Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 318
.3
«n
groot» tr»»«n in haar
? -.« uitVmagdebiJ. 2$
. ,ut wild* ?lefthfi «van binnen gaan
om d* ben to kussen en haar om Twgeting te
vragen, omdat ik haar gisteren 100 deed
schrikfcan, maar*ik waagde niet het u te peggen."
D* vader kuste hetlieve onschuldige kind na op
het voorhooid en ik katte baar op wangen en
mond.
Derde avond.
In d» nauwe straat, vlak bier naast, ? i|j is
KOO smal dat ik aleonta eenige minuten lang
mijn «tralen langs de moren van het huis kan
laten heenglgden, nuu in deze eene minuut «ie
ik gen04g om de wereld te leeren kennen, die
üeb War beweegt ? sag ik een vrouw .eitten.
Zestien jaai geleden was iU een kind; buiten IQ
den tuin der pastorie speelde «Ö! de rpcenheg
was oud en geheel verbloeld; nlj woekerde onge
moeid voort en baar lange takken verloren ach
in de appelboomen; bier en daar iat nog slechts
een roos, niet zoo schoon echter als de koningin
der bloemen het z'u'n kan, maar de kleuren waren
er en de geur ontbrak ook geentzins.
Het dochtertje van den predikant scheen n>y
echter een veel gehoonere roos toe; zy ut op
haar stoeltje onder de wildgroeiende rozenhaag
en kaste haar pop met de platgedrukte wangen
van papier macné.
Tien jaar later iag ik haar weder; ik zag haar
in de prachtige balzaal, «tf was de stralende
bruid van eeu rjjk koopman; ik nam deel in haar
geluk, ik Bocht baar in stille avonden soms wel eens
op. Ach, niemand denkt aan mjjn heldere oogen,
aan mQn jnisten blik. M\jn roos groeidejook wild
en tengeUoos verder, evenals de rozen in den
tuin van de pastorie. Het menschelyk loven kan
ook een drama in zich sluiten; heden woonde ik
bet laatste bedrijf daarvan bij. In de nauwe
straat lag *U doodziek te bed en de booze
huisheer, haar eenige beschermer, rukte ruw en hard
vochtig het stuk tapijtgoed weg dat haar bedekte
en süde: ?Sta op, uw wangen verdrijven de be
zoekers van mijn huis; haast n'.Zorg dat er geld
binnen komt, of ik zet u op straat. Komaan, f fa
op l" ? ,Ik voel den dood m my n borst woelen!"
zeide zg, ?o laat imj rusten!1' Maar hu drong
haar tot opstaan, blackette haar wangen, vlocht
rozen in haar hatir, plaatste haar aan het venster
met een brandend licht naast baar en verwijderde
zich. Ik rilde, terwijl ik haar aanzag; zy zat on
beweeglijk, haar hand liet zy in den schobt rus
ten. Het venster woei open, zoodat ecu der glas
ruiten brak, maar zy bewoog zich niet; do
gor. d|jn fladderde als een vlam om naar heen, ? zij was
dood. Zy, de doode, die daar aan het open ven
ster zat, hield een beter zedepraok dan uaar va
der de predikant ooit deu vofke had kuuen ver
kondigen.
?Ach! mijn vriendelijke roos, uit den tuin der
pastorie l"
Tierde avon<fc
?Gisteren," zeide de maan, ?zag ik op het be
weeglijk Parijs neder; mijn oogen drongen de za
len van het Louvre biunen. Ken oud, armzalig
gekleed moedertje, ? zij behoorde in de volks
klasse thuis ? volgde een der mindere bedicndeu
naar de groote, ledige troonzaal; zij moest eu
wilde die zien. Het had haar veel geld on goedei,
woorden gekost, eer zij zoover gekomen wa*. Zy
rouwde de magere handen en zag in plechtige
stemming rond, alsof zij zich ineen kerk bevond.
?Hier watt het" zeide zü, ?bier" en z'ii naderde
den troon, die met zwaar fluweel en gouden franje
bekleed was. ?Daar,'1 zeide z», ?daar"! en zij
boog haar knieën en kuste het purper
bekleedsel; ik geloof, dat zij weende. ?Maar dit fluweel
was toen nog niet op den troon!" zeide de be
diende, en een glimlach speelde om zijn mond.
?Maar dit wat toch de plaats!" zeide de vrouw,
?en alles stant hier immers nog juist zoo als toeu.';
.Ja, en neen" antwoordde hu; de vensters waren
bij voorbeeld ingegooid, de deuren neer gerukt
en er vloeide bloed langs den grond. Maar toch
kunt gij zeggen, dat uw kleinzoon op den troon
?van Frankvyk gestorven is."?-Ja gestorven!"
herhaalde do oude vrouw en vei der werd er geen
woord gezegd; zy verlieten spoedig daarop do
zaal, de avondschemering straalde dubbel belJor
op het r\jke fluweel van Frankr\jk's troon. En
wie denkt gy dat die oude vrouw was ? ? Ik zal
het u vertenen. Op zekeren avond, tijdens de
Julirevolutie, toen het volk de schitterendste
over.winning had behaald, t jen elk huis een vesting,
elk venster een verschansing was, bestormde het
volk ook de Tuilerieën.
Vrouwen en kinderen boy inden zich mede onder
de Btrydonde menigte; zij drongen de zalen en
vertrekken van het slot bmn -.-. E? nrme jougo
knaap, iu lompen gehuld, atra :<1 moedig tusschen
de oudere krygers; door verschillende
bajouetsteken doodelijk gewond, zonk hy ter aarde; het
was in da troonzaal en meu legde den Woedenden
knaap op Frankr»k's troon en wikkelde het flu
weel om zijn wonden; ztjn bloed Stroomde over
het Koninklijke purper. Welk een tafereel!
De prachtige zaal, de strijdende groepen! Een
gebroken vaandel lag op den grond, da driekleu
rige vlag woei boven de bajonnetten en op den
troon lag de arme knaap met bet bleeko, ster
vende gezichtje, mot zijn oogen_tan hemel gericht,
terwyl zün overige leden den doodstrijd streden;
met do naakte borst en zijn armoedige kleodinor,
terwyl de draperie van het ryke fluweel mot de
zilveren leliën hem half bedekten. Aan de wieg
vnn den kuaap had men voorspeld: .Hij zal Op
Frankryk's troon sterven!" Het moederhart had
iran een nieuwen Napoleon gedroomd. My u stralen
hebben don immortollenkracs op zyn graf gekust,
mijns stralen kasten ook in deu nacht het voor
hoofd der oude grootmoeder, terwijl zy droomde
en in haar droom het tooneel aanschouwde, dat
(tij hier kunt opteekenen: ?De arme knaap op
Frankryk's Koningstroon,"
Vijfde avond.
Een weinig van het strand verwijderd strekt
zich een woud uit van eiken- en beukenboomen,
frisch en vol geuren; in de lente zingen er hon
derden nachtegalen; dicht in do nabijheid vloeit
de zee. de eenwig veranderlijke zee en daar
tui?chen loopt de breede zandweg. De eene wagen
na de andere rolt voorby, ik volg hen niet: myn
oog rust het liefst, op één punt; nier is een
hunneugraf, .wilde bramen en hagedoorn woekeren
er tusscnen de staenen l ? Bier i* poSsie in de natuur.
En hoe meent gy dat de menscnen haar opvatten?
Komaan, ik wu n vertellen, wat ik daar giste
renavond en nacht over hoorde. Allereerst
kwamen er twee ryke landlieden langs ryden.
?Dat zjjn heerlijke boomeo t" zeide de een. ?Elk
van hen zou ten minste tien vrachten brandhout
.
opleveren l" antwoordde de andere. -De winter
ii streng; verleden jaar was het ook al aardig
duur l" en zoo gingen zij vorder. ?Welk een
af?chuweiyk slechte weg f" «ide do volgende, dio
er langs reed. ?Dit z^n de boomen waar een vloek
op rust," antwoordde zyn medgezel, «geen koeltje
kan er doorheen waaien om den weg droog te
maken, behalve van de zijde der zee!" en zoo
reden «y verder. Ook de diligence reed voorby;
al de passagiert sliepun, terwijl zy de schoonste
plek passeerden,... de postillon blies opzijn hoorn,
maar hy dacht verder niets dan: ?Ik blaas toch
uitstekend; welk een effekt maak ik daarmede;
zouden de reizigers het wel hooren? En daarmede
wat de diligence voorby. Toen naderden twee jonge
lieden te paard. Hier il jeugd en bruisend bloed
te vinden, dacht ik; zy zagen dan ook met een
glimlach op de lipren naar den mat mos be
groeiden .-berg «a de donker* boicbJM. »'HferJ
ion ik met de whoone dochter van den mole
naar wel eens een wandeling in de manewhtjn
willen maken l" zeide de een en weg waren
tij. De bloemen geurden heerlijk, elk koeltje
sluimerde, als ware de ice samengesmolten met
den hemel,' die over het diepe dal uitgespreid
was. Daar reed een wagen voorby; te* personen
zaten er in, vier sliepen, de vijfde dacht aan i(jn
nieuw lomerpak, dat hem zoo goed tou staan,
de zesde boog zich uit den wagen en vroeg o!
er iets bijzonder* aan dien steenhoop te zien was.
?Neen," «ide de koettier, ?het is sleehti een
oude steenhoop, maar die boomen i\jn merk
waardigt" ?Zoo, m welk opzicht?" ?Ja, ziet gij,
wanneer de sneeuw dei winters zoo hoog ligt, en
allee slechts een uitgebreide vlakte gebjkt, dan
zjjn die boomen mti een teeken waarnaar ik mjj
richten kan, om niet in do zee te «oraken; daar
door vind ik ze hoogst merkwaardig," en na dio
verklaring reed hy verder. Nu verscheen een
schilder: zjjn oogen vonkelden, hy sprak geen
woord; hy floot, de nachtegalen zongen, de een
nog schooncr don de andere. ?Houdt u toch
stil!" riep hy, en noteerde zeer nauwkeurig alle
kleuren en tinten. ?Blauw, lila, donkerbruin t
dat zal een prachtige schilderij worden l" HU
nam het landschap ID zich op, zooals de spiegel
de beeltenis van den inenscb, zonder gevoel, zou
der hart. en daarby floot hy een marsen van
Bofsini. Ten laatste kwam een arm mei'je; zü
ruste een poot aan het Hunnengraf, terwyl ?,$
haar pakje naast zich legde, het schoone bieeke
gelaat hoog zich vooruit, naar de zijdo van het
woud; haar oogen vonkelden, terwyl zy naar den
hemel datr boven en de zee daar vóór haar zag.
Zy vouwde de handen, en bad, geloof ik, «en
Onze Vader. Zy begreep zelf het gevoel niet dat
haar doortrilde, maar ik weet het, nog lange,
lange jaren zal dit oogenblik en de natuur rond
om _ haar veel schooner en getrouwer in haar
herinnering blijven voortleven, dan de schilder
ze met zyn zoo nauwkeurig geschilderde kleuren
op het papier kan tooveren. Myn stralen volgden
baar totdat het morgenrood haar voorhoofd kus'
Zesde avond.
De maan vertelde: Aan den zoom van het
bosch liggen twee boerenwoningen; de dour is
'laag, de ramen zitten half hoog half laag in den
vervallen muur, maar hagedoorn en barbaris
groeit er in groote menigte; het dak is met mos
begroeid, waart u&chen gele bluernen en huislook
uitkijken; in het tuiotje groeien slechts groene
kool en aardappelen, ruaar aan de heg staat een
?vlierboom en daaronder zat een klein meb.ie; zy
sloeg haar bruine oogen op den ouden eik, die
tusschen de huizen atond. Deze boom heeft een
hoogen afgebrokkclden stam, dio van boven
afgeztogd is en op dien stam heeft de ooievaar aijn
nest gebouwd; by stond er nu juist boven op en
klapperde met zyn snavel. Etn klein knaapje
trad naar buiten, hij ging uar.sb het meisjo staan,
hftt waven broeder en zuster. ?Waar ziet RU
naar?" yrangdo bij. ? ?Ik zie naar den
ooiovaar." zeide zy. ?onze buurvrouw heeft mij verteld
dat hy ons heden avond een broertje of een zu»je
zal komen brengen, en nu wit ik eona socd op
letten wanneer hij komt!" ?Do ooievaar brengt
dat n:ot!" zeide de knaap. ?Gij kunt ray
golooven; onze buurvrouw vertelde het ray ook,
manr zij lachte er bij, toen zij het zeide, eutoea
vroeg ik haar of zit '? Zoo waar ah God leeft" er
by kon zeggen! l>at kon zij niet en daardoor
weet ik, dat dnt verhaal van aen ooievaar, maar
iets M wat men ons kinderen wys maakt." ?
?Maar wie zou het kindje dan brengen?"
vraagde het meme, ? ?Dat brengt onze lieve
Heer!" zeido de knaap. ?God draagt bet. onder
zijn mantel, m.iar nimmer knn men God zien en
daarom kunnen wij ook niet zien, wanneer hij hot
brengt." In hetzBif-le oogenblik ontstond Or oen
fluisteren in do takken vnn den. vlierboom; de
kinderen vouwden de handen en zagen elkander
nan; zeker was bet God, die het; kleintje kwam
brengen. Zy vatten elkander Ly' de hand, de
huisdeur ging open, de buurvrouw kwam op hen
toe; ?Gij moogt nu binnen komen," zeiden zy,
eu ziet wat de ooievaar gebracht, heeft., het is
een lief klein brourt je!" Maar de kinderen knikten,
zü wisten immers i-ccds dat liet 200 even
aangakvmonwas."
Zevende avond.
rlk gleed over de Luncburgerhetda - heen,"
zeide de maan; daar lag oen eenzame hut nan deu.
weg, eenige ontbladerde struiken stonden er dicht
bij en daarin zong een nachtegaal, die verdwaald
was geraakt. In do a acht koude moest zij sterven,
het was haar zwanenzang, dien ik boorde. Het
morgenrood begon te gloren; daar kwam een
karavaan aan, uindvcrhuiüerj dio van Bremen of
Hamburg trokken om meteen schip naar Amerika
tu gaan, waar hun liet t^eluk, het lang verwachte
fteluk zou wachten. Dd vrouwen droegen bun
klein i kinderen op den rug; de grootere sprongen
nnu hun sdide; een mager paard trok op een
kar eenig huisraad. De koiide wind blies, het
kleins mebje drukte zich fcfovig tegeu haar moeder
aan, die naar mijn oude afnemende schijf opzig
en dairbij aan den bitteren nood dacht, dien zjj to
huis had geleden, en aan de zware lasten die zy
niet had Kunnen betalen. Daaraan dacht ook
de geheele overigo karavaan; liet roode morgen
licht bestraalde uen als het' Evangelie vau de
zon des gcluks. die nu weder voor hen SOM
ópgaan; zijhoorden den stervenden nachtegaal zingen;
neen, hij was geen valscho profeet, hij verkoiadigd-i
hun allen slechts vredo en geluk. Do wind
gierde, .ze verstonden daardoor liet lied van den
nachtegaal niet: ?Zeilt maar kalm over de groote
zee, gij hebt immers den verten tocht betaald met
uw èeheele vermogen, arm en hulpeloos wilt gy
den Oceaan betreden. Gy moet daar wtl is waar
eerst n zelf verkoOpen, dan uw vrouw en kinderen.
Laag echter zult gy niet. lyden. Achter de breede
.geurige bladeren zit do engel des doods op n to
wachten, zyn welkomstgroet blaast oen doodclyke
konda in uw bloed; trekt heen over de aan
zwellende wateren. En de karavaan luisterde
vrooiyk naar het gezang van den nachtegaal, want
het beduidde, immers geluk. 'Do dnR brak door
de lichte wolken heen, net boerenvolk ging over
de heido naar de kerk' de in hot zwart gekleede
vrouwen met de helder witte muts op, on de
mannen met hun langen jas en kortgeknipt haar,
rondom hen slechts die doodeche omgeving,
het dorre bruine' kruid der heide, donker, ver
zengd gras tnsschen witte zandbanken. De
vrouwen droegen hun gezangboeken en wandelden
naar do kerk. O bidt, TJtdt voor hen, die naar het
graf trekken, aan de overzijde der bruisende zee.
Achtste avond.
?Ik ken een polichinel" zeide de maan; het
publiek juicht wanneer het hem ziet, iedere be
weging die by doet ia komiek, en doet een vol
bezette schouwburg lachen. Toch is er niet. de
minste berekening by, alles by hem is natuur.
Toen hy heel klein was on met andere jongens
spoelde, was hfl reeds een polichinel; de natuur
had hem daartoe gemaakt, daar zy hem een
bochel van achteren en van voren had gegeven;
met geest en verstand daarentegen was by rjjkeiyk
bedeeld; niemand bezat dieper gevoel en meer geest
dan hy. Het tooneel was de wereld zyner droomen.
Wanneer hy een knap figuur had gehad, zou hy
zeker een eerste dramatiit zijn geworden; iets
grootsch, iet* heldhaftigs vervulde zün ziel en toch
moeit hq een eoUchmel worden. Zelfe zyn smart,
zyn droefgeestigheid vermeerderde bet droog
komieke in zijn trekken en maakte den laohlnst
van het tatrgk publiek gaande, dat iyn lieveling
TO! toejuiching ontving. De Mhoone Oolombine
lieLen vriendelijkJegens hem, if).wilde echter
toch liever met den vlaggen Arlekyn trouwen;
schoonheid en leelUkheid konden toch niet samen
huwen. Wanneer Polichiael treurig gwtemd was,
was «y de eeuige dio hem aan het lachen kón
brengen: eerst;was zy droefgeestig met hem,
daarop kalmer maar ten laatste vol sohert».
?Ik weet wel wat u ontbreekt l" «eide ity, «de
liefde" ? en dan begon hy weer te lachen.
?Ik en liefde" leide njj dan, ?dat tou toch
al te dwaas zyn! ?Wat zon bet publiek my dan
toejuichen!" ?Ja, de Heide" vervolgde ij} en
voegde er grappig uitdagend by: ?Ik weet het
wel, dat g(j my uefhebt." Ja, zoo iets kan men
zeggen, wanneer men zeker is dat de andere niet
beminnen kan. De polichinel echter maakte lachend
een luchtsprong; Ey had alle droefgeestigheid op
zijde gezet. En toch bad «y de waarheid gexegd,
hy had haar lief, hy had haar innig lief, zooals
men het verhevene in de kunst lie? heeft. Op
haar trouwdag was by de vrooiykite van allen,
den nacht echter bracht by weenecd door; wanneer
het publiek zy'n verwrongen gelaat had gezien zou
het gejuicht en gelachen hebben. ? Nu onlangs
is Coloubiue gestorren; den dag der begrafenis
behoefde Arlakyu zyn rol op bet tooneol niet te
verrullen, da bedroefde weduwnaar mcobt eens
naar hartelust uitschrekn... Do directeur moest
een buitengewoon vrooiyk stuk goven, opdat het
publiek niet te zeer de schooi)» Colorabine en
den vroolftken Arlekyn zou missen; dan mo?st
Polichinel dubbel grappig zyn; hy danste en sprong
met de wanhoop m net hart, het publiek juichte
«n kkptc in de handen. ?Bravo, bravissitno."
Polichuiel werd teruggeroepen, hu was waarljjk
onbetaalbaar. Gisteren avond na de voorstelling
wandelde de arme gebochelde ds stad uit en den
w» naar het kerkhof op. De bloemkrans op
Colombine'a graf was reeds verwelkt; by zette
zich neder, een tooneel.ecn schilder waardig. Hy
steunde het hoofd op de hand en bad het oog op
my geslagen! Hy kwam my voor als een gedenk»
toeken. Een polichinel op een graf, hoo aan
doenlijk belacbeiyk. Wanneer het publiek zyn
lieveling had kunnen aieu, dan had het zeker
gei-oepeu: Bravo, polichinel, bravissimo l".
Regende avoud.
_ ?Ik heb", zoide de maan, een kadct officier
zion worden en het bygewooml, lioe hy zfch voor
het eerst in aijn prachtigon uniform vertoonde;
ik heb hntjoUKe meisje iu haar haltoilet, de jonge
bruid van d«n vorst gelukkig gezien in haar
fwste'y'k gewaad; uinar geen xali^heid kan
vorffi>leken wpnlon met dip, welke ik heden avond
bij een kicd, ecu klein vierjarig meisje zag.
Het bad pen nieuw blauw jurkje eu een nieuwen
rooskleurige!! hoed gekregen; het had juist zoo
even dig heerlijkheden nnn mogen trekken on
nlies riepen om licht, want de ftnilon der inanndit)
door het venster drongen waren niet helder
genoeg; er was een nud&r licht toe noodig om al
die pracht te bewonderen. Het kleine meisje
stond daar als uou pop, met de armun stijl' uit
gestrekt en de vingers ver uit elkander. Eu hoe
straalde haar oogen, haar geheele gekiat van louter
zaligheid! ?Morgen moogt gy er mede uitgaan !"
zeide ds moeder, en de kleine zag in de hoogte
naar haar hoed en omlr.ag naar haar jurkje en
glimlachte gelukkig: ?Moeder!" zeide zii daar
op ?wat zullen de hondjes wel van mij denken
waimecr zij my zoo deftig zien, uitgaan!''
Tiende avond.
Heden begon do maan haar verhaal aldus:
Reeds veel jnrou geleden, zag ik eens door Int
venster van een nrmoedk'o woning hier to
KoppeuhacOn naar binnen. Vader en moeder sliepen,
maar de klciuo jongen sliep niet; ik zag hoe de
gabloemde bedgordynen uit elkaar werden gescho
ven en boe een kind er uit keek; ik meende eerat
dat hij naar de Boriiholmschc groote klok zag,
die zóó bont beschilderd was met een koekoek
er boven op. Er hingen zware looden gewichten
aan eu de slinger met de glanzige koperen schyf
ging ultyd heen ca weer, ?tik, tak!" Maar
daar11 aar r.ng hy niet, zijn oog rustte op het spinne
wiel der moeder, dat juist onder de klok stond.
liet WAS voor den knaap het schoonste huisraad,
dn f, h y kende, maar hij mocht het niet aanraken,
if hn kreeg eeu tik op de vingertjes. Uren lang,
Icon hij, terwyl zyn moeder spon er by zitten en
aaai- do snorrende klos en hrt altijd
roadwentelend rnd zien en hij bad daarbij steeds zijn eigen
gedachten! Ach, wanneer het hem toch eens
verjund werd dat wiel te mogen ronddraaien! En
mi sliepen vader cu moeder; hy wiorp nog een
blik op hen, toen op het spinnewiel en spoedig
daarna kwam een kleine makte voot uit het
bedje kijken, daarop twee beentjes en bom! stond
i\j op den grond. Hij draaide zich nog eens om,
uaar vader on moeder, om ta zien of 7,ij sliepen:
ja zij sliepen, en toen ging hy' zachtjes, heel
sachtjo*, in zijn kort kleiu henuljo naar het wiel
en bugon to spinnen; de klos vloog van het rad
tf en liet liep daardoor slechts nog sneller. Ik
ruste zijn blond ba;tr en zijn lichtbruine oogen,
iet was een fUlc'Hiefkt schouwspel. Toen ontwaakte
de, moeder, hc-t gordijn bewoog zich, zij zug naar
jet wiel en meende daar een kabputermanuetje.
aan het werk te zien. ?Om Goda wil", zoide zy en
etiet haar man Verschrikt in de zijde; hy sloeg
lo oogeu op, wreef zo niet ds band en zag naar
;ict in zij u werk geheel verdiepte kind. ?Dat is
onze Benei", zsido hij.
En wiju oog wendde zich van de armoedige
kamer nf ?? ik zie immers overal rond l Ik
scheen op hetzelfde o'ogetiblik in de zalen van
liet Vatikaan, waar al do marmeren godanbeelden
staan; ik bescheen de Laokaongroep; het marmer
sclieen te zuchten; ik drukte een stillen kus op
de borst der Musen, het kwara ray voor dat üij
e-fden. Doch het langst verwijlden myn stralen
by de Nijlgroep, bij den kolossalen Nyl-God. Tegen
de Sfinx leunende, lag hij daar zoo vol gedachten,
zoo droomcrig, als trokken da vervlogen jaren
aan zijn geest voorby'; de kleine lieidégodjos
speelden om hem heen met de krokodillen; m
den hoorn van overvloed zat met gekruiste armen
een kleine Auior, het nauwkeurig afbeeldsel van
den kleinen knaap aan het spinnewiel en zag
omlaag naar den groeten crnstigen riviergod;
i«t waren dezelfde trekken; vol leven en
fiefeykheid stond hier het kleine, marmeren kind en
toch heeft het rad des tijds duizend en duizend
maal rondgedraaid, sedert het uit het marmer
word gehouwen. Even zoo dikwijls als de knaap
n hot armoedig vertrek het wiel l'e t snorren,
leeft het, veel grooter rad rondgewenteld, eer
Ie tijdgeest marmeren goden schept als dien kleine
daar!
Dat alles is nu reeds veel jaren geleden. ?Gis
teren" vervolgde de maan, ?stalt ik op eeu bocht
neder aan de Oostkust van Seeland; men vindt
er schoone bosschen, hooge heuvelen, een oud
leerenhuis met hooge- muren, zwanen in de vyvers
eu een landelijk «taaie met haar kerkje te midden
van boomgaarden gelegen. Een menigte bootjes,
met fakkek verlicht, glijden over de kalme wa
tervlakte heen; niet voor de vischvangst stralen
die fakkels, neen, allea duidt een feest aan. Muziek
deed zich hooren, een lied werd gezongen en
midden in een der booten stond hy dien zij allen
huldigden: een lang en krachtig man in een
jrooten mantel; hy had blauwe oogen en lang wit
laar; ik kende hem, ik dacht aan het Vatikaan
met de Nylgroep en aan al de marmeren goden;
k dacht aan het kleine, armoedige vertrek, ik
meen dat het in de Grünnestraat was, waar de
üelne Bertel in het korte hemdje zat en spon.
Iet rad des tyds staat niet stil; nieuwe Goden
zijn uit het marmer ontstaan. ? Uit de booten
vernam men een ?Hoer» vöotifBertel
Thorwaldsenl" ?
militaire Zaken.
NOG EENS MlLlTIEKADtiR.
. **
Omdat wy meermalen in dit Weekblad
niet alleen de mogelijkheid, maar ook. bel
groote belang trachtten aan te toonen, (fat er
voor het leger zoowel als voor de schuttert
in gelegen is om uit de militie een zoc
talrijk en bruikbaar mogelyk kader te trekken,
zoo verheugt het ons, dat door den Minister
van Oorlog VVeilzel dezer dagen een schreven
aan de verschillende regimentskornmandanten
is gericht geworden, om vooral toch de kader
vorming uit de militie te bevorderen, in welk
schrijden door hem tevens gewezen wordt
op het verschil en aantal van milicien-ser
geanten bij de korpsen. Hierdoor erkent de
Minister, dat er bij alle korpsen niet dezelfde
zorg aan de opleiding van het militiekader
wordt besteed, en dat hij in deze eene geheel
andere meening is toegedaan dan zyn voor
ganger, de Minister Reuther. *
Op bl. 7 der memorie van toelichting op
het jongste wetsontwerp der militie lezen
wij immers, dat de voormaliger regeering
onder hare argumenten tot bestrijding
van den persoonleken dienstplicht o. a. aan
voert: «dat het de bedoeling der Grond
wet niet kan zijn, orn uit degenen, dio
door loling voor den militairen dienst zijn
aangewezen, kader en zelfs officieren, hetzij
voor liet leger, heizij voor de schutterij te
trekken, blijkt uit de bepaling van art. 181,
luidende:
>Bij gebrek aan genoegzame vrijwilligers
wordt de militie voltallig gemaakt dóór loling
uit de ingezetenen," en uit die van art. 183,
waarbij een minimum oefeningstijd wordt
vastgesteld, tekort om kader te vormen. Zij
die den persoonlijken dienstplicht voorstaan
met hel nevendoel, om daardoor de aanvul
ling van kader voor leger en schutterij te
verzekeren, kunnen zich alzoo geenszins op
de grondwet beroepen."
Deze argumenten worden echter door
den oud-Minister van Oorlog den Deer
Pooruigael in zijne brochure »Grondwetsher
ziening urgent voor de Defensie" geheel
weerlegd, waar hij mededeelt, dat art.
181 van de Grondwet van 1848 woor
delijk afkomstig is van die van 1815 (art. 207
2e alinea) en dat toen kader en zelfs
officieeieren uit de militie regel was; dat art. 73
der Wet van \1 Febr. 1815 o. a. bepaalde:
doch aan die officieren en onderofficieren,
aan dewelke bij de nationale militie verlof
wordt gegeven, zal gedurende den tijd dat
zij dienen enz." terwijl in art. 6 der Wet
van 28 Nov. 1818 (Staatsbl. No. 41) wordt
voorgeschreven, dat bij de benoeming van
officieren en onderofficieren bij öo militie
tiet eerst in aanmerking kwamen zij, die als
vrijwilliger dienst genomen hadden.
Moeilijk is het daarom te begrijpen, dat
de regeering werkelijk gelooft, dat vorming
van militiekader tegen de bedoeling van en
dus in strijd met de Grondwet is, als men in
de jongste organisatie van Febr. 1881, door
den Miujster van oorlog Reuther zelf ont
worpen, leest, o. a. bij de Infanterie: »bij iedere
kompagnie kunnen van elke lichting één
milicien-sergeant en drie milicien-korporaals
7,ijn," terwijl het beweren.dat de
pefeningstljd te kort zou zijn om kader te vormen,
eveneens door dezelfde organisatie en de
[eiten weersproken wordt, want, zegt de
oudMinister den Beer Poortugael, wanneer
werkelijk de oefeningslijd te kort ware om
<ader te verkrijgen, hoe moet het dan ver
klaard worden, dat in de bijlage slaat C der
stoatsbegrooling voor 1883 te lezen is, dat
er 51 milicien-sergeanten en 1271
milicientorporaals zijn ? Zijn die allen onbruikbaar,
dan mag men vragen, waarom ze dan aan
te stellen ? Hieruit blijkt alzoo, dat de
oefeningstijd om kader uit de militie te
vormen lang genoeg is, mits die oefeningstijd
maar goed gebruikt wordt; heigeen wij echter
niet durven beweren, in welke meening wij
dan ook op nieuw versterkt wórden als wij
,ezp.n, dat er in 1883 slechts 51 en in Juli
1881. pi. m. 90 milicien-sergeanten aanwezig
waren, zoodat in dat tijdsverloop het getal
milicien-sergeanten bijna met de helft
verninderd is. Nu is het mogelijk, dat de vroe
gere bepaling 1) dat een milicien, die tot
sergeant wenschte aangesteld te worden,
:ich eerst moest verbinden een half jaar
anger onder de wapenen te blijven dan het
ijdstip waarop hij niet groot verlof zou
cunnen gaan, veel heeft bijgedragen om het
aantal sergeanten bij de militie te vermin
ieren, daar hij dan een en een half of twee
aar onder de wapenen moest blijven, naar
;elang hij niet dan teel tot het blijvend
geleelte der lichting was aangewezen, ?wij
schrijven echter dien achteruitgang hoofd
zakelijk toe aan het niet woekeren met
den tijd, aan het niet gebruik maken van
de in de militie aanwezige stof, waaruit
men kader kan trekken, en aan de veelal
weinige belangstelling der. chefs in de
opleiding van het militiekader. Hiervan
ishet gevolg, dat het militiekader niet ruim
schoots deelt in de voorrechten, die aan het
verkrijgen van een graad verbonden zijn,
niettegenstaande art. 5 van Z. M. besluit
dd. l April 1881 die toch duidelijk aan
geeft, en de lust zich op het verkrijgen van
een graad toe te leggen langzamerhand ver
dwijnt. Voegt men nu hier nog bij de ver
schillende opvatlingen.die er omtrent het woord
»bruikbaar" bestaan, waardoor nog al aan
zienlijke verschillen ontstaan in de getallen
milicien-korporaals, die met $ maanden vér
lof worden gezonden, ingevolge den inhoud
van art. 5 van ovengenoemd besluit, namelijk,
dat aan ieder milicien, die na 9 maanden dienst
blyken geeft van teen bruikbaar korporaal" te
,-ztyB, een .verlof cvan 2 maanden met behoud van..
soldy kan worden toegestaan, dan tti hei
iek«r niemand bevreemden, dat de resultaat
van de kadervorming uit de militie niét groot
«U1»- " t j
. Qjn ons beweren te slaven, dat alleeft
verschil van opvatting omtrent het *-*^
' ftMiktai^ op'1ïtf vërwilgen van een
Kunstig resultaat grooten invloed uitoa*'
fent, diene onderstaande opgave, ons wel
willend verstrekt, uit welke opgave blykt,
dat de inhoud van art. 5 voor velen een
doode letter blijft, zeer ten nadeele niet
alleen van hen, die wch on het verkregen
van een graad hebben toegelegd, maar, oojs
te« "?deejfl ?an * goed^ za,ak, n.J. oin
zelf dienen te bevorderen.
Bij de verschil
lende regimenten
inf. zyn lot korp.
aangesteld:
Hiervan zijn vol
Kcns art. '5 met
3 maanden ver
lof geweest:
id.
j5.4 milic.
'00 iB.
60 ld?
60
60
60
J50
60
60 ._.
l mil^.
O
iflO id.
? w*
icL'
id.
4
.10
28
Gr. en Jagers.
Heeft men nu na verloop van 5 maanden
een milicien tot den graad van korporaal
kunnen aanstellen, dan komt bet ons bijna
ondenkbaar voor, dat zoo iemajid na.4 maan
den in dien graad zoowel theor.etisch als
practisch te zijn onderwezen, niet voldoen1
zou aan de eischen die men hem stellen kan,'
om aan het woord »bruikbaar" te voldoen;
daar onze ondervinding meermalen het
tegendeel heeft bewezen. Wij verheugen ons daarom,
dat de tegenwoordige Minister van Oorlog
zijn aandacht op de vorming van hel militie
kader heeft willen vestigen, waardoor de
resultaten gaandeweg beter zullen worden,
en zeker niet zoo zeer zuilen uiteenloopen,
als uit bovenstaande opgave blijkt, daar wy
geen redenen weten, waarom er bij het eene
Regiment Infanterie zooveel meer miliciens
tol bruikbare korporaals kunnen gevormd
worden dan bij het andere, indien bij allo
regimenten infanterie de opleiding der mili
ciens met evenveel lust en nauwgezetheid
onder het onmiddellijke toezicht en dezelfde,
verantwoordelijkheid der
regimeüls-koramaadanten plaats vindt.
1) Tbitns gowtyzigd «n alleen bindend voor ben, die
('.eeltig één jaur tnooten dleuea.
y. z.
J3IBHOGRAP1I1E.
De Militaire Gids. 4e aflevering.
Kanuounen en busbruid, door P. G. A. Scherer?
De NedoL'landsche schuiterijen, door Petrus Nurks.
Een oude strijd (ons vestiogstulsel) III, door W.
Badon übyben. Twee pio vota, door Dr. J. H,
Gcntis. Amalgaam.
Indisch WlHair Ti/dscJirift. No. 6i
Rechtspraak in militaire zaken. Militaire kryp*
tographie. Nadere beschouwingen Iv'trcfl'endehet
worpvuur der mobieJe artillerie (Met een plaat).
Het gewtier Nagaüt; (Met een plaat), liet proces
in reclaraezaken (Naschrift). Varia. Overzeescha
jprokkelirjgon, door eeu verlofganger.
Boekaaakondiging.
SCHAAKSPEL.
No. 29,
Van E. A. Schmttt
.WABT.
d «
WIT.
8
et
\7tt speelt voor en geéfl in 2 zetten mat.
(Wit 7, Zwart 8 stokken met K E -1).
Oplossing van Schaakprobleem No. 27,
l Boltkecrt?O Boluteert?O (»
9 O 4 ? B 6 -*? X T nt. B Gt (t
8E4 ? A8-4-C7?A8
t E 3 ? A 6 m»t. .
l ..... *E 8 -D 8 (b
2 E 4 nt A 8 + C 7 ut A 8
3 F l ? P 8 + G 8 '? F 8
4 G 7 nt F 8 T m»t.
a .f)08-n8
8 B 4 ? A 8 m*t. ? Ook by »od«r t««en«p«l
volgt eerder mikt.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
^0 onUiDgoti juUto oploiiingon y»n NOT 97 v»a MM
t'n Tieren, Henrf en W. d. T. te Amsterdam, sfrmada
No. 38 door W. v. H. ta Delft.
NAGEKOMEN OPLOSSINGEN.
Goed» oploMlngên ontrlojen wu r»n No, 36 rail E.
BE. te AmiteriUmj r. d. M. t» N.N.i P. O. t* 'sH*K*
97 fm»H bH Jolst tegansMl); L. B. t« Moppel'Sr en 8*!
klnamle Henrij W. d. Y «n Mot t'n Tieren allen t«
No. 318
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR
NIET BEGREPEN.
Uit M Duitse*
NAAB
f. H EI M B U R G»
Ia de slotkapel van Haasdorp werden w\.
Jtrouwd. Nu, net was een «onderlinge brui»
U Tegen den avond zou ons huwelyk
eerst ingezegend worden. Om den tyd tol
loolang te dooden, nam ik mQn geweer, ging
daarmede naar het bosch en was door een
vilde kat, die my reeds dikwijls beet had,
bijna te laat voor de plechtigheid geko
men. Ik had slechts nog den tijd my, zooals
ik was, op myn paard te werpen.
Ik trad by mijn bruid binnen, die reeds
eenigen tyd op mij gewocht had.
Men geleidde my naar de grooie zaal,
waar voor eenige dagen nog de lykkist baars
vaders gestaan had; nog hing het kleodjen
fan zwarte krib over de vergulde meubels, nog
verbeeldde ik my de geur der doodsbloemen
in te ademen. Achter haar zag ik de beide
ongetrouwde zusters van den afgestorvene,
die in het adelijk gesticht Kloosterode woon
den; zij zagen er zoo stijf en brommig, ja
vijandig uit m haar donker gewaad. Weleen
onvriendelijk geleide ten trouwaltaar.
Ik lette echter slechts een oogenblik op
uaar; toen bleef mijn blik als vastgenageld
aan Frederika hangen; zij zag er bleek uit,
bleeker dun-gewoonlijk, de mirtekrans stak
donker af bij haar goudblond liaar, een
schoooere vrouw dan zy, had wel nooit voor iemands
oojjen gestaan.
Ik vergat geheel dat ik als een domme
jongen was binnengekomen; geen woord
kwam over mijn lippen om myn late komst
te verklaren, ofschoon haar oog mij vragend
en verwijtend aanzag. Eerst aarzelde zij mij
de hand te geven, toen deed zij dit haastig
en begaven wy ons naar de kapel. Achter
ons fluisterden de oude dames; dat gold waar
schijnlijk mijn besloven jachtcostuum; toen
wendde zij zich om met bestraffende blik'
ken, waardoor zij de dames het stilzwijgen
Toen wij na de trouwplechtiglieid
,r<|
Daar huis wilden, kwam het uit dat ik ook
vergeten had voor een rijtuig to zorgen.
Ercderika weigerde in een equipage te rij
den die tot het huis behoorde, en vooral nu,
nu alles het eigendom van haar neef gewor
den was. »Dan is het nog beter dat wij maar
te voet gaan," zeide zij bitter, en een
trotsclie trek werd om haar mond zichtbaar.
ilk heb nooit goed om een gunst kunnen,
Dat was een pijnlijk kwartiertje voor mij,
vcoral daar iedere trek op de gezichten der
oude dames scheen to zeggen: »zie nu eens
trotsche süjfkop, welk een lompen bruide
gom gij uitgekozen hebt! Wie niet hooren
wil moet voelen; gij verlrekt nu met hem
als een dagloonersvrouw; hebben wij u niet
zonveel wij vermochten gewaarschuwd?"
Frederika stond in de gang, zij verwaar
digde da oude zusters haars vaders met geen
blik, zij zag nog eens angstig vragend om
naar het huis waarin zij geboren was en<lat
ztj tot nu toe bewoond had en bewoog haar
hand als ten afscheidsgroet.
>lk ben bereid", zeide zij toen, dat was
het eerste woord dut zij mij dezen avond
gunde. Toen men mijn paard voorbracht,
vra^de ik: »durft gij op te stijgen,
Frederik;i'( ik houd de teugels gooi vast ? gij
kunt geen ongeluk krijgen."
Zonder een woord te spreken, steeg zij
aan mijn hand in den zadel; ik legde mijn
irm orn haar heen en zoo geleidde ik mijn
trouw uil het huis harer vaderen.
Toen wij door het bosch reden,, stond de
trmu reeds aan den hemel en leidde ik het
uit de schaduw naar het licht om
"mr oogen te zien. De Augustusavond was
UMI m en zwoel alsof er een onweder in
aantocht was, mijn hoofd en hart gloeide en
de oogen deden mij zeer van het staren,'
tour zij wendde haar hoofd niet naar mij
om. 'Zoo reden wij stilzwijgend verder, tot
dat hot huis voor ons lag, dat in den ma
neschijn schitterde, maar niet getooid wns
om de vrouw van zijn heer te ontvangen;
er was zelfs niet eens voor een krans boven
de deur gezorgd, ik had alles vergeten om
hwrs zelfs wil.
Ik trad naderbij om haar bij het afstijgen
behulpzaam te zijn, maar zij zag mijn hand
niet en leidde het paard tot aan den steenen
bank onder de linde; daar steeg zij eerst
af en uit de donkere schaduw klonk een
vreemde, koude stem tot mij door.
>Nog een woord, voor het te laat is! Me
delijden begeer ik niet; liever zou ik sterven."
>Frederika!" riep ik verschrikt, »wat zegt
gij daar?" Ik dacht dat ik haar niet goed
^grepen had.
>A!s gij mij slechts uit medelijden
bierneen gebracht hebt ? zeg het dan ? nu is
net nog tijd; nog heb ik den drempel niet
overschreden."
Toen maakte wanhoop zich meester van
ftijn hart en toornig steeg my het bloed
naar het hoofd.
'Wat doet gij mij, voor den drommel,
zonderlinge vragen!'1 beet ik haar toe, even
al« een kind dat steeds harder schreeuwt
naarmate het angstiger wordt. > Meent gij
misschien dat ik mijn vryheid uit medelijden
Wegwierp?" ' .
^Nauwelijks had ik dit gezegd of ik wierp
aan naar voeten en verborg weenend
_ hoofd in hare kleederen.
Toen boog zij zich over mij heen en drukte
«U aan haar hart.
>lk ben een arme wees, en gy" ? hier
°ield zij op, >ja ik wil het geloorea dat gij
><*y lief hebt; bet w zoo heerlijk dit te ge
vlucht" zyn en toudt gy mij nooitlfeb!
weergexien."
* Toch lóu ik u «evonden hebben, Fre
derika," antwoordde ik en trok haar harts
tochtelijk naar het bankje, »al waart gy naar
die ster gevlucht ? toch tou ik u terug
gehaald hebben."
Zy schudde het hoofd en liet nu eerst de
teugels van het paard los, die zy tot nu toe
vastgehouden had.
i Vandaar kon mij niemand terughalen,
Henri,1' zoide zij en voor de eerste maal
sloeg zy haar armen byna hartstochteiyk
om mijn hals en zonk haar hoofd aan mijn
borst.
Boven ons ruischte de nachtwind zachtkens
door de takken der linden; het maanlicht
bescheen reeds matter het spitse dak van
het huis, nu en dan zagen wij het in de
verte weerlichten; het was stil orn ons heen,
wij hoorden slechts het eentoonig ruiscben
van een waterval en het geschreeuw van een
hert, diep in het woud.
i Geduld, Johannes, het einde komt spoe
diger dan gtj vermoedt. Zy blèei ook als
vrouw even ernstig en stilzwijgend, als
zij dit als jong meigje geweest was; er was
geen spoor van het zoet gebeuiel der witte
broodsweken en toch was ik de gelukkigste
aller stervelingen, Johannes; ik meende ook
dat zij nog treurde over den dood van haar
vader en haar broeder en dagelijks hoopte
ik op een glimlach om haar mond ? maar
ach! te vergeeK
Vriendelijk zorgde zij voor mijn welzijn,
zoodat ik wel voor haar had willen knielen
en haar handen kussen, ware mij dit niet
al te kinderachtig voorgekomen. Ik zie nog
die slanke gestalte door het boschpad naderen,
wanneer zij mij, bij mijn terugkeer uit het
woud te gemoet kwam; zy liep alsof zij
over den grond zweefde; het scheen mij toe
dat geen grashalm zich boog onder haar
voet; om haar hoofd had zij dan gewoonlijk
een zwart kanten doekje en meestal had zij
een bouquetje veldbloemen, die zij onderweg
plukte, in de hand; Juno, mijn oude
patrijshond, was steeds aan haar zijde. Later /.at
zij dan naast mij in deze gezellige kamer en
luisterde naar hetgeen ik haar over de ge
beurtenissen van den dag mededeelde.
Zoo waren vier weken vcrloopen; ik
kwam toen eens, als naar gewoonte tegen
schemerdonker terug en zag te vergeefs naar
haar uit; ik had een reiger gescholen en
dacht dat zij pleizier zou hebben in zijn
aschgrljs en fijn wit gevederte. Maar zij
kwam niet, olschoon het ean prachtige
avond in September was en daar ik vreesde
dat er een ongeluk gebeurd kon zijn, ver
snelde ik mijn schreden.
Toen ik nu nader kwnm en juist de stoep
op wilde gaan, hoorde ik een toon, die mij
deed stilstaan, waarnaar ik moest luisteren;
hij kwam van achter de dennen, waar hal
valkenhuis lag. Mijn hart begon to kloppen,
zoo zoet on zilverrein klonk nu een
vrouwenlach tot mij door en hoorde ik de woorden:
»Val aan, mijn vogel, val aan!"
Ik liep snel door het denneboscbje en zag
toen in de purperen schijn der ondergaande
zon, mijn vrouw; zy hield haar arm in de
hoogte, en mijn witte edelvalk op haar hand,
rnet haar rechter hand bood zij hem eenig
voeder aan en nogmaals weerklonk haar
heldere lach:
»Nu, nu, slljfkop! Heb je geen trek?"
Ik wist niet of er een wonder was gebeurd
waardoor mijn ernstige, fiere vrouw, in een
dartel lustig kind veranderd was; over haar
gelaat lag een rooskleurige schijn ? kwam liet
van het avondrpod? Dit verschijnsel was
voor mij zoo nieuw en lieflijk, dat ik bleef
slaan om haar gade te slaan en ik den vogel
bijna benijdde. Ik zag den man, die niet
ver van mij af aan een beukenstam leunde,
eerst toen ik dicht'langs hem heen op haar
tooging.
.?? Hij was geheel verdiept in beschouwing
van dit lieflijk tafereel, hij zag nu om en
het volgende oogenblik hield ik den
tcruggekeerden vriend mijner jeugd in mijn armen
en voelde ik mij overgelukkig.
>? Hij maakte zich haastig uit mijn omhelzing
los en vroeg, op Frederika wijzende:
»Henri, Henn, wie is dat?"
Mijn oogen volgden zijn blik en nu zag ik
boe de sterke vrouwengestalte langzaam in
het dennenboschje verdween. De vogel zat
nu eenzaam pp zijn slang.
»Wie dat is, Christiaan? Wel, mijn vrouw,
mijn innig geliefde vrouw!"
En ik voelde hoe door een gevoel van ge
lukkigen trots het bloed mij naar de
wangen steeg.
»Henri, beste goede, oude jongen!" riep
Prins Chrisliaan op zijn ouden toon. »Vind
ik u zoo weder? Hebt gij hel alleen in het
oude huis niet kunnen uithouden en de
schoonste vogel gevangen, die Ooit in den
manenschijn door het woud fladderde? Hoe
lioe hebt gij het aangelegd, oude* jongen, om
het schoone, trotsche meisje te veroveren?
Frederika van Balenberij ?"
»Hoe ik dat aangelegd heb Christiaan?" .
hernam ik en wierp een blik naar de. plaats
waar mijn vrouw gestaan had, hoe ik hel
aangelegd heb? herhaalde ik nog eens en
zag hem daarbij flier aan. »Ik heb het in
het geheel niet aangelegd. Onze harten
vonden elkander door de liefde en "
i Kwam zij gaarne naar deze eenzaamheid?'1
viel prins Christiaan in en zag naar de grijze
muren van het huis, waaruit de gevel vensters
als zooveel gloeiende oogen in de avondzon
schitterden.
«Gaarne Chrisliaan, mijn vrouw bemint
iHml" zeide hij, en wandelde met mij
door het dennenboschje naar huis. »Zoo
schoon» zoo jong en zoo alleen, of meent J
dat een valk voor haar op den duur
goed tydverdryf is?
J is niet als de. anderen," gaf ik barsch
lêrtkg; haar ernstig karakter past goed T
de eenzaamheid."..
Zoo gingen wij zwijgend ia bui» en een
oofcenbük kwam het mij zelfs voor of ik niet
neer zooveel van myn ouden vriend hield
als vroeger.
Toen wy aan den avondmaaltyd zaten en
wy elkander weer zooals vroeger aanzagen,
nam ik myn beker, klonk met hem on zeide:
«Welkom thuis Christiaan l Laat het Roode
Huis nu als voorheen steeds een gezellige
aanloop voor u zijn. Hier vindt gy steeds
dezelfde vriendschap."
Mijn vrouw zat zwygend naast mij, haar
lachen was verstomd; zy WK er byna nog
trotscher uit dan anders, slechts was er een
rooskleurige tint op haar gelaat achter ge
bleven en toen onxe glazen aan elkander
stieten, zag zij mij met zulk een blik aan,
dat ik vergat te drinken; angst, verwijt en
een stomme smeekbede waren in haar oogen
te lezen. Toen ik mijn mond opende en mij
om een verklaring vroeg, legde zij mij zacht
haar hand op den schouder, stond op en
nam afscheid van den prins, »daar do heeren
elkander zeker nog wel verschillende dingen
zouden te vertellen hebben, uit den tijd
hunner scheiding en zij nog huishoudelijke
plichten te bezorgen had."
»Blljf toch, Frederika l"-verzocht ik haar,
»het zal u waarschijnlijk ook wel interesseeren
wat men tegenwoordig in Parijs uitvoert en
welke hoeden do dames aan het hof dragen."
>Vergun mij. dat ik heen ga!" sprak zij
bijna onvriendelijk, >wat kan mij Parijs en
de vreemde mode schelen?"
En met een diepe buiging voor den prins
verliet zij de kamer.
Ik wierp een triumfeerenden blik op hem
en herhaalde:
»Zij is niet als anderen, Christiaan,"
Ik zie zijn gelaat nog duidelijk voor mij;
hij zag naar de deur waardoor de slanke
gestalte verdwenen was; purper kleur
overtoog zijn,aangezicht. Ik lachte en bood hem
den beker aan, en toen hij mij bescheid
deed zag hij zoo bleek als het tafellaken.
Toen begon hij van zijn reizen te vertellen
en roemde Parijs met zijn schoone vrouwen
en menig koen amiluur klonk mij in de ooren.
Vreemde zeden, losse zeden ? eu bijna
speet het mij om den man dia dit alles ver
telde, maar in zijn oogeii waren nog de oude
trouw en eerlijkheid te lezen en ik dacht
zoo bij mij zelf, hij kan zich wel eens in
dien maalstroom geworpen hebbea, maar
daarin ondergaan zal hij nimmer en ik stelde
mij daarbij zijn moeder voor, dal toonbeeld
eener edele -vrouw en fiere vorstin, haar
reine geest zal hem tegen al het onedele
beschermd hebben.
Toen hij laat in den nacht naar huis wilde
rijden, ging hij zacht door den gang en toen
ik luid den knecht toeri&p dat hij het licht
zou brengen, zeide hij toornig:
»Denkt gij er dan nist aan, dat uw vrouw
slaapt?"
Ik zag verwonderd op. Het werd mij nu
eensklaps duidelijk hoe lomp ik was, maar
toen zeide ik lachend:
»Men kan wel zien dat gij te Parijs de
zeden van het hof nog verfijnd hebt."
Toen hij in den zadel sprong dwaalde zijn
r de duistere vensters.
oog over
Mag ik
id.
terugkomen, Ifenri?" vroeg hij
nu luid.
» Zoo dikwijls gij lust hebt, Chrisliaan, het
zal ons steeds een eer en een genoegen zijn,
en wanneer ik niet thuis ben, vindt gij Fre
derika toch steeds ; maar gij moogt met
haar niet over Parijs spreken," voegde ik er
lachend by, want gij weet hoe zij daarover
denkt.
Frederike zat nog in haar kamertje te
lezen, in haar gebedenboek en het schijnsel
der kaars speelde om haar hoofd als een
stralen krans.
B Frederika", vroeg ik haar, «waarom liet
gij ons alleen? Bevalt de prins u niet?"
* Jawel", zeide zij kortaf, » hij is immers
uw vriend."
«Wees in het'vervolg dan een weinig vrien
delijker jegens hem," verzocht ik naar en
zette mij naast haar. Zij boog toestemmend
het hoold, maar haar mond bleef stom en
haar oogen waren op den grond gericht.
«Die edelvalk schijnt u te bevallen, Frede
rika'?" begon ik; 'ik wilde haar den vogel
cadeau doen; ik smachtte naar een grimlach
van haar, sinds ik wist dat zij lachen kon.
Verrast sloeg zij de. .oogen op. >Te huis
had ik er ook zoo een," zeide zij zacht.
Toen stond zij haastig op. Het is reeds na
middernacht, en morgen moet gij vroeg naar
het bosch."
Ik ' zou zoo gaarne hair fijne hand in de
mijne genomen en gezegd hebben : » Waarom
toch' zijl gij zoo koud, en waarom speelt ef
nooit een glimlach om uw mond, wanneer
gij bij mij zijt. En toch weet ik dat uw lippen
lachen, uw oogen schitteren kunnen, en gij
kalm kunt vertellen! Zeg mij toch wat er
aan scheelt! Ik wil alles, alles voor u doen;
ziq mij slechts eens liefderijk aan !" ? Maar
ik bleef zwijgen; ik kon nooit het rechte
woord, op het goede oogenblik vinden. 01
had ik toen slechts niet gezwegen! misschien
zou alles dan nog wel goed afgeloopen zijn.
Haar lachen vervolgde mij echter dag en
nacht en steeds meende ik dien beerlijken
toon te hooren, waarop zij de woorden «val
aan, mijn vogel, val aan," zeide.
Sedert dien dag kon ik dien vogel niet
meer uitstaan. .
Johannes, mijn pen weigert bijna, datgene
neer te schrijven wat nu gebeurde; ik wil
er daarom spoedig een einde aan maken.
Prins Chrisliaan bezocht bijna dagelijks het
Roode Huis, verwondert g(j u daarover?
ging er immers ook geen dag voor*
by, zonder dat wy elkander spraken. Soms
kwamen zyjteiden ray in den avondionn^.
ffibJy» tegemoet, of zat hy tegenoTsf haar
in de kamer tfag&egr het, redende, en keek
er naar KöYïy spon, fimaj: jjc hoorde haar
nooit weer zoo lachen, als dien eenen avond.
ZJJ waa ook weer bleek, byna nog bleeker
dan vroegJr, $n' stiller, maar er was
ietaonrustigs over haar gekomen; nu en dan ver
scheen een donkere blos op haar wangen.
Eens echter toen ik eerst laat naar Buis
gekomen was, daar ik de ?halve nacht op den
vloer geleeen had en zacht naar mijn kamer
ging om naar nachtrust niet te stoien, trad
zij kort daarop haastiger dan ik gewend was
binnen, en toen ik haar > goeden avond"
wenschte bemerkte ik, dat zy geweend had,
en dat zij dit voor my trachtte te verbergen.
Ik zeide er daarom niets over en vroeg
slechts ter loops of prins Chrisliaan al hier
geweest was?
Toen veranderde haar gelaat; een gloeiend
rood legde zich over hare wangen. »Hy is
juist weggereden," autwaordde zij, »het ver
wondert my dat gij hem niet tegengekomen
zljt."
»Ik ben een anderen weg gegaan als ge
woonlijk", hernam ik.
>Ik vind, dat gij uw vriend dikwijls langen
tijd te vergeefs laat wachten," zeide zij toen,
haar ftem klonk dof, alsof haar hart hevig
klopte.
> HIJ vindt toch steeds myn lieve vrouw te
huis, die mijne plaats kan innemen," schertste
ik en legde mijn arm om haar heen; of
meent gij niet Frederika dat die plaatsver
vangster hem welkom is?"
Maar haar gelaat bleef bleek, zy maakte
ztch uit mijne omhelsing los en ging de deur
uit, en ik kon uit haar raadselachtige hou
ding niet wijs worden.
Een paar maal had zij de deur harer ka
mer afgesloten en toen ik mijn verwondering
hierover te kennen gaf en haar plaagde dat
zij l ang scheen te zijn voor dieven en moor
denaars en haar vroeg of ik haar een goede
buku zou geven, lachte zij en zeido op een
eigenaardige wijze: »Dat is een dwaze vrees
van mij, want wat is er hier do moeite waard
om gestolen te worden?'1
Ik nam dit als een teeken van haren goe
den luim op; hoe zou ik ook hebben kun
nen vermoeden, walk een zin er in haar
woorden opgesloten lag? Ik domkop verstond
slechts gewone, duidelijke, verstaanbare
taal
En toen gebeurde er iets, ik kan u niet
nauwkeurig beschrijven hoe het kwam, maar
ik moesl eens 's morgens zeer vroeg weg;
want de hertog had verschillende gasten tot
een zwijnenjacht uilgenoodigd, en ik moest
de snikken zetten en voor d-j knechten zor
gen; ik moest toen nog meer dan anders
mijn best doen, daar ook vorsieüjke dames
de jacht met l;are tegenwoordigheid wilden
verceren; ik miste gedurende de drijljacht
prins Christiaan niet, die toch een groot, lief
hebber vnn dezen jacht was; ik decdallösin
een droom, want mijn gedachten waren bij
Fi'ederilca, daar ik mij dien nacht verbeeld
had dat zij zachtjes weende, maar ik had niet
goed kunnen hooren of zij waakte of droomde.
Weldra vingen zij een wild zwijn, kort daarna
reden zij naar Elchsburg om het jachtdiner
te "cbruikeu.
(Wordt vervolge!).
SCHOOI..
DIDASKALIA.
XXIX.
't Is aan de onJerwjjsbladen te zien dat er
racantie is; m?n vindt er wat polemiek in, wat
beschrijving van vergaderingen van onderscheiden
soorten vau onderwijzers, enz. enz. zoodat
mededeelingen op eigenlijk schoolgebied daardoor
schaars worden. Wat er evenwel is, waarde
redacteur, ia nu en dan toch wel der moeite waard
u mede te deden; 'k begin maar aanstonds met
te .vermelden vat er zoo al voorvalt ia de stad
onzer inwoning; daar regent het nog adressen in
zake de regeling der tractementen van de direc
teuren en leeraren der Hoogere Burgerscholen
en van rector en docenten aan 't Gymnasium;
ook de dames stellen zich in 't kr\jt en wenschen
eenc pozing to wagen om financieel geheel gelijk
te worden gesteld met de heeren der schepping,
hunne collega's; 2(j hebben volkomen gelijk.
Intusschen heeft de Baad reeds eeae voorloopige
regeling vau sommige tractementen aangenomen,
omdat, zooals oen der heeren van de vroedschap
het uitdrukte, ?de tyd dringt." 't Leven U te
Amsterdam te duur om van de vorige tracte
menten te kunnen leven en nu er, zooals trouwens
elke week bijna, plaats vindt, op nieuw sollicitanten
moesten worden opgeroepen, was de overgroote
meerderheid van oordeel dat men aanstonds die
groote tractementen maar moert uitloven, want
?da voordracht" meende men, ?zou later toch wel
aangenomen worden." Een goed vooruitzicht dus
voor 't onderwijzend personeel bij Ormmanfaal
en Middelbaar Ondcrwns inNeerland*hoofdstad;
't is daarbij to hopen, dat ook do verschillende
adressanten hun of haar zin kragen.
BU de gemeenteraadsverkiezingen te Amsterdam
heeft men wederom prachtige mainuatifin op on
derwijsgebied gehoord. Zoo beweerde zekere party
dat men de liberale leden uit den Raad moest
weren, want... het openbaar onderwijs kostte
niet moer of minder dan achttien tonnen gouds,
en dat noest veranderen! De goegemeente slikt
zulk een cyfer gemakkelijk, doch weet niet dat
J'art de grouper Ie* chiffres" eene kunst is
die nu'n te pas of te onpas aanwendt om tot lijn
doel te geraken: hier waren alle onderwijskosten,
Universiteit, Gymnasium enz. enz. enz. by elkander
gehaald, terwijl de lezers meenden dat alleen het
openbaar lager onderwijs zóó veel kostte. Een andere
grief was dat NB. do leerlingen der Handelsschool
met den Dirf ctenr op stads kosten een reisje naar
Limburg en België hadden gedaan om warenkennis
te loeren, Een papa kwam er in een dagblad
al aanstonds tegen op met te zeggen dat by
ovenals anderen dit zelf voor zyn zoon had bo*
taald, doch <le tegenpartij antwoordde: die reis
stond in vroegere jaren (toen ook reeds Dr.
Hubrecht het jaarlijks met de leerlingen der
hoogste klassen deed) in de gemeenteverslagen
en ook thans weer, zoodat het toch wel kon
zyn dat de stadskas er voor werd aangesproken.
't Is evenwel te Amsterdam genoegzaam oekend
dat zoo iets jaarUjlu plaats heeft op kosten der
ouders. .
En zou ik DU van de hoofdstad kunnen of
mogen spreken, «onder met een enkel woordj»
na .U» «mt *ttmtion of tfeê
Ik fodoti MÏaarlifk dd te&i
dur voor onderwijl to
+J&J* d*ult»U)_._
naa Pwfo, wur o&i pro«T*b,
v»n ukan, dl» *" ' ' " '
schillende wort i..
vindt man ook in U. >wv.. _ ._
,u ?W«'w> dit veelAl ToonrarMD
welka «itjwt, MhoolmoMum ta l«*n «jn g*fvr«b
trekt h«t de Hadorluidioha ondwwtfaan <3et«W
aan, tlf da vreahid*, wü NaderUnden ke&naÉ
hetjfeen drnar ta tien ii. Ook bQ afdeeUngen v«a
andera landen ii het aan an ander dat voor bat
ondenrSs van belang ii, wurom het denkbeeld
aan aan Kflk» «choolmtueum hoe langer hoe
maar ingang vindt, an i* in den !aatate& tydne ~
een* geiohraTan an gewreven. OT» eene J
inrichting, doch wjj hopen dat het niet bedenk**
blijven, maar eens tot uitvoering komen nL
Daar moet alles vereenigd worden wtt in vroeger*
Uiden gebruikt werd: dit kan de htttonc&é
udeeling vormen, doch de hoofdsldeenng'
moeten bevatten alle meubelen en _..
welke in de scholen van den meest verjohi
aard noodig ijjn. By het opeaen
nieowv inrichting moet men daar ofles vereenigd
kunnen vinden, wat men noodig heeft, met
aanwfizing van fabrikanten of leveranciers, en vooral
ook van de prijzen der voorwerpen. Zulk eene
Instelling is zeker niet onbereikbaar; wanneer
bet Ryk slechts een gebonw beschikbaar stelde
en een flink directeur benoemde, verbeeld ik mU
dat het dien dignrtaris niet moeilyk vallen kan, met
zeer weinig, bijna g«en kosten van links en recht*
alles by elkander te kragen, wat hy voor da
verzameling noodig had. Nederlanden en bulten^
landen souden, dankt nuj, w«dyreren om henJ
allerlei zaken af te staan (en dat nog wel van
de fraaiste soort), welke in zulk een museum'
als reclame voor hun fabriek konden gelden. '
Ik verlaat Amsterdam niet zonder er op te
wyzen dat tegen NOT. M. de reeds besproken'
examens m het boekhouden, handelsrekenen en*
handetacorrejpondentie in de vier talen aange
kondigd zyn door de vereeniging van leeraren ia
het boekhouden aldaar. Die examens zullen ge
heel ingericht znn, evenals die in 't voorjaar af
genomen zyn, door de vereeniging Mercurius te
Rotterdam. De patiënten moetan zich vóór 4 Nor.
by de eerstgenoemde vereeniging aanmelden, en
voor elk examen dat zy zullen doen f 2.50 be
talen , zoodat >y voor de- geringe som van f 15
aan 't geheele examen kunnen voldoen.
Van examen gesproken, deel ik u mede dat er,
zich bij de zes cunimissien voor de hoofdacte
L. O. »24 candidaten hebbeu aangemeld; 't ver
wondert tny daarhy evenwel dat zich te Gronin
gen de milisten hadden aangegeven, maar 92;
nogtans zyn duar niet zooveel onderwijzers, dia
het maar eens probeoren, zooals men zegt. Ik
acht bet ia sommige opzichten voor verkeerd dat
men die acte reeds, twee jaren na het eerste
onderwyzersexamen kun holen, en dat op zyn twin
tigste jaar. 't Zou misschien niet onaardig zyn
eeiia eene statistische tabel van die 824 liefhebbers ?
te maken, waarop men kon zien op welken leef
tijd zjj vroeger de omlerwyzersaeta verkregen,
en hoeveel jaren zij wacht ten voor nu weder ?ten
atryde op te gaan'. Ik houd het er echter voor
dat het getal gesnAvelden in dien sti-yd het
getal der overwinnaars verre zal overtreffen. Zoo
zag ik b.v. dat er in Overijsel van do 24, die zich
hit eerst aan de vuurproef onderwierpen, slecht!
vier slaagden! Als het zóó gaat, cal de markt
waarlijk niet overvoerd wórden.
De onlangs benoemde inspecteur vanhetMidd.
Onderwya is reeds in conflict met het gemeente
bestuur en de coma. van Toezicht op het M. O.
tö 's liage. Daar bestaat een reglement dat zy die
op do hoogero Biirgeraiboo.l wenscben tegelaten
te worden, 12 jaar moeten ziju als zy in de
Ie kla'se, IS nis zij in de 2e klasse willen plaats
nemen, enz. Nu was er een vader wiens zoon
slechts 12 jaren telte, en dus daarom ver
zocht dat het den kntiap bij uitzondering vergund
zou worden, deel te uemon aan het examen voor
de 2ü klasse. De Comm. van Toezicht gaf
praeadvies in a:\vyzeuden zin, zoodat de raad zijn
eenmaal ingenomen standpunt handhaafde. De
inspecteur beeft uu aan den gemeenteraad een
scbi'ijvdn gericht om dij bepaling af te schaffen,
doch het bestuur bleef by zyn eenmaal genomen
besluit en weigerde. Eene dergelyke oepaling
bestaat in weinig «toden, zoodat het te betreuren
is dat men niet aan het verzoek van den inspec
teur voldoet. De ; leeraars, die de admissie en
overgangsexamen afnemen weten, dunkt nuj, toch
al te goed te beoordeeleu in welk een klasse een
jongen te huis behoort, en gevallen als het boven
genoemde zullen waarschijnlijk slechts by uitzon
dering voorkomen. De leerlingen der late klasse
b.v. zullen meestal ouder zijn dan 12 jaren, zelden
slechts jonger en zoo ook in de hoogere klassen.
Eene vermakelijke vergissing beging de op
onderwijsgebied welbekende heer Rooahnyzen, die
een klacht aanhief dat er ?helaas" hem geen
voorbeeld bekend was dat eenig leeraar van
eenig kerkgenootschap, hoe ooih genoemd, gebruik
maakte van zijn reent (art. 22 Wet L. O.) om
zijn godsdinnsÜeer op de openbare school aan de
leden zyner gemeente te onderwijzen. Die klacht
klinkt wel wat zonderling tegenover het regee^
ringsverslag, dat zegt dat er op 679 openbare
scholen van dat recht gebruik wordt gemaakt!
Ecnc belangrüke bijdrage op 't gebied van het
onderwijs aan doofstommen werd deze week ge
leverd door de beschrijving van een examen, dat
de vorige week op bet instituut voor die onge^
lukkige kinderen te Rotterdam, onder leiding van
den verdienstelijken Directeur Hirsch, werd afge
nomen. Ik beboef u daarvan alléén »lecht* to
vermelden dat een 14jarig meisje met zeef duide
lijke en zelfs min of meer goed accentueerenda
stem het volgende versje uitsprak:
.Toen 'k uw school o«nt mocht betreden,
Miste nog mvjn mond da «priuk,
Kon nog 't oog geen oor Torrangnn,
Dubbel iuoeioltjk das uw U»k."
?I» d* ttamuti kan »n ipïektn,
Doof. «n tocli, door't ïf»» Terat»an....
Dat ii, heen», door mr zor&en,
Koekten, door «w kunst gedatn".
Wees voor ditmaal gegroet yan
23 Juli 1883. 1.1. T
Q. N.
Geprofiteerd. Voor den vrederechter te Auitia
(Texas) stond onlangs een man terecht, beschul
digd van verboden wapen» te hebben gedragen,
en tusschen den rechter en den beklaagde ont
spon zich het volgende onderhoud.
Rechter (nadat hö de verboden wapens
langnauwkeurig had bekeken). Hoe kom je aan den
revolver?
Beklaagde: Gekocht
Rechter: Hoeveel? , . .
Beklaagde: Twintig dollar». ?
Rechter: (het wapen met welgevallen
bektfkende) .Netjes bewerkt... Wil je den reTolver
) ja, U kan hem voor 10 dollars
«echter: Goed, ik neem den revolver. En daar
ik jo teTons wegens het dragen van verboden
wapens tot eene boete van 10 dollars veroordeelt
zijn wij quitte. ...,«_
Hierop liet de rechter den revolver b
«iJnrokzak verenen, terwtfl de overblufte beklaagd»
het hoofd schuddende, cioh uit de gerechtttoal
verwijderde
11 ?£?
????
?-h.
|C