Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
. Na. 326
andere* wordt uiigeepreken. Mej. JFlor'a etern
h, al it zU ook minder iterk dan die van M»j.
BeQmer, TM! klankrttker «n wat vooral met
weinig weegt bi| een dramatische Bangere*, weal
wojpatheUicW. Mei. Hellmer's etein heeft i«U
?ohnla; wanneer sty m het hooge register komt,
doet ^ onftgehoor «Mk
P^-.wd-''?r.dwni»tegen, al beeft al} «een krachtig gelald, aiogt haf.
Ook in bet spel van beiden is een groot
onderaoheid. Mej. Fter gaf ons een kalme FideUo,
Mei. Hellmer een teer opgewonden;. De laatste
trachtte veel te spelen, maar werd daardoor
vreeatlQk overdrevan en gaf voortdurend des Guteo
De b«idé*beldentenoren hebben niet meer de
jeagd hunner stem. mg aj)u beiden een beetje
afganragea. Btt detf heer Calliga tiet müdat
neer op dan bg den heer Kersten, daar de
eerste soms tot een vermoeiend uitzetten der
etem sün toevlucht noest nemen, oaa «eb
duidelijk te doen ttooren. Beiden kunnen echter niet
?lecht genoemd worden, zoodat wij den heer
Kersten niet aouden willen kieaen als nvon Zwei
tJ«bal» das beste," maar «et dan miuat jjoedea
weor den minder goeden loudea willen zien
opoaofferd.
Tlaj. wn Dötacher zona 3e MarteUine. Deze
dame «agt «niver en heeft een krachtig, zangruK
geluid, muur.... zti is geenaoubrette. Ware Mej.
van Dotaeher als jugendlich dramatische s
ngerin" aan ons roorgeiteld, men sou ze o u voor
waardelijk kunnen goedkeuren, maar &i) moet
?onbrette zijn en daarvoor is naar mijn meenang
haar geluid te vol, te roud. Zij zingt echt L r te
goed, om haar gaarne weer te zien heengaan, nl
aal zij in menige soubretten-rol wel eens te kort
achieten, _ ,
De heer Bolle zong den Jacquino. Daar deze
rol te onbeduidend was, om eea oordeel over hem
te kunnen vellen, werd hem ook in de rol van
Lionel in Martha gelegenheid gegeven, zich te
doen hooren. Boewei zjjn stem niet zeer krachtig
is, U ty toch een aanwinst voor onze opera te noe
men, daar men by de lyrische tenoren uiet u
te veeleischend mag zijn en Bolle een lief geluid
beeft en een goede school schijnt gehad jte hebben.
Over den heer Schafiganz, die Pnarro zong,
kan men geen oordeel uitspreken, totdat men
hem in een andere rol heeft geboord, daar
Piearro te stiefmoederlijk door den Componist si
bedeeld, om die rol als maatataf bij eon zanger
te late gelden;
Behrens keert weer als de oude tot ons terug.
Ho i« te gunstig b^j ons bekend, Om een enkel
woord hierbij behoeven te voegen.
Het orkest, onder leiding van den kapelmees
ter Muller (die met een daverend applaus door
publiek en orkest werd begroet) kweet zich uit
muntend van zqh taak. De Leonore Ouverture
No. 3 werd uitbundig toegejuicht.
Upewel wümej. Kempner als Coloratnr-Siinnerm
niet gemakkelijk zullen vergeten en mevr.
Charles-EGrÉoh dus een moeiebjko taak by ons heeft
te vervullen, geloof ik, dat wij in haar eeu goede
plaatsvervangster van mej. Kempner hebben ge
vondeu; haar Martha was van dien aard, dut wij
de beste hoop omtrent haar koesteren. Zy is
voor vast aan onze opara geëngageerd; wy zul
len dus gelegenheid hebben op baar terug te
komen en sciiorten dus voorloopig een verder
oordeel op, totdat wij haar ook iu eenige andere
rollen hebben gehoofd.
BÜhet begin van het seizoen een kleine opmer
king. Hoewel het koor zijn best deed, vcor zoover
het den zang betreft, zou het toch ook wenschelük
zijn, dat een bee^e op de uitspraak vrerd gelet. Ik
weet wel, dat zq bij de opera als bijzaak wordt
beschouwd, maar het klinkt toch al te gek, wan
neer men moet hooren: Sprecht l&uae, lause."
Iets meer zuiverheid in de uitspraak zou zeer
geweoscht zün, ook bjj de eerste zangers en
aaugut ?«??!>, &» .«t mwAal «en of ander dialect op
na. houden*
Werd er verleden week door den heer T. D. ge
klaagd over het gehalte van het stuk door de
Amsterdamsche afdeeling van het Nederl, tooneel
böhet begin van het seizoen gespeeld, de
Rotterdamsche afdeeling treedt niet be'er het sajzoen
in. Een gedeelte van het gezelschap bereist het
noorden met Sueanna en het andere deel ver
gast ons op de Kinder roof ster, drama in 5 be
drijven en een voorspel. Dio Kunst gebt
nach Brod" in ons lieve vaderland en de
melodrama's verhuizen zoo langzaam naar het
Nederl, tooneel, want er is nogal geld van
te halen. De Yereeniging heeft wel als devies
aangenomen Voor de Kunst", maar wanneer de
pecumeele resultaten niet groot genoeg zijn, dan
wordt de kunst een tijd lang op zwart zaad ge
zet. Heeft het Nederl. tooneel waarschijnlijk zeer
veel spijt, dat z\j indertijd Rotterdam heeft o
ergenotuen, de Rotterdammers beginnen weef hard te
verlangen naar de gulden dagen van het gezel
schap Le Gras, van Zuvlgn eu Haspels.
Van Zuylen opende het winterseizoen met een
oorspronkelijk stuk, een klucht in drie bedreven
van den heer Jac. C. de Tos, getiteld: Naar de
Koloniale Tentoonstelling. De inbond van het
eerste bedrijf is als volgt: De Yereeniging ter
bevordering van onderling verkeer te Kolderveen
moet pot verteren en besluit na eenige discussie dit
te doen met een reisje op kosten der Vereeni
ging naar de Amsterdamscne tentoonstelling. Hun
wederwaardigheden op de tentoonstelling en hun
terugkeer naar huis vormen den inhoud aer twee
andere bedrijven.
De klucht van den heer De Vos doet nadenken
aan onze kluchten der 17de eeuw. Zij is vol
aitii e over bestaande toestanden, heeft weinig in
houd, maar m de plaats daarvan lange gesprek
ken en is vol triviale uitdrukkingen. Maar waar
hst in de Beden van de 17de eeuw lag, dusdanige
uitdrukkingen te gebruiken, zelfs tegenover
dames, is net plicht geworden van onze
hedendaagsche dramatische auteurs, om zich daar
voor te wachten. Wat men er ook van moge zeggen,
het is een feit, dat de zeden van den tegenwoorcugen
t{jd geheel andera zqn dan die der I7de eeuw; de
hedendaagsche dramatiicbe auteur i» dus verplicht
zijn stokken, zelfs de klacht rein te houden van
aüe trivialiteiten. Die op te zoeken, zooals de
heer De Voi heeft gedaan, om op deze wijze den
laehlust van het publiek téwillen opwekkep «,
om my zeer gematigd uit te drukken, onkiéscn.
Ik aarzel dan ook met te verklaren, dat het stuk
Tan den heer Da. Vot, zooalj het nu gespeeld
wordt, met het oog op deze uitdrukkingen
mmder vertooabaar is dan een klacht van Breêroo
of een ztyner tydgenooten.
Zal het «tuk vertoonbaar worden, men zuivere
het eerst van al de trivialiteiten, die voor een
oaféChantant veel te erg «jjn en waarmee dus het
tooneel. die opvoeder des volks, «eer zeker geschaad
word. Het zon jammer zjjn, zoo dit niet geichiedde,
want bet «tuk bezit, voornamelijk in het eerste
betlrijf, verschillende zeer geestige charges; ook
Wordt daarin met verschillende instellingen van
dezen tiïd nog al aardig den draak gestoken,
hoewel ae scbdfver zich hier soms te Ter waagt.
En wat wordt het uitmunt end gespeeld! Het is
nu eenmaal een feit, dat er geen gezelschap in Ne
derland ia, waar de klucht en het blijspel zoo tot
hun recht komen als bjj Van Zuylen; dit
gezel?chap moest okanlijk nooit iets anders spelen.
De type, die Van Zuylen van den hoofdpersoon
Baggerman geeft, is door geen onzer
tooneel?pelen te evenaren; ik geef net iemand kalm te
blyven wanneer hrj den redenaaristoël beklimt
«n «ün speech afsteekt.
Maar ook de anderen waren goed, ik beh,oef
?temand afzonderlijk te noemen, want allen gaven
goede typen. De heer De Vos
tere vertolking van cQn itnk
Terandere het «tuk nu o^, opd» een pvoering
voor ««n fatfoeniyk pubUe '
UIT BELGIË.
XXXV.
ff 09 eenioe voerde» bjf den dood wn
Hendrik CvMciene, 1)
BÖhet »fd: ukken der volgende regelen is de
mare van dun dood du voorlreffeltiken kuntte-.
naart, dei dichters in ongebonden stijl, gedurende
eene halve eeuw en langer de roem der
ned*rlaudiche, en bysonder der vlaamsche letteren,
reedf s«dert veie dagen door t land gegaan, on
't droevig feit den leters van den Amsterdammer
bekend. Het stoffelijk over.ohot des gevierdea
romanschrijvers is reeds sedert eene week ten
grave gedaald; de redevoeringen ter zijner eere
uitgesproken en de muzikale treur tonen die in
delrark en langs de dreven ter zijner nagedach
tenis weergalmden, hebben reed* lang uitge
klonken. *
Toch moge het wel waardig schijnen, dat wij
ook heden nog met een cukel woord den
verdienttelijken. strijder voor- de natuurlijke rechten
?Üus volks, voor de beschaving en veredeling zij
ner tüd;.;eiiooten door mid lel eenor keurige litte
raire Icüustoefening, bijxondur gedenken.
Elkeen weet dut Hendrik Couscieuce in 1812
te Antwerpen is geboren. Zy vader was een kind
van fransche ouders eu dreef in do Scheldestad
eenen bundel in tcnuepsbehoei'teu. In de om
wenteling VHU 1630 waa (Ie jon g o Couscience een
moedig soldaat en verwierf zich dun graad van
sergeant-majoor. Hieruit hebbon eenigu
transchbelgische eu fransche bladen aanleiding gezocht
den begaafden Vlaming kw.<adw llif,' voor te hou
den, dat hy iu 't omweiiteliiigsjaar streed tcgea
de invoering der nederlandscno taal m België.
Het f onsche blad Paris (fltig zelfs zoo ver van
te zeggen: Gou grümul gró, tlciiri Contcience
reste uu romancier francais ..... On ne restanre
pas une langue, kuriout lorsqu'dlle u'cst, co'umo
Ie flamand, qu'un idiomo dérivü, restó populaire,
et par conséquent iiupropro » exjiiimer lea idéus
générales," duaiby buwerende dat eerst door de
Iransche vertaling Couaciücce'a naam bekend is
geworden.
Meu behoeft, geloof ilc, zulke beweringen niet
te wederleggen. Uudertusschen mout men traclitcn
nut daaruit t« trokken, wout in den regel
bovatten ' de' boosaardig- te beweriugen eene korn
van waarheid. ,
Nadüt de vrede mot Holland wns gesloten
vormde zich iu liclgiüeene party, welke ten doel
had eene knust, uune loiterkuude in 't loven te
roepen, vry van frauschen, zouwt-1 a\t vnn
hollandscben invloed, eeue Lielaiseli natiopala litte
ratuur. Maimea vnn verschiiietido politieke klut^r
reikten elkander diarto» de baua, een aau'. nl
volksboekjes werd djor nieuw ppgeriohttp
geaelachappen over 't land vrrspieid, on ejnigii (.er
gonen van invloe.l (ouder undoreu de heromndn
kunstenaar Wappers) uiuodigdeu onzen llocdiik
(tegen den wil zijiia vader.i) aan, wcrkdndig dtcl
te 'nemen aan de vei^n't-iJin^ v.iu Vlaamache
werken, waartoe Leopcla I Uoi.scieaca in zooverre
ondersteunde, dat h (j hem ceueu post gaf aau
't archief te Antwerpen.
Hot toeval, of .hut geluk had gewild dat, in
deu wedsU'üd voor een gedicht (IVansch of vlaamsch
over de oprichting vau hot koninkrijk BelgiÖ, een
vlaaoisch gedicht (?Du xe^epinul vnn 'u lauds
onaihaukeliJKhcid" VUL K. i^mlegnuck) den eersten
prijs gewonnen liad, wut ecu giii:utig voorteekun
sclieeu der vlucht welke de Vhumsuhe taal cu
letteren zouden kuuuen nemen.
Toen schreef Coasciecse alras «en aantal dier
keurige verhalen, waarvan de moeste nan allo
onze lezers bekend z\jii, vooral Du Leeuw van
Vlaanderen" en undoru cht vaii.'rlanJache hel
den-verhalen, vnarin htt groot veikdeu van het
Vlaarasclie land werd ber.onfjui,
Aa^Q 't waolsclie gedeelte tier bevolking was
evenwel «Jwe beweging uitcrab onivclkom.
Een 'geheim gevoel dat de kunstgeschiedenis'
van de oclgische provincirën hoofdzakelijk die der
vlaamsche provincieën is, dat een groot deel
der aloude pohtische geschiadenis in \laaudereu
fezocht 'moet worden ,?toen 'Luik nog een
geeelte uitmaakte vun liet Duitsuhe rijk deze
bedekkingen zaten den uj>^ang der Nedorlandsche
letteren in Belgiëin tlou weg; en wat sommige
ministers en geleerden deden om die tegenwer
king te breken, het gelukte niet ; terwijl men van
den anderen kant ook uog den al te sterken invloed
van deu hollandschen gwat vreesde.
Zoo kwam het dan aar. de scholen zooveel mo
gelijk op franschen voet werden ingericht, tenge
volge der aangenomen vrijheid van ondeiwys, en
dat eon geslacht werd opgekweekt, waaraan de
lezing van Conscience's wei-ken niet werd aanbe
volen', tot'dat, na 't verlateu der school, vooral de
meisjes, geenen lust meer hadden zelfs eenen
natipèilen, uitmuntenden, populairen schrijver, an
ders" dan in fransche vertahdg, te Iczcu.
De vijand verwijt hot ona; hy heeft niet geheel
ongèlüK. .
dèrtusschen verliepen vele tientallen van ja
ren. Dégroot'e eigenschappen van Conacience kon
den (in bet buitenland overal verkondigd) niet
verborgen blijven, en ondanks alles werd hjj en
bleef hy de meest gelczcne van alle Belgische
schrijvers. Zoo werd dan eindelijk (door andere
omstah'dighoden ondersteund, die ik nipt verder
behoef te behapdelen) Consieuce een middelpunt
Van hetgeen men de vlaamsche beweging" noemt,
en om nim groepeerden zich in broederlijke een
dracht de politieke partijen, want (daarvoor zij
Kern hartelijk gedankt 1) hij duldde niet (gelijk
h(j 't by 't feest ter gelegenheid der uitgavu van
z$n honderste boekdeel heelt bewezen) dat eene
ditieke party hem tot de .hare zou rekcneu.
wilde er boven staan.
Hy had eenen afkeer van de heerschzucht. en
zelfs groote onderrcheidingen ontving hij met be
scheidenheid, ja eene zekere achterdocht. Men
verzekert dat hu in de laatste weken zyusloveus
ook nog het groot cordon der Leopoldsorde
heeft afgewezen. '
Bfj zgne begrafenis nu is hem van alle zydcn
eene eer te beurt gevallen zoo groot als men
elders aan geene beroemde staatslieden bewijst,
die dan toch in dit opzicht meestal do begun
stigden z(jn. Niet alleen zyn van alle zoden des
lands vlaamsche gézelschappsn b{jeengestrojmd,
om hem de laatste eer te bewijzen, maar het
kabinet zond eenen miniiter, de koningen van
Holland en Belgia lieton zich vertegenwoordigen,
de raad van Antwerpen hield eone huitengewone
zitting, de klokken luidden van alle torens.
En toch. . . kan men daaruit voorspellen dat
van nu af aan het gebruik der vlaamsche taal
aün da kinderen der middelbare scholen zul wor
den vrijgelaten? Dat het onderwijs in die taal
zoo geregeld zal worden dat zij minstens met het
fransen (alleen in de vlaamsohe provinoieën) op
gelijken voet wordt gebracht ? Geenszins I En dat
ui déoorzaak van dubbele treurigheid, van moe
deloosheid misschien, die elk echt vlaamsch hert
vervuld, zelfs bU de groote eer welke aan eenen
der meelt begaafde beoefenaars van 'stands taal
en zeden, «n den verheffer van hare aloude groot
heid wordt bewezen.
Bruyel, 16 Bept. 1883. M. A.
1) Niet t«r wederlegriog Tin liot verdlenstemk uttkel
in No. Sas bl. 3 van dit weekblad, m»»r ter «nvulling
sounef m«n bat onder«U«nde.
DE INTEENJJLTIONALE
TENTOONSTELLING TE MUNCHEN.
Het landschap. De hollandache
landwhappëij."
Daar de Munohenscbe schilders de overhand
hebben en men 't «er«t geneigd is die natuur te
schilderen welke ons het naast omgeeft, U 't niet
te verwondtren dat de heerlyke itrekttn van Op*
per-Beieieu, de Köuigssee", de Ctieuiwe" en»., j
het talrijkst »\jn vartegenwoordigd. Iu de
motievan a«D du oevers de*«r stille laeoroo ontleeud
zoekt eeu onnoeuielnk aantal jonge schilden de
aauUiding tot uitstorting van hun nog wat te
zeer Schwüt wend (dweepziek) gemoed. Do rijpere
van jaren, wen boveudieu het beklimmen van
hooge bergen te lastig is om ald»ar hunne schet
sen te makcu, eu eveneens hut »tille landschap
boven bijiuudare natuurverschijnselen verkiezen,
verlateu de eer abgcdrotelnn» (versleten,
uitgedorsohte) thema's, en sohildereu luien eu dreven
met kleine stutleermg sooala de fijubeschaafde
Kud. Moyoiheim, of-cüoon woouachtiK te Londun,
A. Lier t« Jluucheu gestorven ; beiden zonden
mot jagers verlevendigde landschappen. De
Herfstaou'r van F. Kall morden, uit \orlsrutUe,) het
Herfstlandschap'1 vau Morgensteru, de Lünte"
van Chr. Muli, bet Starnuerger meei" vau £.
Schle den, en vele uuauren zijn allo kunstwerken
vau wezenlijk pued gebulte, stille steuiuiing, fijne
uitrottriiig, ofsoboou wy Kallmorgen tegen het
vulscbe iuipressionisme moeten waurscbnwen. Met
K.(Haupp'8 twee BcliilJeriJeu : Motir vomCI
emsee'| hebben jpjj rouds Uen overgang op ander
«jbied. Het is euuu bout met vader, moeder en
een kleiu, kostelijk kind, by avoud stil dciarheen
Klunende ovet 1^0 kleine golven; correct van
teekcning eu Tleftlgk van gevoel. Zoo si u t s«
Zich deu curstgenuumdcn werken aan. De zacht»
rust vau oenen bulderen avond en de stille te
vredenheid van bet kleine gezin ligt over do
geüeiUe schilderij uitgespreid, al spiegelt het
water ook te weinig au bout; J. Wopfaer schil
derde Lnchsfaux uut hietiiac«", met
doorschyueudcr waterA Uiernevens zouden wjj nog 0.
's Uo/fsUvoud", . .Heinlein's
tterfstin 'tueierauhe gehorgta", A. C. Seele's
I3eier*a", E. Schönfuiu'H, nterwalden",
*. von Cauftl*^ erUt mi u eeua rivier", en nog
vela dozijnen kunnen uooineu, welko alle tot
dezelfde suort vun werkau behooren.
Tegenover deze «tukken vau stille eu zachte
stemming vinden wy er echter even zooveel waar
van de schilder,! tinar buitengnwone
natuurverscliyiiselen gezucht eu pla;it.suu liebbun afgebeeld,
uiüeniiseu eu struiken, plassuuden regen,
wilder«is die de waudelaai' giwne ontwijkt
Doch welke schilder vindt «e.ieu half omgeval
len wegwijzer niet Schilderachtiger" dan een
reclit stiiauden eu wdku be/.oekera van de oevers
dt*i Hijus laat zich niet roeren door de b o u
wv n 1 1 o n der voormalige kiisteelen ? Jn, op de
Dusscldorpet* touruondtt-lling van 1880 had men
ter verfraaiing van het terrein een bouwval
opgericht, eene kunstige ruïne duurResteld ; Uut is
toch vuu de menicliulijke verbeelding wai al te
veel gevergd: medegevucl td vragen voor de ruïne
vau eeu slot dat nooit bestaan Uuslt.
Z-jo groot is UQZU droomzucht, zoo sterk soms
onze Htinrj (strevuii, ueigiug) tut neeraluchtigheid
dat de oua«rgHitg ous gou» aantrekkelijker
vourk'jmt dnu het leven en da bloei. Zoo slagen ook
de schilders in 'talgmeeon beter iu 'ttuiuggus'bn
dier ziekelijke natuur, dan iu het landschap vol
zonneschijn. Dat komt do kunst moet de na
tuur verklaren (d. i. verlichten, illustreeren, rnut
eeu aureool omgeven), anders ia zy weinig waard,
eu) het laudüchau v^l zonneschijn eu leven heeft
al zooveel lieerlijks dat do kiinut het ter
iiauweruood evenaren, laat staan vei edelen kan.
In pluals van te betreuren dut vele
landschapschiidera de aanleiding tot hunne werkcu in de
onmiddellijke nabijheid hebben gezocht, ruuet hun
da veeleer als eene verdienste worden aangere
kend. Zoo zou men aan de Beijorscho schilders
zeer goed kunnen vergeven dat z\j ook zoudcu
pogeii den indruk weder te geven welke de
rotsgroepen VUIMMB hooggebergte, Af die van 't
nabijgelegen Tii'ol op hun maken. Oudertusschen
hebbeu juist deze kunstenaars dit zelden gezocht,
terwijl uit de eentoouige vlakten van de fjpree
(uit Berlijn) en den lieneden-Rijn (Dasseldorp)
menig- schilder zich daaraan waagde. De oorzaak
waarom dei-gelijke natuurtooneeleu zeldzaam wor
den geschilderd, heeft dezelfde oorzaak ala die
waarom de eifecten van deu helderen hemel en
den lachende zonneschijn bij abnormale toestan
den der natuur motten achterstaan: namelijk de
grootsche iudrnk van eeu rotsenlandschap kan
zeer moeielyk door verf en penseel verhoogd
worden. De FtenoaWs/öMersee bijvoorbeeld vindt
men om die reden ztcr zeldzaam afgebeeld.
ndertusscheu bebbeu zich nu J. Schoyercr,
vau Munchen, met zyn Hortaragltfe-cher im
Oberengadin", A. Waagen met twee voorstellin
gen vau Berchtesgaden en n uit Zuid-Tirol, eu
U. Millner niet twee gezichten op llerchtesgaden
eu anderen aan do rotsen gewaagd. Dat zij de
natuur oiertroffen hebben, kuuuen wij niet bewe
ren; vooral Waageii's Souimerstimmuiig" doet
dit niet. Zy is van geaocht effect, geatiectecrd.
Wij aarzelen geen ooiccnblik oen blik op
Bci-chtesgnden zelf in den Konior, boven dit kunstwerk
te verkiezen. Iets (l^igelijks zoudeu wij ovei- wer
ken vau dezelfde sooit. kunueu zeggen, ofschoon
wij de verdienste Vau den waterval vau Steffan,
het avondrond v.in S. von KaUcreutJi en ee.n
morgen in htt gebergte van A. Fink gaani
e.kei.iien. .
Tot de landschappen, die zoowel door grapte
natuurlijkheid, leve L-, goede teekcniiig, compositie
als kleur uitmur.tv u, hehoorcn de voorstellingen
der oevers van de l&ar door J. .Wingloin, vooral
zijne Kalkeins amnielrinnen", vat au» fn'ssoho
l) iets te wen'.chcn overlaat.
.
L. WÜlruidor verdient hiernevens genoemd, i\ie
eveneens vier werken van verschillende schoon
heid ievcrde, Het mcrkAvaardi^to iu de meeste
opzicV.ten is wel zijn n^ies ivatf', waar de geest
der wr.iko eenen. boosdoener vervolgt, orjucven
van duUtet' woud en golf'^ek ots. Als tcliildcring
sta.it d>t werk bij andere landschappen dcs&eifdeu
meesters achter, ook in du toon te weinig door
zichtig. te zwart ; doch er zijn ook in de diiitsche
afdeeling zoo ve!c hoiidcni^u doeken wnnr alle
geest en gedaclite aan outlireekt, dat. uien den
kuiititonunr dankbaar is «anncer hy, met den
smaak eu 't esthetisch gevoel des toeschumvejy,
ook diens verstand zoekt to t otfen.
Aan ecncn moostvv al» Andi'oas Achenbach, in
Nederland wel 'lekend door zijne strand- en
dorpgeiichion, kunnen w\j des nooda hier eu daur
het nfzyn vnn iliejere gedachte vergeven, en be
wonderen, geluk MO'-Kfi' te Dus^eMorp, zijne aus
einent G-msc (met eeno groot e beweging) op liet
doek geworpen veiougelukte stouinooot. Merk
waardig on hoogst tieifeud etaat dnarueven C.
Oesterlej-'s (jun). Nurdischo Sommet-nacht," ijs
bergen gloeiend rood, tn middernacht aanschouwd,
van buitengewoon grooUchou indruk; des te
meer daar, slechts een uaar kleine stukken er
van gescheiden, dit vui ii? beeld zich in de
oamiddellijko nabyheid bevindt van Gustav Dor
'snZomernachtsdr'öom, waarvan hot koloriet eeu wer
kelijk droomachtig, grpaehtig blauw is.
Verder verdient de landschapsschilder Th.
Kotscli uit Munchen nog eene bjjzondero vermel
ding voor zijne ernstige opvatting der natuur
schoonheid. Dat het niet aan maanlichtjes on
wintergezichten ontbreekt, spreekt van zelf. Doch
wat laat eene lange rij van namen, die den
meesten lezers onbekend zulten wozen. Mogolyk
kont men den ouden Carl Ebert, we lic'.t O. W. .
von Ernst als schilder van jachtpartijen, misschien i
H. Burnier, welke op do Atnsteidamüche tentoon- '
stelling zijnen Herlstdag aan de rivier" zoud,ou j
eenige anderen. Deze allen hebben eene palui
verdient,
Doch met C. von Malclm's, .Strand van Schc- ,
veilingen." en Hollnndech laudsuhap," en met C. '
Heffner'a nliollandsch landgalmp" met zijuc ztrara
luoht rakeu wüaan eeu punt waarbij we een j
oogenblik willen stilstaan, zooals aan t alot van
ons vorig artikel werd gezegd, toen wij de
hollandsohe landschappen" vau Hennings en Sch
'nleber uoemdeu, welke zich in een der eerste za
len bevindou.
Eeu groot aantal kunstenaan beeft, door het
afschilderen der hollandtchu dreven, gemeend
ieta oorspronkelijke te leveren, of althans een
minder algemeen onderwerp te behandelen. Ik
moet echter ontkennen dat velen in hun streven
zya geslaafd. Wij vinden op zulke groote ten
toonstellingen het klaar bew«», dat bet niet ge
noeg is een land to hebben bereisd om den geest
van zijne natnur te vatten. Vele jaren verblijf
zyn soms nog niet toereikend om de eigenlijke
gestalte eu de lokale tinten terug te geven. Dit
gelukt slechts enkelen.
By een vluchtig overzicht heeft Ref. in de
afdeeliDgen Duitschland en Oostenrijk niet minder
dan vier-en-dertig (34) hollaudsche landschappen"
geteld.
De doorgaande trek dezer kunstwerken iz de
sombere tint welke er over ia uitgegoten. J. F.
Honnings is nog te verontschuldigen, daar hu zijn
Cannl in Amsterdam" (zie ons nummer 820, bl.
S) by nacht voorstelt. G. Schönleber evenwel heeft
zoowel aan ziju Hollandiachea Dorf' (1833) all
aan zijnen .Uafen von Dordrecht" eene zonder
linge somberheid gegeven, R. ilirth du Frênes,
uit Muuoheu, ia op eene andere w^a onnatuurlijk,
wat geaffecteerd iu zijn Interieur von Hiolopeo.
Eugen Stieler,, uit Muuchen, schilderde windmo
lens, doch, ofschoon met talent, zonder de natuur
op de daad te betrappen, eu zoo impressionis
tisch" mogelijk. T. W. Fïejis, .Duinen van Kat
wijk", zy'u niet gevoel geschilderd, doch hebben
alweder den rechten toou niet. De
Blankeubergecue Yia-.cber»" van A. Keiler, te Dnsaeldorp,
Inden aau dezelfde fout, en Fr. von Uhdee (nit
Munoben) Erinncruug au Zandvort" (een binnen
huis), is niet ongemaniëreerd. De hollandtche
kanaal-landschappen" van R. Ribarz, uit Farjjs,
ijn zelfs afschrikkend van kleur. Meu weet niet
recht waarom O. Kirberg, uit Dusseldorp, zyne
schilderij eene hollaudsche kermis noemt.
Zwart en. zwaar zjjn niet minder C. Heffner.
uit Muucheu, eu J. Maria, uit Brussel. De land
genoot vau dozen kunstenaar, P. G. C. Clais,
heeft daarentegen eene voortreffelijke hollandsche
Marino" geleverd. Hetzelfde is-te zeggen van U.
Chase, uit Ne w-York, Aüi den fiamischen
Sandbiiuken," wat aan poëzie en
klaarheidRenoufnaatreeft, vau wiens kolossaal kunstwerk wij later
zullen spreken. Wy zouden hier nog J. A.
Benedicter, uit Muncheu, J. Schenker, u t Dresden,
U. Moore uit Londen, R. von Muller, uit-Muu
chen, A, Beitel uit .Berlijn, eenige Oostenrijk era,
enz. kuuned noemen, waarvan de meesten strand
en kanalen afbeeldden. De Regeren voorbeelden
2 ij a echter toereikend om te Bewijzen, dat moleua
en kanaleu den geest van het hollandscho
landscliap Kvg niet wedergeven. De meenten der ge
noemde kuufltuuaura iozen in den bouwtrant eu
de roode buksteenen gee&e vroolykheid, De bonte
kleuren vttn de dorpanuizen (Zaandam, Buiksloot,
Diüinei brug, Weesp, Baarn, Broukeleu en honderd
anderen) hebben die kunstenaars nooit gezien,
cu met al hunne voortreffelijke eigenschappen is
hut licht to rud'eu, dat zy Holland niet langen
tijd hebben bewoond.
Ik behoef niet te zeggen dat een enkele blik
op de hollnndsche afdeefiug toereikend is om het
hier uitgesproken oordeel te bevestigen.
Het algemeen guvoelen over dit gedeelte der
tentoonstelling ia, dat do Hollnudera weten wat
zij willen, gevoelen on donken, eii hun karakter
in de kunstwerken uitspreken. Daar ligt eone
diepe kern van waarheid, rast en tevredenheid
uitgedrukt, zondor gemaaktheid van compositie
of kleureffect. En wat hier in 't algemeen waar
is geldt bijzonder van het landschap en de
zeestukken. H. W. Mesdag's, Der Morgen" op 'c
water, met atilUffffend schip.. weduvert zeer ge
lukkig met J. muclts (uit Müncnen) keurige'
Abeudstimmungnm Meero", wat, gciyk me u zeg t
(volgens onze zucht naar symmetrie), daarvan de
pendant kou wezen en juist in de nevenzaal is
opgehangen. Mesdag verdient niet minder onzen
lof, voor zijne karakteristieke AbfahrtderBoote
in Scheveningen". Zijne ontmoeting van twee
schepen. Collision", hoe treffend ook, ia wat
zwaar van klour.
W. Kuelofg (thans te Brussel) schilderde eenen
echten Ncderlandschen vroolijken zomer, met
koeien en populieren, alsmede twee andere on
aanzienlijke hollandsche landschappen, dia ver
dienen wegens de treffende waarhuid aanbevolen
te worden. De koeien van J. H. L. de Haas (te
Brussel) z«u niet minder opwekkend, en bijzon
der goed ge teekend; zij u lizelsrnst" is sprekend
en naief. De landschappen van W. Tholen, (uit
Kampen), verraden door hunne treffende waar
heid onmiddeiyk hun ontstaan en P. J. C. Gabriel
heeft, ondanks zyu verblijf te Brussel, de karak
teristieke kltur van Amsterdam, van de polders
eu de turfstekers (657, 656, 655) niet vergeten.
Vooral laatstgenoemde schilderij is sprekend
en roerend van waarheid en govoel. J. van de
Sande-Buckhuyzen heeft deu weg van 't impres
sionisme ingeslagen, overigens heeft zün lm
Walde" wezenlyke verdienste van natuurlijke com
positie. Ik heb niot het genoegen den heer T.
Hesdagkz (waarschijnlijk Mesdagsch), uit
Scheveningeti, te keunau. Züne hier tentoongestelde
Besneeuwde Kerk -geeft bewijs vau groot talent.
Wij hopeu hem weldra elders te ontmoeten. J. J.
Deiitréa heeft hier, als te Amsterdam, de Duinen
vnn Scheveningen" ingezonden men kent hem
genoeg ik zou niet kunnen zeggen of do twee
schilderen verschillen. Ten slotte noemen wij nog
den '^Morgen" en den Avond" van J Vrolyk, uit
'a Gravenlmge. die eone eereplnata iu zoal no. 78
inuciii n en die ten volle verdienen. Vooral
bewundereu wij mijnen Stier by opkomend onweder,
«prekend tot de yerb.clding, waai' en zedig van
kleur, uitmuntcud vau uitdrukking!
De tentoonstelling is verrijkt door een bijzon
dere vmatncliDff van moderne schilderijen van
Ht-iïuer uit Londen, waaronder van de
Ilollandsclie schillers zeer waardig zijn
vertegenwoordi-»d. I-andachappcu yinden wjj daarin van J. W.
Bildera, W. Uoclofa, Gabriel, enz,,' die tot hun
boUc weihen behooren, doch wellicht den lezer
van oudsher bekend zyn.
Over do oudere hollnudors in een volgend artikel.
MuKchen, 1G Sept, 18S3.
No. 328
OVER DE LITTERAIR]? BEWEGINGEN
DEZER EEUW.
Romantiek.
IK.
Gaan w\j, t wee zeer belangrij kedeelen o ver
slaande, van de Diütsche oumiddclijk lot de
Fransche romantiek (onderwerp van het
jongst verschenen deel der Haupströmungen)
over, dan gevoelen .wij ons m een geneeJ
andere omgeving. \VcT h het nóg steeds
dezelfde stroom, die ons draagt, maar de
landstreek, waardoor hij vloeit dn de
nevenen tegeostroomen, die iilf opneemt en ont
moet, hebben belangrijke wrjzigingen in zijn
bcslanddnelcn en bewegingen gebracht. Laat
mij nogmaals, maar ditmaal ietwat uitvoeri
ger, enkele trekken van Brandes schildering
der romantische school in Frankrijk trach
ten na te schetsen.
Gelijk te verwachten was, had de gevoel».
phantastery en het quieüsme, waartoe na de
oventpanning der fransche revolutie de gae».
ten vervallen waren, het auloriteitibeguuAj,
zoowel in het kerkelijke als in het pohtieke,
opnieuw ten troon verheven. Maar zich band.
haven op dien herwonnen iele! kon dit b».
ginsel niet. Daartoe was de voor»%egam
revoluüonnaire beweging te machtig geween,
te diep uit het hart der menschheid voort»
gekomen; daartoe waren de oude grondsl*
gen der maatschappij te teer geschokt, ji
wat de reactie zelve te zeer van revolutio.
naire begrippen doortrokken. Voeg hierbij,
dat gedurende de restauratie de industrieel
periode aanving en de pjeldaristocratie of
bourgeoisie opkwam, die zich door de reao»
onaire machten als door een looden Jan
gedrukt gevoelde. Deze bourgeoisie maakte
zich dan pok weldra de opnieuw, vooral dooi
Byron's invloed, ontketende revolutionaire
kracht ten nutte, om in Frankrijk aan de
politieke reactie een einde te maken en het
burgerkoningscbap in het leven te roepen.
De fransen romantische school sluit ziek
bij haar optreden hoewel insgelijks al teer
spoedig den bezieleuden invloed van Bvroo
ondergaande in geenen deele bij de party
van Louis Philippe aan. Integendeel, zn
bagint met heftig verzet legen de prozaïsche
levensopvatting der bourgeoisie, met nare
oeconomiscne, onpoëtische, utilitaire belangen.
Kunst, niets aan kunst wordt haar wacht
woord en wapenkreet; kunst de eenige macht,
waarvoor zij zich buigen wil. Ook de letter
kunde moest zuivere kunst worden, d. w. t
moest ophouden met raisoneeren.
philosopheeren. Zij moest gelijken tred houden met
een eeuw, die hoe langer hoe meer
lietde voor het concrete, het zinnelijk aan
schouwelijke ging gevoelen; die natuurwe
tenschappelijk en historisch ge/ind werd, die
overal builen de grenzen van Frankrijk de
stijve akademische kunstvormen en wetten
van zich had gestooten, de-vlammen, die uit
het binnenste naai buiten sloegen, zich vrij
haar eigen vormen had laten kiezen. >Wlj
zijn rhetoren geweest," riep men uit, »wy
hebben nooit het oorspronkelijke, het onlo
gische begrepen, nooit den barbaar, hetvóllc
tiet kind, de vrouw, den dichter verstaan. Wij
moeten ons het juk van het valschej an
tieke, de stijve behandeling der alexandrij
nen, de overgeleverde vormen,
hetmoderniseeren en verfranschen van alle lijden en
volken van den hals schuiven; wy moeten
rassen, stammen, natiën, menschen niet
langer den itensch schilderen."
Zoo begon de poëtische vrljheidskamp io
Frankrijk aanvankelijk in de eerste plaats met
storm te loopen tegen de klassieke fransche
tragedie, het zwakste punt der letterkundige
traditie. Door Engelsche tooneelspelers voor
het eerst met de meesterstukken van
Shakespeare bekend geworden, schreef Victor Hugo
m 1827 zijn voorrede voor Gromwell, die als
het programma der niouw« lolUrLundige
beweging werd beschouwd.
Dit manifest behelst ongeveer hetzelfde
wat reeds door de Duitsche en Engelsche
romantiek was uitgesproken. Het is de ciscli,
dat de natuur, of liever het natuurlyke tol
zijn recht kome tegenover het conventioneel,
tegenover het abstract schoone, dat als cenig
onderwerp van de poëzie werd beschouwd;
dat de dichter uitspreke, wat hij lol dusverre
had moeten verzwijgen, de aesthetische waarde
ook van het onscnoone in het licht stelle.
Het is de eisch, die weldra door de tegen
standers der nieuwe richting, onder het motto
»le laid c'est Ie beau"belaehelij k zou worden
gemaakt.
Op grond van dezen eisch zou men
meenen, dat de fransche romantiek in den grond
.der zaak niets anders dan naturalisme be
doelde, zooals ook werkelijk een harer
woorvoerders, Balsac, heden ten dage als hould
der naturalistische school wordt beschouwd.
Deze meening is echter slechts ten deele
juist. Victor Hu'go wil ja natuur en waarheid,
maar van het raideleeuwsche dualisme
tu£scnen lichaam n ziel uitgaande, meent liij,
die overal in de eerste plaats contrasten
ziet, deze door de vereeniging der twee
uitersten van het natuurlijke te bereiken.
Zijn drama's vooral strekken hiervoor ten
bewijze. De natuur wordt bij hem alzoa
echt romantisch, de som van twee
onnatuurlijkheden. Eerst veel la'.er zou dezeopvuuiig
van natuur bij hem voor een grootsch pan
theïsme gaan plaats maken.
Met andere hoofden der fransche roman
tiek gaat het even als met Victor Ilugo. Zij
prijzen de natuur, maar hebben slechls dfl
romantische natuur lief, vlieden instinctmatig
hel gewone, alledaagsche, eenvoudig
nntuurlijke. George Sand vliedt uit een harde
iverkelykheid m het rijk der schoone droomcn.
Gautter in hot rijk der schoone kunst. IM
opvatting van het natuurlijke vinden wij i1.)
den stijl der fransche romantikers terug. v'-~'
wordt een luistervolle rhetoriek, wtiku Jie
der klassieke periode verre achter zich
batTrouwens net klassieke zit het Lolljn.;cl:e
ras te zeer in merg en bloed, dan clut <id
fransche romantische school ooit die echt
romantische poëzie zou hebben kunnen voort*
brengen, die alles, het naaslbijgelegune en
het zeer vëjre, het tegenwoordige en de gi'ü'-8
oudheid, het goddelijke en het mensi liuüjkc.
legenden en allegorien tot u . symbolisch
geheel vereenigt; die een inhoud geul'i, dotf
geen enkelen regelmatigen vorm beheei^clit.
Zelfs de meest romantische stof wordt bij tien
Latijner regelmatig geordend, de uiter
sten vormen symmetrische contrasten; orde,
maat, aristokratischc fijnheid en doorzichtig
heid van tial, ziedaar wat tot de uitwendige
gestalte behoort, waaronder de frnnsche ro
mantiek optreedt. Hare woordvoerders toch
waren Latijnen, voelden en dichtten nis Latij
nen, en wie Lalljnsnh zegt, zu£t klu$»iek.
Het mag dan ook opmerkelijk lieeten. dat
de stoot tot de groote poctUche omwenteling.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOft NEDERLAND.
8
die in Frankrijk ongeveer hot jaar 1880
aanvungt, hoofdzakelijk door AndréChenier wordt
gegeven, \viens gedichten zes en twintig jaar
oa zijn dood het licht zagen. Deze toch,
wiens ideen en gevoelens modern waren,
was een echt antieke geest, op wiens poetie
de stempel van zuivere schoonheid en edelen
eonvoud is gedrukt, die waar, krachtig, warm
bloedig, zielvol, aan al wat mystiek, abstract,
phantastisch is ten eenenmale vreemd, zijn
gedichten in een kunstvorm wist te gieten,
welke als een basrelief uit Griekenlands oudste
tijden voor onze oogcn staat.
Viclor Jlugo maaklo zich van dezen vorm
meester, zij het ook, dat hij hem tot drager
»jn zijn eigen, van Chenier in zooveel op
lichten onderscheiden ziel maakte; drager
van dat bewustzijn van het oneindige, dat
roligiouse govoel, dat bij don atlischcn Chenier,
die in zijn gedichten zelfs aan zijn persoon
lijke smart geen uiting wilde geven, niet tot
lijn recht kon komen.
Oe twee eerste bundels poëzie, dio Victor
llugo uitgaf, zijn de > Oriëntale»" en de >
Feuille; d'Automnc." In de eerste heeft do
oumenschelykheid, in de tweede de menschclljkheid
bar poëtische uitdrukking gevonden.
De dcrdo bundel, die den naam vChants
du Crcpuscule" draaft, is aan het politieke
loven gewijd. Heeft de dichter zich in den
tweeden bundel lot tolk gemaakt van de liefe
lijkste en heiligste aandoeningen, door de
poëzie van het huiselijk leven indenmensch
gewekt, in deze zijn derde komen al zijn
sociale sympathien a.in het woord. Want voor
hem ging not politieke leven geheel in het
sociale op. Als aanhanger van het legitieme
koningschap begonnen, is, zooals men weet,
Victor Ilugo gaandeweg een voorstander van
de sociale republiek geworden. Met zijn dich
terooi' voortdurend hot dofle gerommel der
revolutie onder de aarde vernemende, met
zijn dichterhart het ontevreden gemompel,
de moedelooze klacht vau het door de
Julircvolutie bedrogen proletariaat verstaande,
heeft hij zich reeds kort na hel jaar dertig
in al zyn werken tot verdediger van volks
sou vercinileil, democratie en humaniteit ge
maakt. Als drnmaliUcr met een revolutie tegen
den kunstvorm begonnen, heeft hij al zeer
spoedig het drama in dienst van zijn ideën
gesteld.
Maar wnt hij in proza en poëzie ook heeft
voortgebracht, boven al zijn werken uitstraalt
de bundel gedichten, waaraan hij den naam
iContemplations" heeft gegeven. Uier heeft
de groolc lyriker voor al zijn hopen en
gelooren, voor zijn sociale overtuigingen, voor geheel
tijn religieus gevoelsleven den schoonsten, den
geheel eenigen kunstvorm gevonden, die voor
dezelve past. Hier heeft hij in het schoone
gedicht, aan den ouden markies, den vriend
zijner kinderjaren gericht, geheel zljti dichter
loopbaan mei dat eene woord omschreven:
Servir la cause humaino".
Onder hen, die Victor Ilugo aanvankelijk
tot zijn jongeren mocht rekenen, neemt
Alfred de Musset een eerste plaats in; ja er
is menigeen in Frankrijk, die hem boven zijn
meester stelt, die niet Victor Ilugo maar Mus
set als den grootsten franschen dichter van
den nieuwen tijd beschouwt. Dit dankt Mus
set aan de onvergelijkelijke intensiteit van
leven en de innige menschelijkheid, die uit
zijn verzen spreekt. Het zijn kreten door
een menschenborst geslaakt; zijn poëzie is de
zuiverste uitdrukking van hartstocht, gevoel
en peest, waartoe de menschelijke taal tot
loc heden bij machto was. Onderwerp van
spot was daarom voor Musset de
rhetorisclie stijl, die het kenmerk was van de
school, waarbij hij zich, negentien jaar oud,
een oogenblik had aangesloten, gelijk dan ook
zijn kracht volstrekt niet Ing ia'dat veelkleu
rig schilderen met woorden, dat de glorie
yan Viclor Ilugo's jongeren uitmaakte. Toch
is, hoe waar hij ook wezen moge, het cynisme,
waaronder hij in zijn eerste periode zijn smart
zoekt te verbergen, gekunsteld en maakt een
pijnlijke indruk, gelijk elke affectalio doet.
t U een coquetlerie, die hij echter na het
proote keerpunt in zijn leven, na zijn schei
ding van George Sand, geheel is te boven
gekomen.
Deze was acht-en-twintig jaar oud, toen de
hvee-en-twihligjarige dichter haar 'leerde
kennen. Zij beiden vormden volmaakte
contraslen. Geen groote hartstocht, geen revo
lutionair idee was door het gemoed der
ne«ntiende eeuw gevaren, waarvoor deze vrouw
hare ziel niet geopend had,, en toch liad zij
hare frischheid, hare innerlijke rust en
zellbeheerscbing weten te bewaren, was zij
ge(ond, krachtig, geregeld werkzaam, met
zichzelve in evenwicht. Hij daarentegen was de
zwakheid in persoon.. Zijn arbeid was een
koorts, zijn tenger lichaam moest een reus
achtige kunstenaarsziel herbergen, die veel
dieper en geweldiger voelde, veel meer en
sneller leefde dan de menschelijke gedaante,
waarin zij belichaamd was, dulden kon. Zijn
genialiteit was een lijden, dat hij onophou
delijk zocht te ontvluchten. Daarbij was hij,
dio zooveel jonger in jaren en levenservaring
^as, in den grond van zijn wezen veel ouder
dan zij; had hij de bitterheid en menschen
"«?achting van een veertiger, terwijl zij, die
reeds zooveel bitters had doorleefd, naif, en
thousiast, goedhartig, voor eiken nieuwen
indruk ontvankelijk was. Hij in zijn kunst de
oorspronkelijkheid zelve, in zyn leven geheel
planloos, was in voel opzichten geborneerd
?n kleingeestig, vol vooroordeelen; zij, die
w haar kunst de door anderen gebaande
wejten volgde, was geestelijk veel vrijer dan hij;
door geen enkel vooroordeel beperkt, woog
zil alles in het leven in hare hand en gaf
aan alles het gewicht dat er aan toekwam. n
'er«Ij| zyn mannengeest, scherp als «en
damasccncr kling, elk denk- ot droombecld\ro
«lukken reet, liet zij met liaar vrouwen
'inrt zith door elke utopie betooveren, z<y:hj
zl) slechts te dienen en te strijden onder ee£
vaan, door mannen met groote, dappere hat>
(en omhoog geheven. Ia n woord, als kun
stenaar stond Musset boven George Sand,
maar als mensch was ztj grooter, rechtvaar
diger, krachtiger dan hij.
Eerst na zyn scheiding van deze
grootschgezinde vrouw was zl)n genie ten volle ge
rijpt. Eerst toen was hij geheel waar in zijn
smart, was hij t(]n geaffecteerd cynisme te
boven. In de kloof, die tusschen hem en haar
ging gapen, wierp hp zijn Don Juan-costuum,
zijn overmoed, zijn jongenstrots, zijn bewon
dering voor Rolla. Naar hoeveel schoons hy
ook nog voortbracht, toch had hij, toen hij op
ievcn-en-veerl)gjarigen leeftijd stierf, zijn Muse
reeds lang overleefd. HIJ, de dichter der
jeugd, bezJt geen middel tot *elfvernieuwing,
toen die jeugd, die hij was doorgestormd,
ten einde wa». Volkomen zondor tendens als
dichter, bleef hij ook als mensch volkomen
doelloos. Hij bezat niets van bet ideale
egoisme, dat een dichter aandrijft geheel voor
zijn kunst te leven; gnen enkele vonk socialen
ol politieken zin, die den scheppenden geest
plichten jegens anderen oplegt; zijn natuur
was to weinig contemphtiel dan dat
Goethescho zelfontwikkeling het doel zijns levens
had kennen zijn; hij had zelfs de eerzucht
niet, die tot vlijt dwingt en geestelijke eco
nomie met zich voert. Daarbij niet in staat
zich slechts een oogenblik te bedwingen,
van elke aanvechting en verzoeking de
weerlooze prooi, moest de dichter in hem wel
door en met den mensch te gronde gaan,
zelfs voor dat die mensch lichamelijk ten
grave zonk.
Ook George Sand kwam eerst na en door hare
scheiding vaaMiisset tot hare volle ontwikkeling
als schrijfster. Door en door idealiste gelijk
zij van den aanvang tot het einde haars le
vens was, begon zij wel reeds terstond bij
haar optreden als romancière met de schil
dering van wat do menschen zouden kunnen
zijn, indien zij niet door de maatschappij in
hun wasdom belemmerd, bedorven en ramp
zalig gemaakt worden, maar kunstwerken
mogen haar eerste werken niet genoemd
worden. Daartoe zijn zij te overspannen en
te declamatorisch van stijl, gelijken ztj te veel
op een lyrische prediking, daartoe is de
karaktcrteekening er in te zwak, de handeling
te onwaarschijnlijk, of te zeer met de wer
kelijkheid in strijd. En toch, hoe onvolko
men zij wezen mogen, slaat reeds uit deze
werken harer jeugd een vlam, die nog he
den ten dage verlicht en verwarmt, toch
worden reeds daarin tonen aangezogen, wior
echo eerst na langen tijd verstommen zal.
Zij voeren gedachten en gevoelfkiemen mee,
die het heden nog moge zoeken te verstik
ken, maar die in de toekomst tot een
weelderigen groei zullen geraken, waarvan wij
ons thans slechls «en zwakke voorstelling kun
nen vormen. Ja,-wel verre dat, eoö&sZola be
weert, hare werken heden ten dage verouderd
moeten worden genoemd, bevallen zij, zegt
Brandcs, een zout, dat hen trots hun gebrek
kige samenstelling, trots hun wijdloopigheid
en gezwollenheid, hun frischheid zal doen
behcudcn en met iederen dag dieper zal doen
inwerken op ten maatschappij, die nu eerst
als elementaire waarheden gnnt beschouwen,
wat vijftig jaar geleden ten hemel schreien
de sofismen werd genoemd.
Veel van walGeorge Sand als kunstenares ont
siert, treffen wij na haar breuk met Musset in
haar werken niet meer aan.llet spreekt van zelf,
dat de omgang met dezen echten kunstenaar
haar schoonheidszin scherpen, hnar leercn
moest den vorm lief te hebben, het schoone
om zijn zelfs wille te zoeken. Zeer groot
kon Mussei'j invloed in deze echter niet op
haar zijn. Zij was te zelfstandig otn zien
naar een ander te kunnen vormen, te wei
nig kunstenares om zich den een of ande
ren stijl te kunnen eigen maken. Met was
dan ook veeleer door datgene, wat zij in dit
bewogen tijdperk van haar bestaan innerlijk
doorleefde, datgene, waarin hare» lettres cl'un
voyageur" ons een blik doen slaan, dat zij
hare onrijpheid, hare opgeschrocfdheid als
schrijfster te boven kwanfy tot eon hooger
trap van letterkundige ontwikkeling werd
opgevoerd. Uil de puinhoopen
vandeluclubasteelen, die Eros haar had doen bouwen,
ontstonden van lieverlee de werken, waarvan
liefde tot en deernis met het volk den grond
toon uitmaakt, waaruit blijkt, dat zij al den
gloed van haar idealisme aan het sociale le
ven ten beste ging geven.
Het waren de Saint-Simonisten, door wie
El) zich in de sociale ideön deed inwijden.
Deze secte had aanvankelijk hare aandacht
getrokken door het verkondigen van een denk
beeld, waarvoor zij jaren lang had gestre
den, het denkbeeld dat geen wet of gods
dienstige plechtigheid een huwelijk knn
heiligen, dat niet heilig is door de
wederzijdsche liefde van man en vrouw. Na het bange
tijdperk in haar leven, waarvan Lelia de vrucht
was, (alle romans van George Sand zijn
psychologische studiën van haar eigen gevoels
wereld) was het het Saint- Simunismc, dat
haar een geloof, een zaak, een belang schonk,
waarvoor zij leven en stt Ijden kon. Toch mag
het opmerkelijk heeten, dut zij tegenover het
systeem dezer eecle hare onafhankelijkheid
volkomen bewaarde, alles wat daarin gekun
steld en phantastisch was, liet liggen, slechts
de grondgedachten er van opnam en zelfstan
dig verwerkte, slechts haar poetischcn fakkel
aan het ultaarvuur ontstak, dat door deze
reine, edele droomers onderhouden werd.
' II. IL
(Vervolg en tiot in fut volgende nummer.)
IETS OVER PASTICHES DER KLASSIEKEN
NAAR AANLEIDING VAN
VOSMAER'S N ANSO EN EEN GIDSRECENSIE.
Toch blijft ook die knnitioort, al » de dichter
nog zoo doorgedrongen in de rtudie derondbiid,
al heeft hty m gedachten van Griekenland nog
zooieer » ziek ?fftMBM fittyd min of meer
pattiehe. Het b een farott «b ran da dfehten
uit tot Alexudryiuche tttdvtk".
(Secentie van Voimaer'$ JTanno in
.Opa* tanm mtgnw
Kant te non ««gnoee
Objeeüvo, BubjoctlY»
>? «t
Daar b een ayiteem van kritiek, dat men net
oneerlijke en geniepige soa kamen noemen. Men
begint met een bo«k t o praten en het o 100
mooi, too lief te vinden, maar won eindigt syn
artikel met een zetje, dat het gerecenseerde werk
meedoogenloos doet vallen in de diepte, voor
zoover natuurlek het leaeni publiek iweert bfj
de woorden van den recensent: na een lange rij
van loftuitingen komt een (cnjjnbaar maar too
los daar neergeworpen woordje ona verzekeren;
eigenlijk ia het werk toch maar een prol. Niemand
meeoe echter, dat wil een oorlog willen aandoen
«cm het gomaar en gecioc/), waarmede elk recht
geaard receoaaut, na eerit hehaorlyk geprezen te
hebben, zijn tweede deel meent to moeten inlei
den, terwijl elk maar of doelt (f oma zelfs edoch)
eens aanmerking of afkeuriug in den itaart voert.
Het ia wel geen methode, die aanspraak mag
maken op nieuwheid of oorspronkelijkheid, maar
rij ia toen zeer oordeelkundig, v/uut giljjk lasso
ziagt: -v.
Co«i all' ogro finelil porgiimo nipenl
UI «o»vi lioor gii orli dol vaso :
Sacclit »mari, in^ftnnato intinto cl b«va
£ d»U' iogüDiio BQO viU rlcovo.
pit laatste ware wel te wontdicn, doch is niet
nltjjd liet ge val. Tasso heeft deze verzen dan ook niet
juist voor hcttelf'dc doel geschreven, waarvoor ik ze
aanhaal. Dan, men ma£ düze metbode niet te ver
doordrijven byv. door iets hemrMioog te vorheffei),
dat eigenlykde moeite niet \vaard*is zoo opgehemeld
to worden ; maar het dwnnste, dat meu zich kan
voontcllon ia : een gedicht ta prjjzen waarvan meu
reeds te toren heeft verklaard, Jat het bijv. een
pastiche is, dau acht ik do oneerlijke kritiek
oordeelkundiger, die zulke loftuitiogcn, als surprise
voor het einde bcwnart.
Ik vond het eene lieve attentie van de Gids
toen deze, eenige maanden reeds geleden, de Nnnno
v.in Vosmacr eene recensie wanrdig kcurdo, ilt
was ook zeer bltf om wille der rechtvaardigheid
dat de recensent, fl.uor.iern, frelyk Ecliryver
dezes (doch dat doet er niets toe, w\j hebben elkaar
geen persoonlükhedcn te zeggen, en ecu wijzo
mau heelt pezegd, let op vat ur gezegd wordt
en niet wie het is die het zegt,) hot bock nog
nl prees, doch daar op eem uit
nicuwagiengueid was ik in mcJias i-es" begonnen, waar
ik vtrzeu uit de Nnnr.o vond anngeha-tld, om
later do inleiJhig en algemeeiio beBtihouwing te
lezen trof mijn oo;r, de volgende uitsprftuk,
dio ik mij tot i>liohb reken, hier geheel euletter~
lijk mede te dueJc-ii : Tech bljj/'c ook dia
kuustEooft, al- ia de dichter 003 zoo doorgedrongen iu
de studio der oudheid, al heeft bij de gedachten
van Gi'iekeuland r.og zoozeer in Eich opgtmoinen,
altijtl min of meer pustische. llot ia een kunst
als van 'de dichters uit het AJexandrijnsuao tijd'
vak, die als Siïhörpziunigc. amaakvolli navolging
bewondering verdient." Het is n>ij hier niet ta
doen om den heer U. VoMnaer te verdedigen, die
behoeft myno vei'dedigiug niet; het zou waarlijlc
ook dwaas zün om do eerste d-> beste poging tot hot
nf breken vau een meesterstuk aangewend, zonder
een eukel bewijs ea iu do vaagst mogelijke ter
men met ernst ta wederleggen ; hij die aanvalt
dient te bewijzen, moet traciter: zyua
be;chuldigintr waar to ranken, dit ft een toglnser vau tiet
rücht nn vau do gezonde rcdeneerkundo heide.
Ik buu zelfs niet van plan de d waas hèJen van
die reccns'e ann tétoor.en, anders z >u ik vragen
of gekunsteld te zijn ecu deugd ia, bij welker
beoefening men, zooals bij elke goode eigenschap,
slechts op moet pas*en voor hst 'te: op de grens
van het te gekunstelde, maar .overigens keurig
van tcekcning en vol fijne trekjes ia het reeds
uit de Spectator bekende gesprek tusschen Nanno
eu de yoedsttr" eu dan zuu ik ook, als eeu staaltje
van fijne geestigheid levens, het volgend aanha
len: In de regels" zoo boet bet verder:
.Hun oogea te ztvraen m zwijgende tweeipraiV'
kuuuen wij geen vrede hebben met de uitdruk
king zwijgende tu^c^praak".
.MüUbchun kunnen ia zw%endo tegenspraak
zyn ; hun mond zwygt, en huu oogon, huu liaiid*
druk, zelfs hun zwijgen kan voor hen spreken,
manr wanneer oogen wijgeti, wat Of wio spreekt
dan nog voor beu?" /on de recensent waar-'
luk niet begrepen hebben dat' hun oogcn
t«zatuan in zwijgende tweeaprnak'1 niets anilois
beteekenen kun dan: hun oogen .«praken, hoewel
de personen eijcnlyk niet fpr.-ikcu, nl. Liet in dn
gewone beteokeni j dos woorils 'i Mtn KOU dan wel
kunnen vragen hue iemands zwegen kan «preken.'
Duch mijn eenig doel wns om don diepen zin te
ontledou, welke in de uitspraak l'gt opgesloten:
Toch blijft poli dio kuuif, cru. Hot is mij vooral
om do thcorio to doen, «fgescliciden zooi-ecl
w>gelijk van bijzonderheden en bijomHamligheden,
want ia do S'anno'cen p:islicln!, dan zijn de
govolpón''-voor do letterkunde onoverzieahnar. la
IMcra'urc est ti refaiie" zou men, ratt eene kleine
venind-iing <an clc MniUro's g-zejd«, kunnen
uitroepen ; want meer dau CDO betcckcnis, waarde
lezers, ligt er in dio uiU^rnak verborgen, het is
een verraderlijke zin, want hoe Nanno zich ook
wringt, da geduchte banden van den recensent
omvHttrn hiiar vnn nllo zijden om haar schoon
ti plunderen." ,Toch blijft uo,t die kuusUom t"
ciliuvu, welke? Die kuiiéttuort, dirt die, kliekt
hut f pottend. Is hier mitschmn de metrischft vorm
bedoeld, de dactyl-n, trochacün onz. waarin de heer
VosmaergemËerid heeft zijne verzen te moeten
schrijvenVAIanr dan is onze gebccle poüzio. siodi [looft en
Vondel, ja nog vroeger eene pastiche, de
Alcxundnjiischa verzen toch .waren in de oorspronkelijke
poëie vnn ons volk onbekend, cvcnzpo do overige
vimbi.-cho voeten en de trochaeëu, die wüyan de
klasdiekon hebbeu overgenomen, men leze hierover
do voorrede vau de Geijter in zyne uitgave van
Ueiütje do Voa'V en het ccnioo middel om allo
pa»tichca t-* vermijden, zou zijn door, zooals de eijtor
voorite't, de verzen maar vt.eot volgens de bedingen
te wegen, waarom zou men nndrrs teel jarnben,
troclmcën en Alexandrijnen, <0*cu doctylen en
nnapaesten mogen schrijven IJilderdijk. da Costa,
van Lennep en Anderen henbon dezelve trouwens
reedi lang bij ons ingevoerd of hunne prosodie
in dit opzicht onverbeterlijk woa, behoef ik
hier niet te beslissen. Mnur misschien scherm
ik tegen wiudtnokns, de recensent bedoelt die
vcrssooit. De poëzie mUfchieo, welke in karakter, .
toon eu eigenwhappan do klassieke richting .is
toefdoan, en by dt) groo'e meestors der Grieken en
Atijuen ter school i;aat,ointcleeren,wat7.y vnn bon
knn navolgo ??, wnt niet ; in tegoooverttelling vnn do
zoogenaamde romantische? -ï)e invloed der klassie
ken on do letterkunde is zoo-groot! Zoudeu wij dan
nibt liever de (jeheele moderoe letterkunde on
der beneficie vnn inventaris voor pattiche ver
klaren, plus de gehéole Latijntche natuurlijk, die
dan onder alle mogelijke opzichten pastiche ir.
Maar neen, die verssoort? da-t woord heeft
nog meer beteekeniiien ; die veraioort, nu j a. wat
Wilt gij meer? Do verstioort misschien, welke haar
onderwerp geheel of goJeeUel\jk (in doNannocn
liij Chéaier toch maar voor een zeer klein ge
deelte) anti itoffcn ontleend, door klassieke
schrgvers behandeld 'f Arme Hacino! arme Corneille met
nw Cinna en Horac«»*! Wat van Goethe's
Ipbigenia, wat zelfs van Vondel'j Gfobrecht van
Am»t«l, van Molien'i Avare, VM Ilooft'» Waremrt*
denken'/ En zomde de poëzie, welke
gebeortani»len tot onderwerp heeft door de BijbeUebe achr
ven reeda verhaald of bezongen, gaen pa«tiche«
zijn? Waarom niet? Mag men wel onderwerpen
boaingen, door ZweedscJ», Ihritache, Stamel»,
Bpngaarache en Torkaehi» Aobtcffl behandeld?
Wat b het ondmebeid dut toch toaaeMn dsjze
en de Grteksche whr|?eni ia dit optiqht?
Oh, maii c'eit dn Greo, mecaiennl Maar wie zegt
mft dat ik nn reedi de bedoeling van het orakel
heb geraden 'f Die .verstoort," daar zit nog zooveel
in opgesloten!
Nn geloof ik echter dat wfl er sjn: Hen mag,
op straf van beschuldigd te worden van paatichei
te hebben gemaakt, zon «tok niet laten spelen
m Griekenland, noch te midden van de Latijn- of
Griekteh-iprekende volkeren van ItalHL in het
land der oude Etnuken het tooneel der han
deling te plaatsen wordt oogluikend toegestaan,
mits men zich zorgvuldig hoede voor de laforo
Grieksohe betchavingjpast vooral op met die Etrnak,
vazen l Ja, ja, dat is de diepe «In, en hoor het,
o Kamerling; waarom hebt rij niet eerst onzen
recensent geraadpleegd, voor g u Aspatia" schroeft
nn al uwe moeite tevergeefs; nu, o Taylor en
Ebert, zullen uwe .Antfnofla" en der Kaiter"
spoedig als misdruk worden verkocht! Wel
aan dan, o dichten en romanichrQrerv,
kiest wij als het tooneel der handeling:
IndiëSO(X! jaar voor onze jaartelling, China, 4000
jaar en Egypte 7003 jaar v. Chr. ja, verplaatst
ona in het autidilnviaansch t^dperk, te midden van
martodonteo en mammouthen gij ichryft geen
pastiches, maar wjcht n voor Italif. ook voor de
wingewesten der Komelnen, voor de Grieken en
hunne koloniën in Kleiu-Azie, hen fuge orudelcs
torras! Ik heb eens in een der Belgische bibliothe
ken een gedrukt lijstje aangetroffen, afkomstig
uit een oud college van de vadira jesuieten uit de
voriffee^uw; daar stond boveu: Catalogus eorum,
do quibus nostri loqui postunt (ik mott zeggen.
do geestelijke wetgever, die het had opgesteld ia
nogal vrijgevig geweest), zou nn de recensent goen
ware dienst aau onze letterkunde bewijzen, door
een catalogus to maken van die onderwerpen,
welke onze dichters rnoccn behandelen V Doch
boven alle mogelijke kleingeestige bepalingen,
wetten en uitsluitingen, staat het beginsel: de
dichter of romanschrijver mag zijn ideeën be
lichamen in dio vormen, welke hem daartoe het
geachikst schijnen; tijd, plaats, personen ea om
standigheden hij mate ze kiezen, bepalen, zooals
hy dat het beste acht, om zQn doel te berei
ken : verbeelding on gevoel ayner lazers te trof
fen, medo te sleepen en te bezielen.
Terecht, dunkt mij, getuigt dan ook de heer Pnnp
in zijus hijh-ajta vorm en inhoud s'jn n", (zie
in het Weekblad de Amsterdammer «nu IS Fe
bruari?4 Maart *an dit jnnr zijne drie keurig
gestilcerdo en geestige artikeltje.", dio om hunne
bondige bcwijzcu en heldere bevattelijkheid, wel
verdienen dat men z? nog e:hs overleeft) dat <ïe
heer Yosuiaer de stof van xjjn gedicht in Grie
kenland ko-js, niat voornamelijk om de GiieVscbe
gedachten; maar wijl iu
oud-Griekenlandtafereelen en personen ta vinden z|jn, dio zich leeuen
tot eene schoone reproductie, tot zoodanige fan
tasieën, als hy vienscht te geven. Aan ous strand
of op een onzer eilanden waren dia fantasieën
onuitvoerbaar geweest. In Griekenland hcttoud
do hoogste kunst en dit geeft nan het werk eeoen
ndel, die wel elders bestaan kon, maar dien men
daar zeker is te vinden. De dichter bezigt dan
ook Griekscbe vormen, niet omdat zij Grieksch
zijn, maar wijl zij een uitnemend hulpmiddel zijn
ter vertolking van het hier gcwenschte en
vereiidite gevoel. Sornnvgo antieke vormen de
trimeter en do tetrameter. geeft hjj zelfs zeer
gewijzigd: hy moderniseert."
Wat verder spreekt de recensent van Gedach
ten van Griekenland in zich opnemen.*1 Wat dat
wil znggon verklaar ik,zesr.,n»d«ijE aUtAe. L*-..
grijpea. de knust spreekt tot bet gevoel en tot
de verbeelding, gedachten in don gewonen zin
des woords, zijn met noodzakelijk in eeu vers, maar
het is wel noodzakelijk, dat hij, diöde stof voor
zjjn roman o! gedicht in Griekenland zoekt, kennis
h»eft van Grioksche toestanden, reden eti
gehrnikei:. Denkeu deedt men in Griekenland juist op
dezelfdc wijze aU wij, ook wat de onderwerpen der
gedachten betreft, stemmen' de Grieken m zeer
vele punten met ona overeen, echtsr waren er
zaken, waar zij andera over dachten, b (j v. over
pastiches.
Het ia een kunst ala van de dichters uit het
Alexandrüusche tijdvak," zoo gaat onze recen
sent voort die als scherpzinnige en smaakvolle
navolging bewondering -verdient." Ik teeken ook
tegen deze uitdrukking protest aau; et gaat
maar niet aan pin alles wat de dichte» uit hot
Alüxiindrünsche tijdvak hebben geschreven, onder
do rubriek: scherpzinnige 1) navolging 'e brengen.
Een drievoudig element valt duidelijk waartenemen
in du poüic van het Alexandrijnsche tijdvak, nn
eerste het po;iticvo, leei stellige, dat zich aansluit
nan do meer wetenschappelijke richting en nei
ging van de Doriërj, vandaar werken oror de
iiiytaologie eh "astronomie in den vorm van het
epos, en gedeeltelijk ook de epigrammen, een
giuot bestanddeel ? der Alexanar^nscho letter
kunde, van historiüchen, historisch-litternriscüen en
zede-lijken inhoud. Vervolgens de nieuwe
hukoliithe poëzie, dio wel in Lakoniëen op Sicili
in hci'dcrsziingcn, nlsmedo in de mimen vnn den
Kic.lischen Solroon autecedeuten vond, maar door
Thcokritus her! eerst tot eene bijzondere dicht*
s ooi t M'erd verheven: een nieuwe vorm, die het
Alexnndriinic'ae tijdvak der -Griekscho poëzie
schonk! liet'derde element is eindelijk de na
volging, vooral van Antimacbns door de elegie
en choliambori van Homerus, vooral in versniant
en legtrant. Of nu die navolging altijd zoo smaak
vol was valt te betwijfelen, het WUB dikwijls eene
navolging in bijzaken; men denke slechts
nau Aratus' Phainomcna Kai Diosèaeia>, waar
van bet heet: Zelotös tou Homcrikon
Charaktcros kat» ten toon epooo innthesin; ook ver
dienen de woorden van Nicolai, Griechi»che
IAteraturgeschichte wel de aandacht van allen, die
over Alexnndrijiuche poïzie schreven: Nicht nm
hi't Ilomer oier andern Dicht«rgrö«zen aioh zu
mes'on o Jet1 den Rtihin einor in krfindung,
eotnposition und Ausfühninsr, in Bhytmik und Stil
glmchmrissig volkommenon Dichtnng zu erstreben,
vielmohr ihre Abhangigkeit, die Ricntung nnd der
Tou ihrer Lp.etungen dadurch bezeichr.cnd, daas
Antimaohos ihr Vorbield blieb, haben aie, mehrcre
talent voll, einzelhe aoch rait wahren
Diohtergeist und rcinora Geschmnok dis Wissenschaft
iclbst und ihre Ohjecte zur Anfgabe ihrer Poësie
geraacht," enz. Op vele gunstig i uitzonderingen
nn, ii de Alexnndrijnscho poëzie door gemis aan
geniale opvatting en objectiviteit, het meer en
moer verdwijnen van hoogere ideale opvatting
der kunst, geheel van da klassieke poëzie
ouderscheiden, boewei te wencchen ware, dat Apollo
onzen Nederlandichen zandberg een dichter
schonk gelijk Theokritni, daarvoor noden wH
gaarne alle recensies van de Gids, die in de
atlovering van Maait 1083 te vinden zijn,prijsgeven,
N.N.
1) 'Kort te voren bMft d« rae*a*aat oT«r Andr
Cbfiiler'a Ia pe'ümenJIant gc»proken, en alTorena Nanno
te bohaadeleo vo«gt liQ er aan toe: .Onder dU
voorboboail (nniüoiyk van een pastiche te zjjn) prezen wy de
Nanno van Mr. Votmaor."
l) Ik hob wel eeas gehoord T»« nanwkenrtg» natol^tag,
mödunkt, dat Js aèberpiinnljf W veel
?peatawiteltveronderstelt, dan a voor een* navolging noodlg i*.
DE LEGENDE OYER KRAEATOA
doe»
to ont]«eara aan bet WangrÖk werk orer ,
door J. Hageaau J. Ci., en ook na het raaoV
plagen van «uden bronten den itrjkl te acbe&
?tn tMzeaen JBoaw (door god Witnoe beaietd),
den aanvoerder der Apen «a J>koMmoeto-Rt£
w<MUt den koning der reuzen, wlen» lijk in k«t
gvworpen, «n met een berg bedekt z$«H bat
tnani verwoeste eiland Xrataioa werd.
Toen d* godheid Sang Iwan Bathoro Wïtnoe
op de aarde wu neergedaald, nou hjj de gedaante
aan van een mensch, om den monsterachtigen
renxenkoning Dhosomoeko-Rahwone te b
oorlogen. De mythe noemt het tijdperk van zona
menechwording, en bestrijding van bet monster,
de Tirto-djogo, dei water-een», - den «tröd der
elementen voorstellende, (der leer van Wisnoe,
de onderhoudende kractt der godheid, togen d*
macht dei hoogeren beheerachen, Bathoro Goeroe.
die in den persoon van Tjitro-bahar, gezegd
Wi«rowo, ingegaan, de scheppende kracht wat
gewewt van hoaomoeko-Rahwone en afine broaderaï.
Nadat Dhosomoeko de regeering hadaanraard
over het rgk (Indrapoera, Langkapoera of
Ngalengko) vatte hQ het voornemen op om de ge*
heele we>*ld Onder zjine héeitchappif te brengen,
want bet wns alzoo door de goden bepaald, dat
geen sterveling zonde bestand zyn tegen dezen
reuzenkoning, met tien aangezichten, doch dat er
in lateren tQd een mensen (Komo) zoude opstaan,
in wien de god Wisnoe gevleesd was en die aan
het hoofd van een leger apen, den reiucuvont
«on verslaan.
iDhosomoeko was reeds overwinnaar gowordet.
van zyne oudere broeden, Mimwono en
Bisowarno, beheencher van Lokopolo en bezitter van
de kenteekenen van oppermacht. Nn besloot hQ
zelfs het zalig verblijf der goden, den Soeroloyo
(hemel) te best01 men en te verwoesten, want zijne
hoovaardigheid was buitensporig.
Onder een voorwendsel deed hQ zich door I wang
Xarodho geleiden. In de tegenwoordigheid van
den oppervorst der goden, Bnthero Goeroe, geko
men, nam hij eene vrceswekkende houding aan.
Goeroe schonk hem een selindang (langwerpig
tchouderkleed), en zond hem naar de aarde terug.
Maar Dhoaomoeko, die na het verblijf der goden
bespied ha-J, trok met een htirlegcr reuzen naar
de voorpoortcn des hemels, waar het verbljjf der
Widhodaries (mooie vrouwen) was, bestemd tot
beluoning der gessen velde belden. De Dhcwo
(halfgod), die dn wacht hield, riep Dhosomocko
toe, dat dit verblijf door geen sterveling mocht
betreden worden, zonder vergunning van den
ho)fügod Goeroe. Man r Dhosomoeko hoorde naar
geoua vermaning en drong ter poorte in. Maar
eensklaps bleef bij in do klem tns«chen de deu
ren, en uu buldei de hij met zulk een vrcessciijk
geschreeuw, dat de hemelen dreunden en de goden
in onrust kwamen. Eindelijk liet Goeroe toe dat
Dhosomoeko werd binnengelaten. Gevolgd door
zijne reuzen, doorwandelde hij de hemelen. Ein
delijk werd 7,yne opmerkzaamheid getrokken op
Dhewi Widhowati, de invleesching vanDhowiSn,
de vrouw van den borengenoemdon Sang I wang
Uathoro Wisnoe, en die langs den weg van zui
vering de goddelijke natuur erlangd bad. Dhewi
Widhowati verschrikte op het zien van den
monsterachtigen reuzen vorst mot tien aangezichten,
dia de onhebbe'ykheid had haar aan to randen.
De Dhewi verontwaardigd over zulk een een be
staan, vluchtte tot haar gemaal Wisnoe en verdween
in eeu vlammend vuur. Batboro Wisnoe raakte
hierover ia geschil mot Dhosomoekoe, en nu ont
stond er een worrtelstrijd, die de hemelen deed
daveren. Dhosomoeko en zijn reuzen verdreven
al de onsterfelijke hemelbe tronen. Eindelijk kwam
-?- rrr'l ---- T1 H""it. -°~ r. lim.lir i
en beTnl do'str^dende parken uit te draven naar
de aarde. Iwang Narodho deed den
kampvechters opmerken, dat het verblijf der goden geene
plaats was om geschillen uit te maken, die op
de narde te huis behoorden. Dhosomoeko zonde
wetterkeercn naar zijn lijk, doch hem werd nog
maals voorzegd, dat hij eenmaal ten ondergebracht
zou worden en sneuvelen door de hand vnn een
vont, dio een apenleger zonde aanvoeren en eene
J. A. c* BCKSR.
!Tn door de vreetaeüjke ramp, welke Keiler»
landaeh Indiëtrof, en waardoor o. a. Iwt eüand
Krakatoa verwoest w«rd, i« het niet onaardig, een
greep doende uit de Fabelen vma hidië, OB
veten «abeknde njtbe van Krakatoa tten
*
"U
i
l
l
zon zün van Bathoro Wisnoe, wieni
vrouw Dhewi Sri bij begeerd bad.
Wisnoe werd het: verblijf iu de heraelaa ont
zegd, omdat hy zich vermeten had het gelukkig
en vredevol pebied te schenden door een
aardRche vechtpartij. Op de aarde nedergedaald, nam
hu do gedaante aan van Hardjoeuo, vorst van
Mnhospati, bijgenaamd Sorro-bahoe (duizend
armige) en Wjdjoyo overwinnaar. Gedurende zeven
jaar heerschte dexe gelukkig orer Mohospati. In
een oorlog met den vont' van Tjandiotig-Poera
om het bezit van- diens dochter Dhowi Tjitro-watij
overwon hy en ontroerde haar, waarop Dhewi
Sri (zijn vrouw u't den hemel) zelve overging in
het lichaam dezer prinses, die alzoo do echtge
noot werd van Hardjoono-Wisnoe.
Ingevolge de bevelen des hemel .1 had Wisnoe
da raenschelijke gedaante aangenomen, om den
hoogmoedigen Dhosomoekoe to straffen.
Deze reuzenvorat, onvergenoegd met de heer*
schappij OTer, Ngalenko en Lokopolo, vermeesterde
ook de omliggende landen. Ei nu vernemende
van den Hagawan Maroeto, liat de held, die hem,
Dhosomoeko, eenmaal vemUan zon, nit liet, land
Ngajoedhio zonde geboren worden, zoo trok lig
op tegen dat gewest, waarover vorst Bonopoetro
beerscbte, en zulks tegen het gevoelen van 2(jn
patih (visier) Pranatto, die een oorlog, zonde*
redenen en zonder voorafgaande aanzegging,
onmenschelijk en onrechtvaardig vond. Maar da
woeste Dhosomoeko luisterde daar niet naar.
drong in Ngajoedhio, waar zjgn reuzon overal
roofden, en versloeg den vont Bonopoetra met
zijne bondocnooten. Ook de ttervende Boiiopoetro
voorzeide, dat eenmaal een vorst uit zijn geslacht .
over zijn dood wraak nemen zon óp Dhosmoeko.
Deze verwoeste alle* in Ngajoedhio en trok weder
j op, om andere landen ton onder te brengen, Ie*
i gerende zijne rfenzenbenden op eene vlakte.
Intussehen hferschte Hardjoeno- Wisnoe vreed
zaam ovor Maluapaii, en was in «lies een deugd
zaam vorst, die déoorden derPaaditen, (leeraren)
en Bairawan> (boeiedoene») bezocht, aalmoezen
uitdeelde en vol zorg was voor de bebouwing
der gronden. Op een' tfid, dat hij de rivieren
had doen afdommen, ontstond er een hooge water
vloed, die tot aan. de legerplaats) der
reazcnbenden van Dbosomoeko reikte. Yreesclgk waa de
woede van Dbosomoeko, toen bil het water in
zjjne legerplaata zag opkomen. H(j liet do oor
zaak daarvan onderzoeken, en deze vernemende,
beval hy zus' patih Frahaato met bet leger nu ar
Mahoipati op te rukken. Deze dienaar ried
zijn' vont dezen oorlog ?weder nf, al*
onrechtvaard'g, en al* gewaagd, wijl Hardjoeno- Wisnoe
onrerwinnelijk waf. Maar ook nu weder ver
wierp de reuzenvorat zQoen raad en joeg hem
zelfs weg, ah een bloodaard. Do patih. bedroefd
over het verwerpen der goede leasen, die hu den
\orat gaf, volgde evenwel bet oprukkende leger,
en bejammerde bet ongeluk der onderdanen, die/
zoo noode'ooi werden geofferd.
(Wordt vervolgd).
BERICHTEN EK MEDEDEELINGEÏT.
Uit de Letterkundige Kroniek 7, door
Wolfgafl/7, geplaatst in den Ned, Spectator van 15
Sept. u., nemen wy de volgende staaltje» van
zonderbBJMU tttf o var:
tivanaïa een macbin'nt aan to anelle afwisseling
vaa indrukken blootgesteld, aan warmte t n kon,
beleeft da recensent fjeUen of nooit, zelfe een
twaalf en «n kaUJarig jwbikran in een tijd, dat
dertig- «n veertigjainge jabflé'a aan da orde va».
den dag a^a, e» M aantal jtAtlatiucn toeneemt,
nojunMU «e» «clfe toter aan JM aVww
raakt." De ichrgm wia-awt & laatata i
M