scheen op hetzelfde o'ogetiblik in de zalen van liet Vatikaan, waar al do marmeren godanbeelden staan; ik bescheen de Laokaongroep; het marmer sclieen te zuchten; ik drukte een stillen kus op de borst der Musen, het kwara ray voor dat üij e-fden. Doch het langst verwijlden myn stralen by de Nijlgroep, bij den kolossalen Nyl-God. Tegen de Sfinx leunende, lag hij daar zoo vol gedachten, zoo droomcrig, als trokken da vervlogen jaren aan zijn geest voorby'; de kleine lieidégodjos speelden om hem heen met de krokodillen; m den hoorn van overvloed zat met gekruiste armen een kleine Auior, het nauwkeurig afbeeldsel van den kleinen knaap aan het spinnewiel en zag omlaag naar den groeten crnstigen riviergod; i«t waren dezelfde trekken; vol leven en fiefeykheid stond hier het kleine, marmeren kind en toch heeft het rad des tijds duizend en duizend maal rondgedraaid, sedert het uit het marmer word gehouwen. Even zoo dikwijls als de knaap n hot armoedig vertrek het wiel l'e t snorren, leeft het, veel grooter rad rondgewenteld, eer Ie tijdgeest marmeren goden schept als dien kleine daar! Dat alles is nu reeds veel jaren geleden. ?Gis teren" vervolgde de maan, ?stalt ik op eeu bocht neder aan de Oostkust van Seeland; men vindt er schoone bosschen, hooge heuvelen, een oud leerenhuis met hooge- muren, zwanen in de vyvers eu een landelijk «taaie met haar kerkje te midden van boomgaarden gelegen. Een menigte bootjes, met fakkek verlicht, glijden over de kalme wa tervlakte heen; niet voor de vischvangst stralen die fakkels, neen, allea duidt een feest aan. Muziek deed zich hooren, een lied werd gezongen en midden in een der booten stond hy dien zij allen huldigden: een lang en krachtig man in een jrooten mantel; hy had blauwe oogen en lang wit laar; ik kende hem, ik dacht aan het Vatikaan met de Nylgroep en aan al de marmeren goden; k dacht aan het kleine, armoedige vertrek, ik meen dat het in de Grünnestraat was, waar de üelne Bertel in het korte hemdje zat en spon. Iet rad des tyds staat niet stil; nieuwe Goden zijn uit het marmer ontstaan. ? Uit de booten vernam men een ?Hoer» vöotifBertel Thorwaldsenl" ? militaire Zaken. NOG EENS MlLlTIEKADtiR. . ** Omdat wy meermalen in dit Weekblad niet alleen de mogelijkheid, maar ook. bel groote belang trachtten aan te toonen, (fat er voor het leger zoowel als voor de schuttert in gelegen is om uit de militie een zoc talrijk en bruikbaar mogelyk kader te trekken, zoo verheugt het ons, dat door den Minister van Oorlog VVeilzel dezer dagen een schreven aan de verschillende regimentskornmandanten is gericht geworden, om vooral toch de kader vorming uit de militie te bevorderen, in welk schrijden door hem tevens gewezen wordt op het verschil en aantal van milicien-ser geanten bij de korpsen. Hierdoor erkent de Minister, dat er bij alle korpsen niet dezelfde zorg aan de opleiding van het militiekader wordt besteed, en dat hij in deze eene geheel andere meening is toegedaan dan zyn voor ganger, de Minister Reuther. * Op bl. 7 der memorie van toelichting op het jongste wetsontwerp der militie lezen wij immers, dat de voormaliger regeering onder hare argumenten tot bestrijding van den persoonleken dienstplicht o. a. aan voert: «dat het de bedoeling der Grond wet niet kan zijn, orn uit degenen, dio door loling voor den militairen dienst zijn aangewezen, kader en zelfs officieren, hetzij voor liet leger, heizij voor de schutterij te trekken, blijkt uit de bepaling van art. 181, luidende: >Bij gebrek aan genoegzame vrijwilligers wordt de militie voltallig gemaakt dóór loling uit de ingezetenen," en uit die van art. 183, waarbij een minimum oefeningstijd wordt vastgesteld, tekort om kader te vormen. Zij die den persoonlijken dienstplicht voorstaan met hel nevendoel, om daardoor de aanvul ling van kader voor leger en schutterij te verzekeren, kunnen zich alzoo geenszins op de grondwet beroepen." Deze argumenten worden echter door den oud-Minister van Oorlog den Deer Pooruigael in zijne brochure »Grondwetsher ziening urgent voor de Defensie" geheel weerlegd, waar hij mededeelt, dat art. 181 van de Grondwet van 1848 woor delijk afkomstig is van die van 1815 (art. 207 2e alinea) en dat toen kader en zelfs officieeieren uit de militie regel was; dat art. 73 der Wet van \1 Febr. 1815 o. a. bepaalde: doch aan die officieren en onderofficieren, aan dewelke bij de nationale militie verlof wordt gegeven, zal gedurende den tijd dat zij dienen enz." terwijl in art. 6 der Wet van 28 Nov. 1818 (Staatsbl. No. 41) wordt voorgeschreven, dat bij de benoeming van officieren en onderofficieren bij öo militie tiet eerst in aanmerking kwamen zij, die als vrijwilliger dienst genomen hadden. Moeilijk is het daarom te begrijpen, dat de regeering werkelijk gelooft, dat vorming van militiekader tegen de bedoeling van en dus in strijd met de Grondwet is, als men in de jongste organisatie van Febr. 1881, door den Miujster van oorlog Reuther zelf ont worpen, leest, o. a. bij de Infanterie: »bij iedere kompagnie kunnen van elke lichting één milicien-sergeant en drie milicien-korporaals 7,ijn," terwijl het beweren.dat de pefeningstljd te kort zou zijn om kader te vormen, eveneens door dezelfde organisatie en de [eiten weersproken wordt, want, zegt de oudMinister den Beer Poortugael, wanneer werkelijk de oefeningslijd te kort ware om <ader te verkrijgen, hoe moet het dan ver klaard worden, dat in de bijlage slaat C der stoatsbegrooling voor 1883 te lezen is, dat er 51 milicien-sergeanten en 1271 milicientorporaals zijn ? Zijn die allen onbruikbaar, dan mag men vragen, waarom ze dan aan te stellen ? Hieruit blijkt alzoo, dat de oefeningstijd om kader uit de militie te vormen lang genoeg is, mits die oefeningstijd maar goed gebruikt wordt; heigeen wij echter niet durven beweren, in welke meening wij dan ook op nieuw versterkt wórden als wij ,ezp.n, dat er in 1883 slechts 51 en in Juli 1881. pi. m. 90 milicien-sergeanten aanwezig waren, zoodat in dat tijdsverloop het getal milicien-sergeanten bijna met de helft verninderd is. Nu is het mogelijk, dat de vroe gere bepaling 1) dat een milicien, die tot sergeant wenschte aangesteld te worden, :ich eerst moest verbinden een half jaar anger onder de wapenen te blijven dan het ijdstip waarop hij niet groot verlof zou cunnen gaan, veel heeft bijgedragen om het aantal sergeanten bij de militie te vermin ieren, daar hij dan een en een half of twee aar onder de wapenen moest blijven, naar ;elang hij niet dan teel tot het blijvend geleelte der lichting was aangewezen, ?wij schrijven echter dien achteruitgang hoofd zakelijk toe aan het niet woekeren met den tijd, aan het niet gebruik maken van de in de militie aanwezige stof, waaruit men kader kan trekken, en aan de veelal weinige belangstelling der. chefs in de opleiding van het militiekader. Hiervan ishet gevolg, dat het militiekader niet ruim schoots deelt in de voorrechten, die aan het verkrijgen van een graad verbonden zijn, niettegenstaande art. 5 van Z. M. besluit dd. l April 1881 die toch duidelijk aan geeft, en de lust zich op het verkrijgen van een graad toe te leggen langzamerhand ver dwijnt. Voegt men nu hier nog bij de ver schillende opvatlingen.die er omtrent het woord »bruikbaar" bestaan, waardoor nog al aan zienlijke verschillen ontstaan in de getallen milicien-korporaals, die met $ maanden vér lof worden gezonden, ingevolge den inhoud van art. 5 van ovengenoemd besluit, namelijk, dat aan ieder milicien, die na 9 maanden dienst blyken geeft van teen bruikbaar korporaal" te ,-ztyB, een .verlof cvan 2 maanden met behoud van.. soldy kan worden toegestaan, dan tti hei iek«r niemand bevreemden, dat de resultaat van de kadervorming uit de militie niét groot «U1»- " t j . Qjn ons beweren te slaven, dat alleeft verschil van opvatting omtrent het *-*^ ' ftMiktai^ op'1ïtf vërwilgen van een Kunstig resultaat grooten invloed uitoa*' fent, diene onderstaande opgave, ons wel willend verstrekt, uit welke opgave blykt, dat de inhoud van art. 5 voor velen een doode letter blijft, zeer ten nadeele niet alleen van hen, die wch on het verkregen van een graad hebben toegelegd, maar, oojs te« "?deejfl ?an * goed^ za,ak, n.J. oin zelf dienen te bevorderen. Bij de verschil lende regimenten inf. zyn lot korp. aangesteld: Hiervan zijn vol Kcns art. '5 met 3 maanden ver lof geweest: id. j5.4 milic. '00 iB. 60 ld? 60 60 60 J50 60 60 ._. l mil^. O iflO id. ? w* icL' id. 4 .10 28 Gr. en Jagers. Heeft men nu na verloop van 5 maanden een milicien tot den graad van korporaal kunnen aanstellen, dan komt bet ons bijna ondenkbaar voor, dat zoo iemajid na.4 maan den in dien graad zoowel theor.etisch als practisch te zijn onderwezen, niet voldoen1 zou aan de eischen die men hem stellen kan,' om aan het woord »bruikbaar" te voldoen; daar onze ondervinding meermalen het tegendeel heeft bewezen. Wij verheugen ons daarom, dat de tegenwoordige Minister van Oorlog zijn aandacht op de vorming van hel militie kader heeft willen vestigen, waardoor de resultaten gaandeweg beter zullen worden, en zeker niet zoo zeer zuilen uiteenloopen, als uit bovenstaande opgave blijkt, daar wy geen redenen weten, waarom er bij het eene Regiment Infanterie zooveel meer miliciens tol bruikbare korporaals kunnen gevormd worden dan bij het andere, indien bij allo regimenten infanterie de opleiding der mili ciens met evenveel lust en nauwgezetheid onder het onmiddellijke toezicht en dezelfde, verantwoordelijkheid der regimeüls-koramaadanten plaats vindt. 1) Tbitns gowtyzigd «n alleen bindend voor ben, die ('.eeltig één jaur tnooten dleuea. y. z. J3IBHOGRAP1I1E. De Militaire Gids. 4e aflevering. Kanuounen en busbruid, door P. G. A. Scherer? De NedoL'landsche schuiterijen, door Petrus Nurks. Een oude strijd (ons vestiogstulsel) III, door W. Badon übyben. Twee pio vota, door Dr. J. H, Gcntis. Amalgaam. Indisch WlHair Ti/dscJirift. No. 6i Rechtspraak in militaire zaken. Militaire kryp* tographie. Nadere beschouwingen Iv'trcfl'endehet worpvuur der mobieJe artillerie (Met een plaat). Het gewtier Nagaüt; (Met een plaat), liet proces in reclaraezaken (Naschrift). Varia. Overzeescha jprokkelirjgon, door eeu verlofganger. Boekaaakondiging. SCHAAKSPEL. No. 29, Van E. A. Schmttt .WABT. d « WIT. 8 et \7tt speelt voor en geéfl in 2 zetten mat. (Wit 7, Zwart 8 stokken met K E -1). Oplossing van Schaakprobleem No. 27, l Boltkecrt?O Boluteert?O (» 9 O 4 ? B 6 -*? X T nt. B Gt (t 8E4 ? A8-4-C7?A8 t E 3 ? A 6 m»t. . l ..... *E 8 -D 8 (b 2 E 4 nt A 8 + C 7 ut A 8 3 F l ? P 8 + G 8 '? F 8 4 G 7 nt F 8 T m»t. a .f)08-n8 8 B 4 ? A 8 m*t. ? Ook by »od«r t««en«p«l volgt eerder mikt. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. ^0 onUiDgoti juUto oploiiingon y»n NOT 97 v»a MM t'n Tieren, Henrf en W. d. T. te Amsterdam, sfrmada No. 38 door W. v. H. ta Delft. NAGEKOMEN OPLOSSINGEN. Goed» oploMlngên ontrlojen wu r»n No, 36 rail E. BE. te AmiteriUmj r. d. M. t» N.N.i P. O. t* 'sH*K* 97 fm»H bH Jolst tegansMl); L. B. t« Moppel'Sr en 8*! klnamle Henrij W. d. Y «n Mot t'n Tieren allen t« No. 318 DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NIET BEGREPEN. Uit M Duitse* NAAB f. H EI M B U R G» Ia de slotkapel van Haasdorp werden w\. Jtrouwd. Nu, net was een «onderlinge brui» U Tegen den avond zou ons huwelyk eerst ingezegend worden. Om den tyd tol loolang te dooden, nam ik mQn geweer, ging daarmede naar het bosch en was door een vilde kat, die my reeds dikwijls beet had, bijna te laat voor de plechtigheid geko men. Ik had slechts nog den tijd my, zooals ik was, op myn paard te werpen. Ik trad by mijn bruid binnen, die reeds eenigen tyd op mij gewocht had. Men geleidde my naar de grooie zaal, waar voor eenige dagen nog de lykkist baars vaders gestaan had; nog hing het kleodjen fan zwarte krib over de vergulde meubels, nog verbeeldde ik my de geur der doodsbloemen in te ademen. Achter haar zag ik de beide ongetrouwde zusters van den afgestorvene, die in het adelijk gesticht Kloosterode woon den; zij zagen er zoo stijf en brommig, ja vijandig uit m haar donker gewaad. Weleen onvriendelijk geleide ten trouwaltaar. Ik lette echter slechts een oogenblik op uaar; toen bleef mijn blik als vastgenageld aan Frederika hangen; zij zag er bleek uit, bleeker dun-gewoonlijk, de mirtekrans stak donker af bij haar goudblond liaar, een schoooere vrouw dan zy, had wel nooit voor iemands oojjen gestaan. Ik vergat geheel dat ik als een domme jongen was binnengekomen; geen woord kwam over mijn lippen om myn late komst te verklaren, ofschoon haar oog mij vragend en verwijtend aanzag. Eerst aarzelde zij mij de hand te geven, toen deed zij dit haastig en begaven wy ons naar de kapel. Achter ons fluisterden de oude dames; dat gold waar schijnlijk mijn besloven jachtcostuum; toen wendde zij zich om met bestraffende blik' ken, waardoor zij de dames het stilzwijgen Toen wij na de trouwplechtiglieid ,r<| Daar huis wilden, kwam het uit dat ik ook vergeten had voor een rijtuig to zorgen. Ercderika weigerde in een equipage te rij den die tot het huis behoorde, en vooral nu, nu alles het eigendom van haar neef gewor den was. »Dan is het nog beter dat wij maar te voet gaan," zeide zij bitter, en een trotsclie trek werd om haar mond zichtbaar. ilk heb nooit goed om een gunst kunnen, Dat was een pijnlijk kwartiertje voor mij, vcoral daar iedere trek op de gezichten der oude dames scheen to zeggen: »zie nu eens trotsche süjfkop, welk een lompen bruide gom gij uitgekozen hebt! Wie niet hooren wil moet voelen; gij verlrekt nu met hem als een dagloonersvrouw; hebben wij u niet zonveel wij vermochten gewaarschuwd?" Frederika stond in de gang, zij verwaar digde da oude zusters haars vaders met geen blik, zij zag nog eens angstig vragend om naar het huis waarin zij geboren was en<lat ztj tot nu toe bewoond had en bewoog haar hand als ten afscheidsgroet. >lk ben bereid", zeide zij toen, dat was het eerste woord dut zij mij dezen avond gunde. Toen men mijn paard voorbracht, vra^de ik: »durft gij op te stijgen, Frederik;i'( ik houd de teugels gooi vast ? gij kunt geen ongeluk krijgen." Zonder een woord te spreken, steeg zij aan mijn hand in den zadel; ik legde mijn irm orn haar heen en zoo geleidde ik mijn trouw uil het huis harer vaderen. Toen wij door het bosch reden,, stond de trmu reeds aan den hemel en leidde ik het uit de schaduw naar het licht om "mr oogen te zien. De Augustusavond was UMI m en zwoel alsof er een onweder in aantocht was, mijn hoofd en hart gloeide en de oogen deden mij zeer van het staren,' tour zij wendde haar hoofd niet naar mij om. 'Zoo reden wij stilzwijgend verder, tot dat hot huis voor ons lag, dat in den ma neschijn schitterde, maar niet getooid wns om de vrouw van zijn heer te ontvangen; er was zelfs niet eens voor een krans boven de deur gezorgd, ik had alles vergeten om hwrs zelfs wil. Ik trad naderbij om haar bij het afstijgen behulpzaam te zijn, maar zij zag mijn hand niet en leidde het paard tot aan den steenen bank onder de linde; daar steeg zij eerst af en uit de donkere schaduw klonk een vreemde, koude stem tot mij door. >Nog een woord, voor het te laat is! Me delijden begeer ik niet; liever zou ik sterven." >Frederika!" riep ik verschrikt, »wat zegt gij daar?" Ik dacht dat ik haar niet goed ^grepen had. >A!s gij mij slechts uit medelijden bierneen gebracht hebt ? zeg het dan ? nu is net nog tijd; nog heb ik den drempel niet overschreden." Toen maakte wanhoop zich meester van ftijn hart en toornig steeg my het bloed naar het hoofd. 'Wat doet gij mij, voor den drommel, zonderlinge vragen!'1 beet ik haar toe, even al« een kind dat steeds harder schreeuwt naarmate het angstiger wordt. > Meent gij misschien dat ik mijn vryheid uit medelijden Wegwierp?" ' . ^Nauwelijks had ik dit gezegd of ik wierp aan naar voeten en verborg weenend _ hoofd in hare kleederen. Toen boog zij zich over mij heen en drukte «U aan haar hart. >lk ben een arme wees, en gy" ? hier °ield zij op, >ja ik wil het geloorea dat gij ><*y lief hebt; bet w zoo heerlijk dit te ge vlucht" zyn en toudt gy mij nooitlfeb! weergexien." * Toch lóu ik u «evonden hebben, Fre derika," antwoordde ik en trok haar harts tochtelijk naar het bankje, »al waart gy naar die ster gevlucht ? toch tou ik u terug gehaald hebben." Zy schudde het hoofd en liet nu eerst de teugels van het paard los, die zy tot nu toe vastgehouden had. i Vandaar kon mij niemand terughalen, Henri,1' zoide zij en voor de eerste maal sloeg zy haar armen byna hartstochteiyk om mijn hals en zonk haar hoofd aan mijn borst. Boven ons ruischte de nachtwind zachtkens door de takken der linden; het maanlicht bescheen reeds matter het spitse dak van het huis, nu en dan zagen wij het in de verte weerlichten; het was stil orn ons heen, wij hoorden slechts het eentoonig ruiscben van een waterval en het geschreeuw van een hert, diep in het woud. i Geduld, Johannes, het einde komt spoe diger dan gtj vermoedt. Zy blèei ook als vrouw even ernstig en stilzwijgend, als zij dit als jong meigje geweest was; er was geen spoor van het zoet gebeuiel der witte broodsweken en toch was ik de gelukkigste aller stervelingen, Johannes; ik meende ook dat zij nog treurde over den dood van haar vader en haar broeder en dagelijks hoopte ik op een glimlach om haar mond ? maar ach! te vergeeK Vriendelijk zorgde zij voor mijn welzijn, zoodat ik wel voor haar had willen knielen en haar handen kussen, ware mij dit niet al te kinderachtig voorgekomen. Ik zie nog die slanke gestalte door het boschpad naderen, wanneer zij mij, bij mijn terugkeer uit het woud te gemoet kwam; zy liep alsof zij over den grond zweefde; het scheen mij toe dat geen grashalm zich boog onder haar voet; om haar hoofd had zij dan gewoonlijk een zwart kanten doekje en meestal had zij een bouquetje veldbloemen, die zij onderweg plukte, in de hand; Juno, mijn oude patrijshond, was steeds aan haar zijde. Later /.at zij dan naast mij in deze gezellige kamer en luisterde naar hetgeen ik haar over de ge beurtenissen van den dag mededeelde. Zoo waren vier weken vcrloopen; ik kwam toen eens, als naar gewoonte tegen schemerdonker terug en zag te vergeefs naar haar uit; ik had een reiger gescholen en dacht dat zij pleizier zou hebben in zijn aschgrljs en fijn wit gevederte. Maar zij kwam niet, olschoon het ean prachtige avond in September was en daar ik vreesde dat er een ongeluk gebeurd kon zijn, ver snelde ik mijn schreden. Toen ik nu nader kwnm en juist de stoep op wilde gaan, hoorde ik een toon, die mij deed stilstaan, waarnaar ik moest luisteren; hij kwam van achter de dennen, waar hal valkenhuis lag. Mijn hart begon to kloppen, zoo zoet on zilverrein klonk nu een vrouwenlach tot mij door en hoorde ik de woorden: »Val aan, mijn vogel, val aan!" Ik liep snel door het denneboscbje en zag toen in de purperen schijn der ondergaande zon, mijn vrouw; zy hield haar arm in de hoogte, en mijn witte edelvalk op haar hand, rnet haar rechter hand bood zij hem eenig voeder aan en nogmaals weerklonk haar heldere lach: »Nu, nu, slljfkop! Heb je geen trek?" Ik wist niet of er een wonder was gebeurd waardoor mijn ernstige, fiere vrouw, in een dartel lustig kind veranderd was; over haar gelaat lag een rooskleurige schijn ? kwam liet van het avondrpod? Dit verschijnsel was voor mij zoo nieuw en lieflijk, dat ik bleef slaan om haar gade te slaan en ik den vogel bijna benijdde. Ik zag den man, die niet ver van mij af aan een beukenstam leunde, eerst toen ik dicht'langs hem heen op haar tooging. .?? Hij was geheel verdiept in beschouwing van dit lieflijk tafereel, hij zag nu om en het volgende oogenblik hield ik den tcruggekeerden vriend mijner jeugd in mijn armen en voelde ik mij overgelukkig. >? Hij maakte zich haastig uit mijn omhelzing los en vroeg, op Frederika wijzende: »Henri, Henn, wie is dat?" Mijn oogen volgden zijn blik en nu zag ik boe de sterke vrouwengestalte langzaam in het dennenboschje verdween. De vogel zat nu eenzaam pp zijn slang. »Wie dat is, Christiaan? Wel, mijn vrouw, mijn innig geliefde vrouw!" En ik voelde hoe door een gevoel van ge lukkigen trots het bloed mij naar de wangen steeg. »Henri, beste goede, oude jongen!" riep Prins Chrisliaan op zijn ouden toon. »Vind ik u zoo weder? Hebt gij hel alleen in het oude huis niet kunnen uithouden en de schoonste vogel gevangen, die Ooit in den manenschijn door het woud fladderde? Hoe lioe hebt gij het aangelegd, oude* jongen, om het schoone, trotsche meisje te veroveren? Frederika van Balenberij ?" »Hoe ik dat aangelegd heb Christiaan?" . hernam ik en wierp een blik naar de. plaats waar mijn vrouw gestaan had, hoe ik hel aangelegd heb? herhaalde ik nog eens en zag hem daarbij flier aan. »Ik heb het in het geheel niet aangelegd. Onze harten vonden elkander door de liefde en " i Kwam zij gaarne naar deze eenzaamheid?'1 viel prins Christiaan in en zag naar de grijze muren van het huis, waaruit de gevel vensters als zooveel gloeiende oogen in de avondzon schitterden. «Gaarne Chrisliaan, mijn vrouw bemint iHml" zeide hij, en wandelde met mij door het dennenboschje naar huis. »Zoo schoon» zoo jong en zoo alleen, of meent J dat een valk voor haar op den duur goed tydverdryf is? J is niet als de. anderen," gaf ik barsch lêrtkg; haar ernstig karakter past goed T de eenzaamheid.".. Zoo gingen wij zwijgend ia bui» en een oofcenbük kwam het mij zelfs voor of ik niet neer zooveel van myn ouden vriend hield als vroeger. Toen wy aan den avondmaaltyd zaten en wy elkander weer zooals vroeger aanzagen, nam ik myn beker, klonk met hem on zeide: «Welkom thuis Christiaan l Laat het Roode Huis nu als voorheen steeds een gezellige aanloop voor u zijn. Hier vindt gy steeds dezelfde vriendschap." Mijn vrouw zat zwygend naast mij, haar lachen was verstomd; zy WK er byna nog trotscher uit dan anders, slechts was er een rooskleurige tint op haar gelaat achter ge bleven en toen onxe glazen aan elkander stieten, zag zij mij met zulk een blik aan, dat ik vergat te drinken; angst, verwijt en een stomme smeekbede waren in haar oogen te lezen. Toen ik mijn mond opende en mij om een verklaring vroeg, legde zij mij zacht haar hand op den schouder, stond op en nam afscheid van den prins, »daar do heeren elkander zeker nog wel verschillende dingen zouden te vertellen hebben, uit den tijd hunner scheiding en zij nog huishoudelijke plichten te bezorgen had." »Blljf toch, Frederika l"-verzocht ik haar, »het zal u waarschijnlijk ook wel interesseeren wat men tegenwoordig in Parijs uitvoert en welke hoeden do dames aan het hof dragen." >Vergun mij. dat ik heen ga!" sprak zij bijna onvriendelijk, >wat kan mij Parijs en de vreemde mode schelen?" En met een diepe buiging voor den prins verliet zij de kamer. Ik wierp een triumfeerenden blik op hem en herhaalde: »Zij is niet als anderen, Christiaan," Ik zie zijn gelaat nog duidelijk voor mij; hij zag naar de deur waardoor de slanke gestalte verdwenen was; purper kleur overtoog zijn,aangezicht. Ik lachte en bood hem den beker aan, en toen hij mij bescheid deed zag hij zoo bleek als het tafellaken. Toen begon hij van zijn reizen te vertellen en roemde Parijs met zijn schoone vrouwen en menig koen amiluur klonk mij in de ooren. Vreemde zeden, losse zeden ? eu bijna speet het mij om den man dia dit alles ver telde, maar in zijn oogeii waren nog de oude trouw en eerlijkheid te lezen en ik dacht zoo bij mij zelf, hij kan zich wel eens in dien maalstroom geworpen hebbea, maar daarin ondergaan zal hij nimmer en ik stelde mij daarbij zijn moeder voor, dal toonbeeld eener edele -vrouw en fiere vorstin, haar reine geest zal hem tegen al het onedele beschermd hebben. Toen hij laat in den nacht naar huis wilde rijden, ging hij zacht door den gang en toen ik luid den knecht toeri&p dat hij het licht zou brengen, zeide hij toornig: »Denkt gij er dan nist aan, dat uw vrouw slaapt?" Ik zag verwonderd op. Het werd mij nu eensklaps duidelijk hoe lomp ik was, maar toen zeide ik lachend: »Men kan wel zien dat gij te Parijs de zeden van het hof nog verfijnd hebt." Toen hij in den zadel sprong dwaalde zijn r de duistere vensters. oog over Mag ik id. terugkomen, Ifenri?" vroeg hij nu luid. » Zoo dikwijls gij lust hebt, Chrisliaan, het zal ons steeds een eer en een genoegen zijn, en wanneer ik niet thuis ben, vindt gij Fre derika toch steeds ; maar gij moogt met haar niet over Parijs spreken," voegde ik er lachend by, want gij weet hoe zij daarover denkt. Frederike zat nog in haar kamertje te lezen, in haar gebedenboek en het schijnsel der kaars speelde om haar hoofd als een stralen krans. B Frederika", vroeg ik haar, «waarom liet gij ons alleen? Bevalt de prins u niet?" * Jawel", zeide zij kortaf, » hij is immers uw vriend." «Wees in het'vervolg dan een weinig vrien delijker jegens hem," verzocht ik naar en zette mij naast haar. Zij boog toestemmend het hoold, maar haar mond bleef stom en haar oogen waren op den grond gericht. «Die edelvalk schijnt u te bevallen, Frede rika'?" begon ik; 'ik wilde haar den vogel cadeau doen; ik smachtte naar een grimlach van haar, sinds ik wist dat zij lachen kon. Verrast sloeg zij de. .oogen op. >Te huis had ik er ook zoo een," zeide zij zacht. Toen stond zij haastig op. Het is reeds na middernacht, en morgen moet gij vroeg naar het bosch." Ik ' zou zoo gaarne hair fijne hand in de mijne genomen en gezegd hebben : » Waarom toch' zijl gij zoo koud, en waarom speelt ef nooit een glimlach om uw mond, wanneer gij bij mij zijt. En toch weet ik dat uw lippen lachen, uw oogen schitteren kunnen, en gij kalm kunt vertellen! Zeg mij toch wat er aan scheelt! Ik wil alles, alles voor u doen; ziq mij slechts eens liefderijk aan !" ? Maar ik bleef zwijgen; ik kon nooit het rechte woord, op het goede oogenblik vinden. 01 had ik toen slechts niet gezwegen! misschien zou alles dan nog wel goed afgeloopen zijn. Haar lachen vervolgde mij echter dag en nacht en steeds meende ik dien beerlijken toon te hooren, waarop zij de woorden «val aan, mijn vogel, val aan," zeide. Sedert dien dag kon ik dien vogel niet meer uitstaan. . Johannes, mijn pen weigert bijna, datgene neer te schrijven wat nu gebeurde; ik wil er daarom spoedig een einde aan maken. Prins Chrisliaan bezocht bijna dagelijks het Roode Huis, verwondert g(j u daarover? ging er immers ook geen dag voor* by, zonder dat wy elkander spraken. Soms kwamen zyjteiden ray in den avondionn^. ffibJy» tegemoet, of zat hy tegenoTsf haar in de kamer tfag&egr het, redende, en keek er naar KöYïy spon, fimaj: jjc hoorde haar nooit weer zoo lachen, als dien eenen avond. ZJJ waa ook weer bleek, byna nog bleeker dan vroegJr, $n' stiller, maar er was ietaonrustigs over haar gekomen; nu en dan ver scheen een donkere blos op haar wangen. Eens echter toen ik eerst laat naar Buis gekomen was, daar ik de ?halve nacht op den vloer geleeen had en zacht naar mijn kamer ging om naar nachtrust niet te stoien, trad zij kort daarop haastiger dan ik gewend was binnen, en toen ik haar > goeden avond" wenschte bemerkte ik, dat zy geweend had, en dat zij dit voor my trachtte te verbergen. Ik zeide er daarom niets over en vroeg slechts ter loops of prins Chrisliaan al hier geweest was? Toen veranderde haar gelaat; een gloeiend rood legde zich over hare wangen. »Hy is juist weggereden," autwaordde zij, »het ver wondert my dat gij hem niet tegengekomen zljt." »Ik ben een anderen weg gegaan als ge woonlijk", hernam ik. >Ik vind, dat gij uw vriend dikwijls langen tijd te vergeefs laat wachten," zeide zij toen, haar ftem klonk dof, alsof haar hart hevig klopte. > HIJ vindt toch steeds myn lieve vrouw te huis, die mijne plaats kan innemen," schertste ik en legde mijn arm om haar heen; of meent gij niet Frederika dat die plaatsver vangster hem welkom is?" Maar haar gelaat bleef bleek, zy maakte ztch uit mijne omhelsing los en ging de deur uit, en ik kon uit haar raadselachtige hou ding niet wijs worden. Een paar maal had zij de deur harer ka mer afgesloten en toen ik mijn verwondering hierover te kennen gaf en haar plaagde dat zij l ang scheen te zijn voor dieven en moor denaars en haar vroeg of ik haar een goede buku zou geven, lachte zij en zeido op een eigenaardige wijze: »Dat is een dwaze vrees van mij, want wat is er hier do moeite waard om gestolen te worden?'1 Ik nam dit als een teeken van haren goe den luim op; hoe zou ik ook hebben kun nen vermoeden, walk een zin er in haar woorden opgesloten lag? Ik domkop verstond slechts gewone, duidelijke, verstaanbare taal En toen gebeurde er iets, ik kan u niet nauwkeurig beschrijven hoe het kwam, maar ik moesl eens 's morgens zeer vroeg weg; want de hertog had verschillende gasten tot een zwijnenjacht uilgenoodigd, en ik moest de snikken zetten en voor d-j knechten zor gen; ik moest toen nog meer dan anders mijn best doen, daar ook vorsieüjke dames de jacht met l;are tegenwoordigheid wilden verceren; ik miste gedurende de drijljacht prins Christiaan niet, die toch een groot, lief hebber vnn dezen jacht was; ik decdallösin een droom, want mijn gedachten waren bij Fi'ederilca, daar ik mij dien nacht verbeeld had dat zij zachtjes weende, maar ik had niet goed kunnen hooren of zij waakte of droomde. Weldra vingen zij een wild zwijn, kort daarna reden zij naar Elchsburg om het jachtdiner te "cbruikeu. (Wordt vervolge!). SCHOOI.. DIDASKALIA. XXIX. 't Is aan de onJerwjjsbladen te zien dat er racantie is; m?n vindt er wat polemiek in, wat beschrijving van vergaderingen van onderscheiden soorten vau onderwijzers, enz. enz. zoodat mededeelingen op eigenlijk schoolgebied daardoor schaars worden. Wat er evenwel is, waarde redacteur, ia nu en dan toch wel der moeite waard u mede te deden; 'k begin maar aanstonds met te .vermelden vat er zoo al voorvalt ia de stad onzer inwoning; daar regent het nog adressen in zake de regeling der tractementen van de direc teuren en leeraren der Hoogere Burgerscholen en van rector en docenten aan 't Gymnasium; ook de dames stellen zich in 't kr\jt en wenschen eenc pozing to wagen om financieel geheel gelijk te worden gesteld met de heeren der schepping, hunne collega's; 2(j hebben volkomen gelijk. Intusschen heeft de Baad reeds eeae voorloopige regeling vau sommige tractementen aangenomen, omdat, zooals oen der heeren van de vroedschap het uitdrukte, ?de tyd dringt." 't Leven U te Amsterdam te duur om van de vorige tracte menten te kunnen leven en nu er, zooals trouwens elke week bijna, plaats vindt, op nieuw sollicitanten moesten worden opgeroepen, was de overgroote meerderheid van oordeel dat men aanstonds die groote tractementen maar moert uitloven, want ?da voordracht" meende men, ?zou later toch wel aangenomen worden." Een goed vooruitzicht dus voor 't onderwijzend personeel bij Ormmanfaal en Middelbaar Ondcrwns inNeerland*hoofdstad; 't is daarbij to hopen, dat ook do verschillende adressanten hun of haar zin kragen. BU de gemeenteraadsverkiezingen te Amsterdam heeft men wederom prachtige mainuatifin op on derwijsgebied gehoord. Zoo beweerde zekere party dat men de liberale leden uit den Raad moest weren, want... het openbaar onderwijs kostte niet moer of minder dan achttien tonnen gouds, en dat noest veranderen! De goegemeente slikt zulk een cyfer gemakkelijk, doch weet niet dat J'art de grouper Ie* chiffres" eene kunst is die nu'n te pas of te onpas aanwendt om tot lijn doel te geraken: hier waren alle onderwijskosten, Universiteit, Gymnasium enz. enz. enz. by elkander gehaald, terwijl de lezers meenden dat alleen het openbaar lager onderwijs zóó veel kostte. Een andere grief was dat NB. do leerlingen der Handelsschool met den Dirf ctenr op stads kosten een reisje naar Limburg en België hadden gedaan om warenkennis te loeren, Een papa kwam er in een dagblad al aanstonds tegen op met te zeggen dat by ovenals anderen dit zelf voor zyn zoon had bo* taald, doch <le tegenpartij antwoordde: die reis stond in vroegere jaren (toen ook reeds Dr. Hubrecht het jaarlijks met de leerlingen der hoogste klassen deed) in de gemeenteverslagen en ook thans weer, zoodat het toch wel kon zyn dat de stadskas er voor werd aangesproken. 't Is evenwel te Amsterdam genoegzaam oekend dat zoo iets jaarUjlu plaats heeft op kosten der ouders. . En zou ik DU van de hoofdstad kunnen of mogen spreken, «onder met een enkel woordj» na .U» «mt *ttmtion of tfeê Ik fodoti MÏaarlifk dd te&i dur voor onderwijl to +J&J* d*ult»U)_._ naa Pwfo, wur o&i pro«T*b, v»n ukan, dl» *" ' ' " ' schillende wort i.. vindt man ook in U. >wv.. _ ._ ,u ?W«'w> dit veelAl ToonrarMD welka «itjwt, MhoolmoMum ta l«*n «jn g*fvr«b trekt h«t de Hadorluidioha ondwwtfaan <3et«W aan, tlf da vreahid*, wü NaderUnden ke&naÉ hetjfeen drnar ta tien ii. Ook bQ afdeeUngen v«a andera landen ii het aan an ander dat voor bat ondenrSs van belang ii, wurom het denkbeeld aan aan Kflk» «choolmtueum hoe langer hoe maar ingang vindt, an i* in den !aatate& tydne ~ een* geiohraTan an gewreven. OT» eene J inrichting, doch wjj hopen dat het niet bedenk** blijven, maar eens tot uitvoering komen nL Daar moet alles vereenigd worden wtt in vroeger* Uiden gebruikt werd: dit kan de htttonc&é udeeling vormen, doch de hoofdsldeenng' moeten bevatten alle meubelen en _.. welke in de scholen van den meest verjohi aard noodig ijjn. By het opeaen nieowv inrichting moet men daar ofles vereenigd kunnen vinden, wat men noodig heeft, met aanwfizing van fabrikanten of leveranciers, en vooral ook van de prijzen der voorwerpen. Zulk eene Instelling is zeker niet onbereikbaar; wanneer bet Ryk slechts een gebonw beschikbaar stelde en een flink directeur benoemde, verbeeld ik mU dat het dien dignrtaris niet moeilyk vallen kan, met zeer weinig, bijna g«en kosten van links en recht* alles by elkander te kragen, wat hy voor da verzameling noodig had. Nederlanden en bulten^ landen souden, dankt nuj, w«dyreren om henJ allerlei zaken af te staan (en dat nog wel van de fraaiste soort), welke in zulk een museum' als reclame voor hun fabriek konden gelden. ' Ik verlaat Amsterdam niet zonder er op te wyzen dat tegen NOT. M. de reeds besproken' examens m het boekhouden, handelsrekenen en* handetacorrejpondentie in de vier talen aange kondigd zyn door de vereeniging van leeraren ia het boekhouden aldaar. Die examens zullen ge heel ingericht znn, evenals die in 't voorjaar af genomen zyn, door de vereeniging Mercurius te Rotterdam. De patiënten moetan zich vóór 4 Nor. by de eerstgenoemde vereeniging aanmelden, en voor elk examen dat zy zullen doen f 2.50 be talen , zoodat >y voor de- geringe som van f 15 aan 't geheele examen kunnen voldoen. Van examen gesproken, deel ik u mede dat er, zich bij de zes cunimissien voor de hoofdacte L. O. »24 candidaten hebbeu aangemeld; 't ver wondert tny daarhy evenwel dat zich te Gronin gen de milisten hadden aangegeven, maar 92; nogtans zyn duar niet zooveel onderwijzers, dia het maar eens probeoren, zooals men zegt. Ik acht bet ia sommige opzichten voor verkeerd dat men die acte reeds, twee jaren na het eerste onderwyzersexamen kun holen, en dat op zyn twin tigste jaar. 't Zou misschien niet onaardig zyn eeiia eene statistische tabel van die 824 liefhebbers ? te maken, waarop men kon zien op welken leef tijd zjj vroeger de omlerwyzersaeta verkregen, en hoeveel jaren zij wacht ten voor nu weder ?ten atryde op te gaan'. Ik houd het er echter voor dat het getal gesnAvelden in dien sti-yd het getal der overwinnaars verre zal overtreffen. Zoo zag ik b.v. dat er in Overijsel van do 24, die zich hit eerst aan de vuurproef onderwierpen, slecht! vier slaagden! Als het zóó gaat, cal de markt waarlijk niet overvoerd wórden. De onlangs benoemde inspecteur vanhetMidd. Onderwya is reeds in conflict met het gemeente bestuur en de coma. van Toezicht op het M. O. tö 's liage. Daar bestaat een reglement dat zy die op do hoogero Biirgeraiboo.l wenscben tegelaten te worden, 12 jaar moeten ziju als zy in de Ie kla'se, IS nis zij in de 2e klasse willen plaats nemen, enz. Nu was er een vader wiens zoon slechts 12 jaren telte, en dus daarom ver zocht dat het den kntiap bij uitzondering vergund zou worden, deel te uemon aan het examen voor de 2ü klasse. De Comm. van Toezicht gaf praeadvies in a:\vyzeuden zin, zoodat de raad zijn eenmaal ingenomen standpunt handhaafde. De inspecteur beeft uu aan den gemeenteraad een scbi'ijvdn gericht om dij bepaling af te schaffen, doch het bestuur bleef by zyn eenmaal genomen besluit en weigerde. Eene dergelyke oepaling bestaat in weinig «toden, zoodat het te betreuren is dat men niet aan het verzoek van den inspec teur voldoet. De ; leeraars, die de admissie en overgangsexamen afnemen weten, dunkt nuj, toch al te goed te beoordeeleu in welk een klasse een jongen te huis behoort, en gevallen als het boven genoemde zullen waarschijnlijk slechts by uitzon dering voorkomen. De leerlingen der late klasse b.v. zullen meestal ouder zijn dan 12 jaren, zelden slechts jonger en zoo ook in de hoogere klassen. Eene vermakelijke vergissing beging de op onderwijsgebied welbekende heer Rooahnyzen, die een klacht aanhief dat er ?helaas" hem geen voorbeeld bekend was dat eenig leeraar van eenig kerkgenootschap, hoe ooih genoemd, gebruik maakte van zijn reent (art. 22 Wet L. O.) om zijn godsdinnsÜeer op de openbare school aan de leden zyner gemeente te onderwijzen. Die klacht klinkt wel wat zonderling tegenover het regee^ ringsverslag, dat zegt dat er op 679 openbare scholen van dat recht gebruik wordt gemaakt! Ecnc belangrüke bijdrage op 't gebied van het onderwijs aan doofstommen werd deze week ge leverd door de beschrijving van een examen, dat de vorige week op bet instituut voor die onge^ lukkige kinderen te Rotterdam, onder leiding van den verdienstelijken Directeur Hirsch, werd afge nomen. Ik beboef u daarvan alléén »lecht* to vermelden dat een 14jarig meisje met zeef duide lijke en zelfs min of meer goed accentueerenda stem het volgende versje uitsprak: .Toen 'k uw school o«nt mocht betreden, Miste nog mvjn mond da «priuk, Kon nog 't oog geen oor Torrangnn, Dubbel iuoeioltjk das uw U»k." ?I» d* ttamuti kan »n ipïektn, Doof. «n tocli, door't ïf»» Terat»an.... Dat ii, heen», door mr zor&en, Koekten, door «w kunst gedatn". Wees voor ditmaal gegroet yan 23 Juli 1883. 1.1. T Q. N. Geprofiteerd. Voor den vrederechter te Auitia (Texas) stond onlangs een man terecht, beschul digd van verboden wapen» te hebben gedragen, en tusschen den rechter en den beklaagde ont spon zich het volgende onderhoud. Rechter (nadat hö de verboden wapens langnauwkeurig had bekeken). Hoe kom je aan den revolver? Beklaagde: Gekocht Rechter: Hoeveel? , . . Beklaagde: Twintig dollar». ? Rechter: (het wapen met welgevallen bektfkende) .Netjes bewerkt... Wil je den reTolver ) ja, U kan hem voor 10 dollars «echter: Goed, ik neem den revolver. En daar ik jo teTons wegens het dragen van verboden wapens tot eene boete van 10 dollars veroordeelt zijn wij quitte. ...,«_ Hierop liet de rechter den revolver b «iJnrokzak verenen, terwtfl de overblufte beklaagd» het hoofd schuddende, cioh uit de gerechtttoal verwijderde 11 ?£? ???? ?-h. |C

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl