De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1883 30 september pagina 2

30 september 1883 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

*? t' WEEKBLAD D« Paos heeft eene deputatie van 4000 Itali?Msche priesters ontvangen, dit onder leiding vu kardinaal Alimonda, aartsbisschop van Tury n, ?en pelgrimstocht naar Rome ondernomen had den. De Ka rmsc n en. e Kardinaal la» een adres voor, «a de Faut antwoordde dat bat hem aangenaam waa, te tien hoe de lUliaanschsj geestelijkheid aan hem gebaeht bleef, in ap(jt van da pogingen hunner getteeuehappeltyke vQanden om hen van elkander to vervrsjsmden. »l)e priesters," voedde do Pau* «r by, ?toonen snob do trouwste vrienden van hun land, ala ijj verknocht blijven aan den persoon van den Pau» «a den Heiligen Stool, en net ongeschonden bo» kond van diens rechten videre u, zelfs van de wereldltyke macht, die een deugdelgke waarborg il hunner onafhankelijkheid en vrijheid.'1 Iu Spanje bereidt men i'ioh op de erisis voor, die na % Koning terugkomst tal uitbarsten. Be dynattische linkers{jde te Madrid hield eer gisteren eene meeting, waarin de heer Moret eene rede uitsprak. Hy verklaarde daarin dat htf nooit IOB afweken van de party van maarschalk Serrano en sleedt ton trachten de monarchie met da democratie te versoenen. De dynattisohe lin kerzijde BOU den koning helpen om middelen te Boeken tot verbetering van leger en werkmans stand in Spanje, een moeieiyke taak, maar uit voerbaar door samenwerking van koning, oortes, staaUlieden en publieke opinie. De Spaantcbe pers bespreekt met evenveel be langstelling al» de Fransohe de benoeming van Koning Alphonso tot kommandsnt van de Straats burger Uhlanen. De ministerieele bladen zeggen dat de daad tonder eenig gewicht is, daar sü niet meer dan de onder vonten gewone beleefdheid betoekent. De republikeinaehe en liberale bladen evenwel, zien er eene handigheid der Duitsohe kanselarij in, en seggen, dat tegenover de algemeene af* keuring in Spanje, de Fransche natie zich moet korte adres van antwoord was der Kamer de mond gesnoerd. H g had een financieele rede willen houden. En de Biluton-quaestie, en de defensievraag werden toch besproken. Waarom dus ook de financiea niet? Mr. W. was blykbaar niet gereed met xyn speech; hy had muschien geen voldoend getal Citaten voor een paar vel bjjblad.* Dat kon h|j natuurlijk nwt aanroeren en ? hjj wierp het op de kortheid van 't adres. Nu, les excuars sont failu povr «'«» servir. In één opatcht achynt de heer Van derHoeven te hebben misperadeu. Hy meende dat men in de Atjehvraag het v*rschil van beginsel zou zoeken om deu Gouver neur-Generaal uit Buiteusorg te kunnen terug roepen. lle laatst bekend geworden Atj «h-rapporten bewyien inMisschen dai de Gourerueur-Geueraal noch inkrimping vau troepenmacht noch beper king van opoiatiotörreineu aanbeveelt. l)at ia immer* de duidelijkste toenadering tot de Regeeriug, die in de Troonrede weer vau den ?oorlogatoestand" sprak? Het eenige verschil zou nu nog kunnen «yn. de vraag hoe men in een oorlogstoestand heeft to ageert n. Dat ia echter meer eeiie quastie van geld en soldaten, dan van beginselen. De heer Wacob bly/t. Overzicht tier P«rs. wachten, haar Spanje te verwaten. de Portug rng van panje tot van Portugal t>tj Spanje, zelfs tot vorming van , Volgens ring van S . ugeeaohe pera zal de toenade je tot Duitschland de aansluiting ONZE BLADEN. een tolverbond, m den weg staan. Kaar uit Weenen gemeld wordt, is men in de regeeringskringen aldaar over den plotaelingen Omkeer in Servië «n den val van het ministerie Pirotchanatz-Garachanin verwonderd en bezorgd. Men had er op gerekend dat dit Ooitenrijksch* gezinde Kabinet zich zon weten staande te houden en zioh, al ware het ook door Servische midde len, een blijvende meerderheid in de Sbuptchina zon weten te verzekeren. Men had alleen oog vóór de Russiachgézinde oppositie onder Ristica en meende dat de verzwakking van deze aan het ministerie ten goede zon komen. Het 'aangroeien der radikole oppositiën onder Paschitch verloor men uit het oog en deze juist 2)jn het, die thans het Kabinet Pirutchanatz-Garachanin hebben doen vallen. Ten wiens voordeele zU de overwinning gebruiken zullen, is nog niet helder: sommigen vermoeden dat zy eene sociale republiek willen, anderen houden hen voor vermomde aanhangers van den pretendent Karageorgewitch. Hoewel het Kabinet feitelijk gevallen is, is nog geen nieaw opgetreden, zoodat er voor koning Milan tot het uitmaken der spoor wegquaestie, die dringt, verschillende wegen openstaan, een radikoal kabinet, ontbinding der Sknptchina, een coup d' ét at en misschien nog andere Servische middelen. Ook wordt een revolutie tegen koning Milan niet onmogelijk geacht Allerlek Het schrale antwoord der Tweede Kamer op de sobere troonrede is op zeer verschillende wjjze - ?- ..... - ?---?' De millioenenspeech van den minister Grobbée heeft tot vele en velerlei beschouwingen omtrent onzen finaucieelen toestand geleid. Gunstig waren z\i< Reliik men kou verwachten, nitt. De N. Rolt. ut. acht de vooruitzichten, door den minister geopend, niet bemoedigend. Ver sterking der middelen door nieuwe lasten op te leggen zouder verbetering van het gebrekkige belastingstelsel is de oude linanciekun&t, eun kunst die weinig doeltreffend is gebleken. Het Iland, wacht 's ministers plannen af, en geeft in overweging, tot voorziening in hettvjdelyke bezwaar, ouitengewone opcenten te heffen op de directe belastingen en op bet successierecht. Ook verschillende underen bladen achten het 't bekt oen afwachtende houding aan te uemcn, met of zonder sympathie al uaar gelang de rich ting door hen gevolgd. Het llaagsclte Dagblad 't welk het de liberale pers zeer ten kwade duidt dat z^ cich aanmerkingen durft veroorloven op het regeeringibeïeid, daar de minder gunstige fiuanciecle toestand alleen aan de liberale partij zou te danken zijn ? de gebruikelijke opvatting van 't conser vatieve blad ? acht het by'alle sympathie voor het kabinet, toch wensckelijk te waarschuwen tegen oveutueele maatregelen om b.y. door een leening en een in Nederland te heffen inkomsten belasting te voorzien in het te kort op den Indischen dienst. Nog werd er óp gewezen dat de minister van financiën onder de buitengewone uitgaven, waar voor z. i. geleend mag worden, onderscheidene millioeuen brengt die tot de niet-rentcgcvende uitgaven behooron. De critiek door de bladen op de Troonrede uitgeoefend, wordt door de Arnh. Ct. nader in oügenscbouw genomen, en 't blad komt daarby tot de conclusie dat men ditmaal al bijzonder hooge eischen stelt, eitichen die met den aard van een troonrede in strijd zyn. In die opvatting verschilt het, gelijk wg uit de kamerdebatten weten, met de leden der anti-revolutionnuire en der conservatieve party, die het antwoord of een beleedigiog van de regeering, of een laf terugkan dan ook niet onder», want tij verbindt met een zeer klankrijke, sympathieke stem een dege* lyke school, een goed uiteriyk en een uitmuntend «pel. Haar £lsa wees vertoheidene. glanspuntcn aan; in het derde bedrUf zong zU 100 keurig ei ?peelde z|j *oo uitstekend, dat tü beloond werd met een nchilteicnd succes. Na bet duel in liet derde bedrijf »erd «« <en de heer Kersten, die haar flink ter >i|de stond, aoodat h*t succes beiden hier in gelijlte mate toebehoort) drie maal terug geroepen. Ook haar Affallf liet menigmaal niets te wenschen over. Dut tö g»>(n>riigeerd aal worden, lydt tfe««i twijfel. \Vy kunnen de oiwra-be*oekers van harte met deze aanwinst gelnkwenschen. Mej. Flor, die wij alt lidtlio boven M«j. Uollmer stelde, delnitwrden Woensdasravond ten tweeden male als Orüfin in Figaro's Hochieit en verwierf ook hii>r weer groot *ucc«s. Ook Mej. Dötseher, die ala Suian*e a«bnteerde, liet weinig te WMSichcn over. Het Schreil oduett moest herhaald worden, soo groot was het applaus. Deze twe J dnmps sullen ook wel seker aan onze Opera worden verbonden. ,, De heer Bolle, die de rol van Basilio vervulde, sclujnt voor de komische Gpera zeer geschikt te «yn. Hn staat op het projtramroa van Zaterdag, maar niet meer ab debutant, hy il dus geënga geerd. Als Cheniïin debuteerde Mej. Gionau, een lief, jouw dametje met een lief uiterlyk en een hef stemmetje. Zii zong iseer zuiver en heeft zeker een goede school ffehad. maar haar stemmetje moet noa een bcolje ontbolftcrd worden. Z\j vibr«ordo dien a ond rersohrikkelyk, waar dat kan ook wel door plankenkoorts ontstaan zyn. /üdeb teerdo voor het eerst; wij zullen dus gelegen heid hebhen nop iets meer van haar te hoeren. Don heer Schaff. anz hebben wij nu gehoord als Pitarro, Telramu'.d on Almaviva, Verleden week schortten wy ons oordeel op, omdat wji hem alleen als Pitarro hoorden; nu hebben wn echter drie verschillende i oliën van hem gehoord en zoo wy thans ons oordeel moeten uitspreken, din tnoecen wy zeggen, dat h\j ons niet erg kan bevallen. Zyn stem i» niet melodisch, niet lyrisch, niet plooibaar ncnoejr; zijn Almaviva klonk als 7.yn Tclramttnd en deze weCr als z\jn Pitarro. Zyn prime was ook zoo tatuolyk in deze drie zoo geheel verschillende rollen dezelfde en z\jn opvat ting deelde ook al in die eensgezindheid, want de twee laatste rollen waren navolgingen van de eerste, alle drie waren Piiarto in andere gestalte Wij zullen hem nu nng als Hans Hciling uooren misschien voldoet hy ons in die rol beter. Een zangeres trnd Woensdag in de onbedui tiende rol van MareelUne op, wier optreden wij niet met stilzwijgen kunnen laten voorbygaan. Het is nog uiot zoo lang geleden flat tnpi. Martha Schwenke een sieraad was der Rotterd. Opera. Zy" heeft toen het tooneel vaarwel gezegd, maar treedt thans weer by on« op, wel is waar niet weer als do groot e zangeres, de tand dos tyds heeft ook hier zijn sporen achtergelaten, maar toch nog met genoeg stemmiddelen, om ons in kleine rollen genot te verschaffen. Aan haar Martelline konden wij trouwens wéér zien, dat wy hier met een zangeres te doen hebben die heeft leeren zingen. Zaterdag-avoud treedt 7.y als Königin in Hans Helling op, een rol van meer beteekenis dan haar debuut-rol. overige reisJgers stoomen voort naar de stad van Beethoven ? Bonn. In het derde gedeelte besingt een koor de wouderbare sihepping van de ?Keiserihal" te Aken eu den Dom van Keulen. Doch .het vliegend paar song niet meer mee".. .Kaar hootd», ug en ««??(." l)an wendden s|j aioh weer naar het Westen. ?Maar UngxMtt, of hoi h»rU Niot m*« wou naar dsj verU.... Ttoch, ?allengs versnelt hun taart", en «y roepen nit: «Lieve Schelde, lieve Tofto, weest gegroet^ uit vol gemoed." Dit is in korte, droge woorden de inbond van 't gedicht. Wy onthouden ons voorloopig van eeue kritiek daarover. In elk geval heeft het de aantrekkelijkheid der nieuwheid. Eeno enkele opmerking moeten wU ons echter veroorloven, torn beste van 't geheele kunstwerk. De uitgang en afloop komt ons bepaald verongelukt voor. Keereu da geliefden naar Vlaanderen terug, omdat zy per alot van rekening Vlaanderen* schoon heden en voordeelen, boven die der oevers van den Ry'n verkiesen, zoo bad dit uitvoerig, duidelijk en met geestdrift moeten beschreven styn. Be wonderen en lieven sy daarentegen meer den Ry'n, don had men beter Vlaanderen in 't geheel niot in 't spel moeten brengen en eenvoudig zich by do beschrijving van dat sohopne land moeten bepalen. Thans hinkt het gedicht op twee ge dachten en neemt eeu onvoldoend einde. Wellicht is het nog ty'd den tekst in gezegden zin, ter cere der nationale kunst, te wUsigen. Brussel, 25 Sept. '63. M. A. DE INTERNATIONALE TENTOONSTEL LING TE MUNCHEN. IV. Buitenlandsehe landschappen. Historie en Genre. van landschapsschilders, die wegens de voortreff* lijke eigenschappen hunner werken vermeld e* gekarakteriseeixf dienen te worden. Wij wille* ons evenwel bij enkelen bepalen. Het aal aan een hollandsoh hartmissohien goeddoen te vernemen, dat C. Buhlmayer, uit W eenen, de schoonheid eener weide met boette*. voortreffelijk heeft gevat. Het mag dan ook wel atjn, dat de schilder dit onderwerp niet in Zuidof Ooit-DuiUchland heeft battudeerd. Het is minder te verwonderen dat J. Hoffmann, met ?ijne boheemsche bowchen, en de schildert van het leven en de beweging op den beroemden Weener ?Prater" hoogst verdienstelijke werkea hebben geleverd. Van de andere tijde movt mea evenwel erkennen dat eenige kunvtenasrs ook ia het schilderen der italiaantohe natuur voortreffeliik tiju geslaagd ; soo bv.de genoemde Hoffmann, E. von Lichtenfeb, door de af beeldiug der kust van Istrie", vol leven en pofisie, en A. Schaeffer met xijnen ?Avond aan de Adriatisehe Zee", een landschap bestaande nitvijf, set eensame italiaausehe pijnboomen, wier karakter by den sonnegloed even juist is uitgedrukt als de stilte, ea verlatenheid van het plekje gronds wat hier is voorgesteld. G. Sellos gaf twee schilderstukken Unter Eiohen" en ?Unter Kastanien", waarb| de doitsohe soowel als de boitenlandsohe land* ptschilders opmerkzaam moeten maken, ho ? wji d scha Het was vijandig; het was neutraal; het was geen echo en geen zelfstandig adres; het was een samenvoeging van niets ? zeggende phrases, het was kruipende vleiery; het was oneerbiedig jegens de kroon en hoffelijk te gelijk; het was onbedni- dend humoristisch, sarcastisch, cynisch; het was zoo ongeveer alles en toch niets. Het eenige wat men niet zei ? en wat het boven alles was ? is: een adres dat den toestand karakteriseert: een adres van apathie. De Regeering heeft zich duidelijk uitgesproken op het punt der terugroeping van den Gouverneurteneraal. ZU zal dit niet doen wegens de Billitonzaak. Wel is waar is zy het eens met het.votum der Tweede Kamer, dat door het BiUiton-contract de ,. i ji..u ..?? tf? au W. op Ge IWeeoe Aamer, um. uuui w" *«?»..??_ wet geschonden, de bevoegdheid van hem die het sloot overschreden, 'slands belang benadeeld is, maar dat alles is geen reden om er een quaestie van wantrouwen van te maken. Alleen groot verschil van beginsel zou een advies tot terugroeping rechtvaardigen. Wet ? bevoegdheid ? landsbelang ?dat zijn geen beginselen. Après cela, tirons l'échelle l Beeds nu heeft de heer van der Hoeyen zjjn voornemen geuit om tegen de begroorins; van Koloniën te stemmen, op grond van dé Billitonpolitiek. Hy riep ook zjjn vrienden en de anti-revoluüonairen daartoe op. De Minister Van Bloemen Waanden kan gerust zyn. De chmteiyk-historische heeren' doen niét mee. Zij verwerpen alleen begrootingen om de cyfera, .niet om dé beginselen, Bg de adresdiscnssie zat de beer Sohaepmanter linkerende naast den heer van Houten. Diens ideaal ?samenwerking der linkervleugels van al de partgen ? scheen verwezenlijkt. Maar hoe dan met het programma van den heer Schaapman? Men stelle zioh gerust: na de adresdebatten ia de leider der ultramontanen weer naarderechter«4jde verhuisd. De financieele voorstellen kunnen in eenige dagen worden verwacht. Niet de heer Grobbée, maar de heer Heemskerk heeft het gezegd. Zal de premier ze ook verdedigen V «Voor den Minister van fin ancien ia het to hopen. Maar zijn prestige? Dat kan er slechts door winnen. ?- «.' Heemsrsi; ? nes tww? ?">?- u» «»»..«. _.,; slech'te .wordt ?geduld". DU is aérst sarcasme. Niemand' beter dan de heer Heemskerk Koe weinigen in de Tweede Kamer oprecht Lem stommen. Maar niemand weet ook beter dat de machte loosheid het Parlement dwingt hem to steunen. In de gegeven omstandigheden wordt het Kabinet geschraagd, ?niet geduld." ? Ware de toestand suiver dan werd het ?niet geduld." Opmerkelijk was de klacht van den heer Schimmelpenninck van der Oye: de liberalen iwtjgen steeds als z^j niet willen pi at w. Daarachter ligt de verzuchting verborgen: Waarom moeten wjj, evangelieb«]4|ders7sprëken als w v wilden zwijgen? Omdat de domme en de pastoor het gebieden. Cest elair comme bonjourt JU!m*iKm£.v.j\»'.-«uu pjjuuipvv» uu»~v -?.-_ juichte het blad den vorm toe waarin de Tweede Kamer s Konings woorden heeft beantwoord. Behalve met de nabetrachting over de Troon rede en de Financieele rede, hield de pers zich goeddeels bezig met dr. bchaepman's brochure ?Proeve vau een Katholiek partij-program." Gun* stig luidt het oordeel niet. De N. K. C. wijst op de elinger-om-den-arm redeneeringen van den geachten sohryver, op het ja enineen dat. bijna m iederen volzin op te merken is. Het oordeel van het Vaderland ia weinig gunstiger. Hat blad toont aan dat dr. Schaepman niet is geslaagd in zijn betoog: de katholieke party is geen ker kelijke party, en dat z\j die het program aanne men, dit niet anders doen kunnen dan onder het geestelijk voorbehoud 't welk uit elko bladzij Ie spreekt. Der laatste meening wordt door ver schillende bladen gedeeld. Karakteristiek is de vinnige wyze waarop het Venloosch Weekblad ? 't orgaan van Mr. Haffmaus ? het program door haalt, 't Ia volgens het V. W. samengesteld zonder eenig overleg met de hoofden 'der party; 't is het gewrocht van het oogenblik en de be doeling van de schrijver schy'nt minder te zijnde Katholieken tot eenheid te brengen dan wel den weg te banen tot samenwerking met de antirevolutionnairen. De Standaard heeft zich tot dusverre onthou den van een bespreking der Proeve. Het blad heeft by de lange artikelen over de vaccine en den vaceine-dwang nog een nader betoog gewijd, 't w elk onder het motto .nog een laatste woord" reeds tot vijf stukken is uitgedijd. Ook besft het blad in een drietal artikelen, ge wijd aan ?den Islam in Ned. Indië", een waar schuwend woord gericht tot onze regeering, over het gevaarlijke der neutraliteitspolitiek, door hoor te dezen opzichte in India gehuldigd. Nog werd door de Tijd die nare artikelen over ae ?Luther-feesten" ten einde heeft gebracht, het Socialisme besproken en de tegen die beweging van katholieke ziido te nemen maatregelen; door het Vad. en het a. Dgbl: ?de Indische begrooting"; door de Purmer. Ct. de Woezenvernlcginfr; door de WcrJanansbode nogmaali de Wettelijke Re geling van den kinderarbeid; door G. in het 'N. V- d. D.: de Ministerieele politiek tegenover de Spoorwegen op Java; door het Bott. Nbl over ?Rechten en Plichten" naar aanleiding van het adres van Mr. Buohler te Zwolle; door de Veend. Ct. eindelijk over de ?Jodenvervolging" een vlek op onze verlichte eeuw. HlCCf UCl OCtt.CJ.Lia umi u«ai uwuub * W«.B Behrens zong der König, Kasper en Figaro; Mevrouw Jttïde do Orfrcid; wat wil men meer? Het koor is een struikelblok bij onze opera in de laatste jaren geweest en hot is nog niet veel beter geworden. Vooral in Wagner's Opera V, waar het koor zoo'n integreerend det-1 van do Opera is, is het koor by ons zeer onvoldoende j in Loliengtin kwam dit weer in hooge mate uit. Daar de Duitsche opera te Rotterda'm een ge heel particuliere onderneming ia, die ieder janr met een nadeelig saldo sluit, mogen wy' niet te veeleisohend zijn; toch kin ik echt' r den wen»cli niet_ terughouden, ^dat het koor eens fiiuk ver sterkt worde. "' '"' Het Ncdcrl. Tooneel eu van Zuylej gaven deze week niets nieuws. 27/9 1883. H. Een weinig sympathie ? vroeg de kerk; ?het Tiewfls dat de Begeering weet voor HET TOONEEL TE ROTTERDAM. De Duitsche Of era. Onze opera heeft een tweede week achter den rug en beeft die even als de eerste besteed, om ops verschillende debutanten to doen hooren of weder hooren. Gaf ik verleden week den heer Kersten de voorkeur boven den heer Calliga, de debutanten der laatste dagen hebben m\j in myn oordeel versterkt Zaterdag debuteerde de heer Kersten als Lohengrin, Zondag de heer Calliga als Max in der Freiichüte, Hoewél de neer Ker.ten nu niet bepaald impo neerde, was ijjn Lohengrin toch in alle opzichten zeer voldoende to noemen; de Ma'x van den heer Calliga was daarentegen in alle opzichten onvol-* doende, want hij zong meermalen bepaald valsch en speelde daarop akelig houteriff. Wü hoorden de aria in b^et eersEe bedrijf zelden slechter dan van den heer Calliga. Löiioijgnn en Freiichütz deden ons met een nieuwe debutante kennis maken in de rollen van --, ? ?^? jjfo, ja ^^j^. Niet dikwijls heeft by ons een D. b~ WUp. M^a, * + lte^9SSmVt^ Van bevoegde zyde worden wij verzocht, ter aanvulling van hot Rotterdamsch Tooneolverslag door M. H. in ons vorig nummer, mede te dselen, dat de Rotterd. afdeeïing der Koninklijke Vereeniging ?Het Nederlandsen Tooneel" doorgaans slechts Zondags drama's als De Hindert oo f ster ten tooneele brengt. De keus van dergelijke volksstukken werd in een vorig topneelverslag door den heer M. H. alleszins gebillijkt. UIT BELGIË. XXXVI. ?De Rhijn", door J. de Geyter en P. Benoit. De onvermoeide bevorderaar der nationale toonkunst, onze geniale componist Fieter Benoit houdt zioh sedert vele maanden bezig met een nieuw muziekwerk voor solo, koor1 eu orkest, waarvan de tekst verleden jaar ia de drukkerij van Mees & Cic., Apostelstraat 14, te Antwerpen, in vier talen is verschenen. Het is onnoodig to zeggen met welke spanning wij dit nieuw gewrocht vau den voortreffelijke toonzetter te genioet zien. Ondertusschen willen wy onzen lezers niet langer het genoegen onthouden voorloopig kennis te maken met den tekst. In den aanvang beklaagt zich de ?Scbeldezoon dat hij ?genoeg heeft" van 't varen op de Schelde, ?Van «toornen, v»n zeilers, van vlakten, van verte." Eens ?torendochter" vraagt: of Scaldis ver langen heeft naar anderer kussen V ?Neen", autwourdt Scaldis, ?geene liefde dan do uwe zij myn !"... Wanneer de Torendochter dan gehoord heeft dat haar ?minnaar" den Rijn wil bezoeken, ?hangt ze aau zijn zij," enz, en vliegen ?de engelen" van den toren af oostwaarts, tot dat zy den duitschen 11 room met zyne bouwvallen en rotsen genaken. In 't tweede gedeelte hoort men de studenten dio ?den Neckar en den Rhyn opatoomen," van de eenheid des Dnitscheu ryks zingen. Het paar zingt wuldra uit de hoogte mee. Daarop atoomen anderen van Manheim naar Mentz, met ?reizigers vau Carlsruhe", ena. Vóór Worma gekomen'wordt ?Luthew koraal" aangestemd, waarna de Fran sche leizigers de ?Warseillaise" doen hooren en ?Frauenlob" by den citer zingt: .D» Khün l» do ttooom dor verliefden", «na. Fronkforters, die den Main afstoomen, bezingen daarop het geval dat de schimmen van Güthe en Schiller eens samen in de maan wandelde. Toen Rothtchild al zyn geld bood, om te weten wat z{j wel met elkander fluisterden, ?kropen zy weder in ban brons", gelyk men weet, op de grooto markt der Msinstod. De reizigers vereenigen zich nu op de stoomboot Wilhelm, König und Kaiser, Zangen worden weer aangestemd door kunstenaars en studenten, waaraan ?reizigers nit alle landen" deelnemen. De ?Legenden" van den Rijn, de Nixen, de Sylfen, de Loreley, de grootheid van Brittanje en de ondergang van Bonaparte, worden bezongen, tot dat de boot to 8. Goar aankomt. Kunstenaars, studenten en Frauenlob doen zioh op nieuw hooren. Laatstgenoemde zingt van «eeuwig, eenwig minnekoozen" en ?een Todderig-malseu kindje . Bij Coblenz bningt menhetMoezeldal. Verder wordt de vrootykneid der feesten van den ?Drakenfels" in |t.geaang geprezen. De studenten ontoohepen ?Ze klimmen óp dm ber£ de minnende paren." Hier begint eerst recht het studentenfeest. Het «paar" aanschouwt het steedi van omhoog. Dt Alvorens wU nu van het landschap, in ons vorig artikel behandeld, overgrnn tot de zoogenaamde genreschilderfjen, een onbeduidende naam, die w|j echter voorloopig uog willen gebruiken, moeten wij met oenige woorden gewagen van hetgeen het buitenland, behalve Holland, iu genoemd vak heeft guleveid. Wy beginnen met Frankrijk. Het overzicht der land schappen van Fransche schilders is getuakkelyk te ge ven, want ay *yn slechts gering in getal, zooals de schilderyen uit Frankry'k in 't aluemeen. Men rekout dat alleen te Pary'a reeds 8000 plastische kunstenaars wonen. Op onze tentoonstelling vindt men slechts een patu- honderd. Wel ia de lyst huuuer werken ongeveer 13 bkdzyden groot, doch daaronder vbdt open eeno menigte schetsen en projecten van architectonisuhen aard, alsmede een Hftutal staalgravuren en andere nabootsingen van schilderyen. Wy kunnen echter den geest .en de manier der fransche schilders gemakkelijk van die der overige natiën onderscheiden, 't Is niet. te ontkennen dat deze kunstenaars uitmunten door de zorg aan hunne werken besteed, door fijnheid eu gratie, eigenschappen welke geene andere natie in de zelfde mate bezit. Doch daarvoor vatten zy 't leven ook niet zoo innig en natuurlijk op ala de Dnitachcrs; zy hebben on verre niv niot de fierheid en geestigheid der Spanjaarden, niet \iciJiannlos (onschuldig, onbevangen) gevoel der natuur en de ceniL'Szms nuchtere uitdrukking daarvan, welke do Hollander* bezitten, noch den ernst van den Engelschman, welken hij in zekeren zin met laatst genoemde natiën deelt. Wat nu het landschap in 't byzonder betreft, kunnen, ".'ij, volgens deze tentoonstelling reeds, en üonder dat wy behoeven te wijzen pp deu pary'scheu salon van 't voorjaar, wy kunnen zeg ik, vooral die goede eigenschap der Fransohen laten gelden, dat zjj, verschillend van anderen, zich vooral toeleggen op 't terugf even hunner eigene natuur, die zij vau nabij cunen, waai ie zy zyn opgevoed, waarmede zij leven. Van de andere zyde is het echter waar, dat vele schilders al te vroeg la province verlaten, om zich in de infernale euve (zooals A. Barbier Pary's noemt) te komen vestigen, eu aldaar naar eene en dezelfde scJiablone (leest) leeren werken. Dat is een vcrliej, on oene der oorzaken waarom men ouder de vijf on twintig tot dertig land schappen, die wij hebben geteld, er geen enkele vindt dat buitengewoon meesterwerk verdiend genoemd te worden. Doch, 't spreekt van zélf, dat meerderen eeno onderscheiding verdienen. Wij troffen eigenlijk do beste werken in de verzameling van Hetl'ner. waarvan wij hierboven hebben gesproken. C. V. Daubigtiy, Th. Rousscau enz., tot de oudere schilders bénoorende, munten boven de nieuweren uit. De landschappen, welke wij vervolgens gaarne zouden aanhalen, zijn dezulken waarin de figuren eigeniyk hoofdzaak zyn geworden, als C. A. Coessin de la Fos;e, die de tentoonstelling met twee uitmuntende werken versierde': ?De hinderlaag (een tooncal uit den oorlog der Vendée)" en ?Eene bruiloft in Quimperló". Eerstgenoemd werk, waarop zes karakteristieke figuren van krachtige en hartstochtelijke boeren, langs eene helling in eenen hollen weg gezeten, voorkomen, is van t redelijk e waarheid, harmonischen toon, juiste teekemog, met eene uitdrukking van den vasten wil en de overtuiging dier trouwe mannen, welke uitmuntend geslaagd ia. Dit kunstwerk houdt dus het midden tuschen een historie, een genre stuk en een landschap. Daarneven noemen wij gaarne ?In 't bosch vergaderde Florentynen, in de verte Dante ziende naderen," van P. C. Comte, die ook nog een tooneel uit het leren van Lodewy'k XI schilderde. Was by' de la Fopse de menschengroep hoofdzaak, bier is zy blykbanr meer stoffaadje. Ook slaagt de schilder beter in het landschap dan in zyne figuren. Het werk mist dnarby den Schwung (de vlucht) der eerst genoemde schildery. Er straalt eene aoort van afgematheid in door. Daarenboven is ook de figuur van Dante al te zeer op een verwijderd plan geplaatst, en aldus' te klein. Ondertusschen hebben wtf overigens al leen lof voor zulk streven, aan schijnbaar een voudige onderwerpen eene hoogere gedachte to verbinden. Wezenlyk pyzenswoord voor] hun vriendelijk groen en liefelijke voorstelling der natuur zgn verder F. Colin, ?Het moeras van Guóville", de ?Herfitavond" van F. H. Nazon, maar vooral, uit de ?Internationale" zaal, ?Op het veld" van F. de Vuillefroy. A. Thiollet, die aan de marineschilden grenst, leverde twee kuatianden, waarvan de ?Mosaelzoekera" ons vooral door de waarheid van toon voldeden. Voor de fransche fijnheid van uitvoering verdient de waterval van J. A. Achard een lauwertak. H. Ssintin, weet met groote in nigheid zyn gevoel voor natuurschoonheid weder te geven. Hoe gaarne bespraken wü nog Mayeur Berton, Guillon, Le Camus en zelfs de toekeningen naar de natuur van den jongen Flandrin l Doch wy moeten ons bepalen By G. C. Garaud, die den zomer op liefel^ke w|jze (verg. Makart), door eene moeder met v|jf mollige kinderen te ruggaf, jen ten slotto nog vermelden, op hoe trturige wjjze A. Perrets de dnüvenoogst schil* derde, door eenen opgestapelden wagen omringd van ofschuwehjk krijsohende wijven. Voor een Zuidduitsch oog is vooral zulk eene voorstelling afzichtelijk. De verdienste der schildering is daarbjj middelmatig; al kunnen wQ ook aan het tafereel een zeker karakter van uitdruk king niet ontzeggen. Wji zullen nader «ien dat de voorstelling van nood en ellende den Fran?ohen schilders tegenwoordig meer eigen is dan die van geluk en voorspoed. . In de Oostenr.flksche afde.eling ontLmoeten wij minsten* ««n Tljfentwiütigtal """?« scap , veel er nog te doen is in de studie der verschil lende boomsoorten. De eik is nnmnter één voor de meeste kunitenaare, hy is gevarieerd van vorm en gemakkelük te vatten; de populier trekt om dergelijke reden menig Wett-Europeesche schilder aan. Maar hoeveel boomsoorten tijn er niet die nog op hare vertolking door de kunst staan te wachten l De ?palm- en oliJTenboomen" van A. Galama uit Geuève (in de ?internationale" afdeeïing) willen wij daarom nog bijsonder ver* melden. Eene ware bevrediging was het ons in Oosten» ryk, en zelfu pp de tentoonstelling in 't algemeen, zoo weinig aanbidders van het ?impressionisme" (in 't hoog Duitsch zegt men -impresitoualismns") te vinden. Wy kunnen aan Tina (Beltina) Blan dit grillig streven, wegens andere voortreffelijker eigenschappen van baren ?Prater" en . Aprildag" vergeven. Laatstgenoemde achilderjj (drie bladerlooze eiken op een groot veld, gestoffeerd met een paar wandelende figuren) is perëlklasr en vrooiyk, fchoon zonder de minste luchteffect. A. Obermtlllner schilderde tweemaal een Zwit* sersch landschap, doch slaagde, naar onze meeding niet, ondanks zijn talent- Grnbhofer, Huber, de aquarellist Alt, Dartaaut en Schindler verdienen nog onzen lof, doch wy stappen er over been om alleen nog den Hongaar P. Merse von Szinyey voor zyn landschap en Geza von Mészöly voor zyn e heerlyke schoon wat koele voorstelling van' het Plattenmeer te danken. De werken derllongaren, ofschoon niet diep poëtisch, ademen eenen krnchtigen natuurlyken geest, al hebben enkelen ook al weder 't impressionisme beproefd. Eeue degelijke kracht en onbevangenheid bij 't aanschouwen en wedergeven, der natuur is OOK uiterst kennelijk in de landschappen uit Noor wegen en Zweden, waaraan zich ondertusschen, uit zucht naar 't vreemde, ter kwader uur een aantal Duitsche, vooral Dusseldorpsche schili de ra hebben gewaagd. Daaronder bevinden zioh echter zulken, welke, ofschoon te Dusseldorp wcnendo van hart eu geest en afkomst Noren zyn, en hun vaderland op karakteristieke wyze afschil deren. Zoo deed het A. Normann in zj|n ?FolOpgravingen in Griekenland en Egypte. Men i uteenen dat de bodem van Griekenland, nadat irin gedurende meer dan een eeuw opgravinnD zyn gedaan, niet» merkwaardigs meer BOU JpleveroD. Niets il echter meer belijden de waarfceid. By Epidaurus, aan den golf van Salonika leeft men oen Devisshea temnel gevonden, die koogtt merkwaardiK is. Waarscnttniyk is hty gewfjd Mweest aan Esculapius, den god der geneeskunde. jjovendisn heeft men tien leeuwenkoppen te voor' 'ju gebracht, die voor wal ergo teu dienden aan usu tempel en nog nr.erkwaardige overblyfaelcn tin beelden gevonden. De Fronicne oudheidkundige afdeeïing te JU hè 110 heeft opgravingen luteu doen op het eiland pélos, die geleid heb oen tot do ontdekking van een particulier woonhuis nit den tüd van Alexander den Groote. Het is dicht bij oen tempel van Apollo gelegen en bevat twaalf vertrekken en tene binnenplaats. De vloeren sjju allen 'van mozaïek en stellen bloemen en visschsu voor. waartui de uitvoering zeer merkwaardig is. In het Bidden der binnsnplaata bevindt zich een aoort iia regenbak, gevuld met water. Men gelooft d»t deie woning behoord heeft tot een der bnitinwijken vau de stad t n er bestaat gegronde loop, dat verdere opgravingen nog meerdere {«bouwen uit dat tydvak zullen doen te voortfhjjn komen. Ia Egypte heeft Maspero een reeks van naspp{iogcn ten einde gebracht met schitterenden uit* ihg. Hy heeft metr dan tweehonderd gebouwen lit den ty'd der Pharaoa, aau het licht gebracht en ?laveer yy'fhondcrd opachriften, tule hoogst gurkwaardig voor de chronologie, de geschiedenis rt de taalwetenschappen. Te Denderah in Egypte hoeft Maspero een iabbele rij sphinxen ontdekt. Deze sphinxen wnrta in tegenstelling met de gcwouo zeer klein, ilechta een halven ineter lang. Aan hot einde be vindt zich een sphynx van grootere afmetingen, «n zoogenaamde Uriotsche sphytix, die de godunto heeft van een leeuw met de beide voorpoëten opgeheven, terwijl het hoofd dat VAU ecu ipg meisje voorstelt. V. T. sLETTEHHTJIVÖE. denfjord," ?Saltenfjord" en ?Lofoten", A. ^orgren, door zyn ?Maneschijn aan do Zweedscbe kust," O. Siuding, met zijns ?Lofoten", J. Larssen met zyne visschcrs, enz. Alle deze schilderyen getuigen van eeno zekere bescheidenheid, waar de bewustheid van eigen kracht in steekt, die zich niet behoeft te bedie nen van buitengewone effecten om opgemerkt ts worden. Ook nebben de meeste Noren eenen meditatieven geest. Zü 'schilderen 't lleftt den avond en de eenzaamheid; .eene geheel anders droomerij dan dio der Venetiaanacne gondeliers of der Napelsche lazaroni. Oppervlakkig geoordeeld zon men van zuide lijke landen veeleer dat slaperige verwachten. Maar, 't is geen slaap! 't Is, wat de Duitachen ?Andacht" noemcnj vat bier is uitgedrukt. Bjj dieper nadenken zal het ons dan ook niet verwonderen dat de Italianen en Spanjaarden zoo weinig landschappen hebbon geleverd. Uit Italië bevatten eer.ige dier werken voor al uitmuntccde waterpartijen, gelyk V. Scala, uit Napels, en A. Morani, uit Rome, er leverden. B. Bozzi, uit Milaan, zond eenen ?herfstdag" dié meer gespat dan geschilderd is, en oenen .zomer" gelyk zeker niemand vóór hem er een gezien heeft, welk voorrecht hfl deelt met zynen kunstgenoot G. Boggiani, uit Rome, Dat in de afdee ïing ?Amerika" zoo iets voorkomt, is meet vergefelijk, dewy'l men de liefde der Amerikanen voor 't buitengewone quand-nême kent. Wö ver geven daarom aan G. Innesa, uit Ncw-York, Zijnen ?zomer". Eindeiyk prijzen wy in 't vak der landschap pen meer dé voorzichtigheid dan de grooto kunst der Spanjaarden. De meesten gaven ann hunne werken-eenvoudig den titel ?Landschap", wy kunnen daarom over 't minder of meer wel geslaagde karakter daarvan geen oordeel vellen, Men moet eeu Berchem zijn, om gefantaseerde landschappen te mogen schilderen. Wy willen ia 't voorbijgaan alleen Ranion Tusquets Woud met onzen lof begroeten, en later op under ge bied, de grootheid der Spaanache Kunstenaar! nader bespreken. Wy kunnen echter van de landschappen niet scheiden zonder ton slotte nog een woord te heb ben gezegd van de zuidelijke uuren onzer lezen -- de Belgen. Kef. hee» uit verschillende bladen gezien ho« groot eu voortreffelijk de tegenwoordig te Gent geopende tentoonstelling van kunstwerken is. Daarom acht hy het zeer vergefeiyk dat de Del gen hier te Munchen slechts door ean klein deel hunner schatten z|jn vertegenwoordigd, waaronder zich nog een aantal werken bevindt, die reeds el ders te zien geweest en don mannen van 't valt. bekend zyn. Ondertusschen ia men toch erkenj tel|jk voor bijdragen als het ?Opkomend onweder, van H. van Soom, te Antwerpen, Zamorinüre* Wond", G. J. A. van Lnppens werken, de-Sim»" van O. de Cock te Gent .Vlaanderen" door G. Beeckmans, X.;de Kock's ?Kudde", enz. De Belgen schilderen bun eigen bind met z|jne zeden van heden en verleden. Dat is, gelyk gezegd werd, een der eerste voorschriften om wel te slagen. Wy sullen hen in een volgend artikel daarvoof opnieuw te bespreken hebbeu. . Voorbijgaand slaan w|j een blik op de w« onverdienstelijke werken der Russen, J. von Klever, enz, en der Denen, waaronder Tborvald Nisa uitmunt, en hernemen onze wandehptf met het oog op dehiatorie- en genrescnuderüen. Wfl vatten deze beide soorten in eene groep ts samen, dewtjl in vele opzichten de grens Ataxvan met is aan to wijzen. De lezer moge ze» a* onderscheiding maken. Eenige schilders hnbuen , voering betreft. Wij voor ons zien in elk zoo genaamd ?genreschilderö" liefst een by draste tot 3e geschiedenis der zeden (euMwJ*1 schicnté) m nemen haar dus, als 't zyn kan, op b onze lijat van werken van hiatorisch belangDikwöls vinden wü slechts Atótoif e eonttmporfl»^. doch deze aard geschiedenis komt zoowel elders ais in Dnitschland, tegenwoordig aan de orde vaa den dag. -. Munchen, 20 Sept. 1883. J- KOVER DE LITTERAIRE BEWEGINGEN DEZER EEUW. Romantiek. IV. , Na de drie hoofdfiguren der fransche rönanliek ia het licht gesteld te hebben, gaat Brandes tot de schildering harer overige toonfevers over. De voornaamste van hen zijn: Balsac, Beyle, Merimée, Gaulier cnSt. Ccuve. Balsac's kunst zou men, zegthlj.de tegen stelling van die van George Sand kunnen noemen. Terwijl voor haar de kunst eea weken naar ideale waarheid was, was zij roor Balsac eon studie van de gegeven wer kelijkheid. ^yas het haar streven de menichen te schilderen, zooals zij moesten en konden wezen, het zijne was ze te schilde ren, zooals zij zijn. Diezelfde burgerlijke maatschappij harer dagen, waarvan George Sand zien met tegenzin afwendt, beschouwt Balsac als het eigendom zijner kunst, als de «mitpuUelijkö bron om hem do stof voor iljn schrijven te leveren. Hij gevoelde zich | ia haar als in zijn element; hij doorvorschte en onderzocht zijn omgeving met de genia liteit van den ontdekker; daarbij den onweêrstaanbaren drang van den kunstenaar ge voelend, om het waargenomene een gestatte te geven. Met een reusachtig arbeidsver mogen begaafd, maakte en volvoerde hij het grootsche plan om in ongeveer drie duizend gestalten de geheele psychologie van zijn volk, van de hoogste tot de laagste standen, en daarmee indirect ook het psychologisch beeld van zijn eeuw te geven. Hij noemt zich zelven zeer te recht de natunrvorschcr lijner eeuw; volkomen onpartijdig en vol komen waar schildert hij, wat hij van de taenschelljke natuur vermag to zien. Daar mee heeft hij den nieuwen vorm van den roman aangegeven, Als echte zoon van een eeuw, waarin de wetenschap telkens dieper in de kunst indringt, gaf hl) een methode van waarneming en beschrijving, dio door anderen aangegrepen en aangewend worden kon. licyle is psycholoog als Balsac. maar in geheet anderen zin. Hij is in de kunst een denker, geen ziener; een nadenkende, geen waarnemende geest. Door en door versla ndsoensch, heeft hij weinig zin voor de buiten wereld, weinig talent om deze mot haar vor men en kleuren weer te geven. Het eenige, waarin hij belang stelt, zijn de voorvallen ia het gevoels- en zinnenleven, en zelf psycholoog, schetst hij slechts psychologen. De personen in zijn romans bezitten allen een buitengewoon helder inzicht in dat, wat in hun binnenste voorvalt. Van de meer dere of mindere klaarheid van dit inzicht tongt dan ook, volgens hem, 'a menschen ge luk af. ? In het oog van. velen is Beyle eeu tögineele zonderling, eea op zich zelf staande geest; Brandes echter ziet m hem, zegt hij, Mn niet over te springen schakel m de ^eenbeweging der eeuw, een denker en «chrijver, dio Taine tot navolger, een dichter, die Merimée tot discipel heeft. Merimée wordt door velen nog minder dan Beyle tot de romantikers gerekend. Zijn »!are, rationalistische stijl, die de zaken als 'n helder zonlicht voor onze oogen stelt, «raagt hiertoe veel bij; evenzeer zijn weerzin '«gen alle sentimentaliteit, elk zwelgen in en nededeelen van half ware gevoelens, een weerzin, die hem koud, nuchter «n hard doet '«lijnen, die er hem toe brengt zich zelven gftheel in zijn geschriften te verbergen, voor lijn lezers onhoorbaar, onzichtbaar, onna'Peurlljk te zyn. Toch draagt hij trekken genoeg, die zijn verwantschap met de roraanukcrs bewijzen; ia de eerste plaats liet kiezen ^n een slof, die buiten zijn land en het moderne leven ligt. Ook zijn naturalisme verbindt hem aan de romantiek, die, zooals Ia zekerheid van uitdrukking en onopge smuktheid van taal is hy eenig onder ztya tijdgenooten. Zijn stjjl is gelijk aan gepolijst ?taal. ' .. Merimée is Beyle's volgeling in zyn liefde voor het zakelyke. Haar terwijl voor Beyle elk? daad een algemeen idee illus treert, blijft Merimée bU de zaak zelve staan. Haar zoo scherp mogelijk weer te geven is al wat hU bedoelL Ook ligt op den grond van Beyles ziel eea lyrische neiging, die Merimée ten eenemale ontbreekt. Welk eea dichterlijke positivist deze laatste is, ge voelt men het best, wanneer men z\jn ver halen naast de gelijktijdig verschenen eerste lingen van George Sand legt. Men gevoelt, dat de schrijfster in hel diepst harer ziel een taak heeft, waarvoor zy strijdt, dat zij hét lijden der vrouw, hetwelk zij schildert, niet als koele toeschouwslcr aanziet;'t is als hoort men haar, terwijl zij van het fransche huwolljk een voorstelling geeft, met bevende stem aan haar publiek vragen: »Mag dit langer worden geduld?" Bij Merimée daarentegen gevoelen wij niets dergelijks; hij bedoel', met zyn schrijven niets, maakt zich warm voor niets, gelood aan niets, hoopt op niels, heeft geen enkelo theorie en in 't geheel geen tendenz. Hij is de meest nuchtere scepticus, dien men zich denken kan, wacht zich voor geestdrift als voor een ziekte, valt voor niets op do knieën. Van Gaulier kan men dit laatste niet be weren. HU heeft een afgod, aan wiens dienst hij zich onvoorwaardelijk wijdt: ? de kunst; hij heeft een geloof, dat door niels was te schokken: het geloot dat volkomenheid van vorm de ware deugd is. Aan dien vorm heeft hij al zijn kracht gewijd, in den vorm bestaat voor hem de poëzie. Hij heelt voor alles woqrden ? en de juiste ? weten te vinden, Sedert zijn optreden, zegt Sainte Beuvo, bestaat het woord tindicible" niet meer in hel fransch. Zijn kracht lag bovenal in het in woorden wedergeven van de zinnenwereld. Terwijl bij den duitschen romantiker de dichtkunst muziek wordt, wordt zij bij Gautier schilderkunst, woordplasliek. ? Hij heeft een machtigen invloed op dichters en schrij vers uitgeoefend. De uitstekende prozaïst Paul de Saint Victor, stamt lijnrecht tegen hem over af. Ongelukkigerwijze is de dichter Gautier in den journalist onder gegaan. Zes en dertig jaar lang heeft hij letterkundige kritiek ge schreven, die alleen stilistische waarde heeft. Juist het tegenovergestelde van St. Bcuvc. Bij dezen heelt do criticus den dichter inde schaduw gesteld. Hij is de schepper van de moderne kritiek. HIJ heeft allhans aan de kritiek een geheel nieuwen vorm gegeven, zooals Balsac dit aan den roman heelt ge daan. St. Beuve's eigenaardigheid is, dat hij een buitengewoon groot aantal an dere geesten verstaat en verklaart, dat zijn blik er op aangelegd is om overal de meest belcekenisvolle bizondcrheden te zien, om een op zichzelf staand individu, nu van den eenen en dan van den anderen kant, nu in deze en dan in die omgeving te schetsen. Al de details, die hij weet op te zamelen, te beheer? schen.? dit vermag hij echter niet. De grootste moeilijkheid, die de criticus te over? ' '? ? !" k'! «liliiJ ,,ii rlnn u-PIT erftdien gedrongen als criticus zyn recht om een oordeel ie vellen te doen gelden, beide, schepper en kunstproduct te toeUen aan het beginsel, waardoor de letterkunde «eb naar iyne overtuiging moet laten leiden, om ten volle te zyn, wat zy weien moet. Ea vragen w(J nu welk dit beginsel zij, wel ken maatstaf Brandes een litterarisch kunst werk aanlegt, alvorens hetdenhoogsteneerepalm toe te kennen, dan is het vooral door zyn schildering der romantische school, dat wy eon antwoord op deze vraag erlangen, dat wij den toetssteen leeren kennen, die hy afs letterkundig beoordeelaar voortdurend ter hand neemt. H. M. terwifl het leven, dat daar valt tV OIVtAVU* IUV* TOT* J^^""? ~ ***" A. lijne behandeling van Amsterdam staat bfi de weeskinderw», de Aiaftegat, «te «Lkers, de nacbtwaobt», d. Ue«de*dracht, de inrichting der huizen en«. Meer eohter dan door onzelfeden wordt v. H. - naar ik ???»-"»: Betrokken door het landleven en de daartyiwaar & nemen «bruiken. Noord-Holland met süne « <i ° i _T " ~ ----olifanten keerden tot het leven terug. Hiew* nam Iwanff Postatbo «faeheid vaa deavofstvea HahospAti, gaf Dhosomoeko een aantal vormt* nende Ueaêen, en steef weder op naar den Bot(Wordt vervolgd.) NIEUWE OVER HEDEJKLAïïD. Troo friendi in HoUtnd and Btlgnnnl. By M. A. W. Londen. 183*. NordUnd, F*brte«, Tnt* Abtheltoajr, Moleri?che Waedcrangon dv.eb HolUnd un<J Óiinemurk Land and Ltute rait beaondcrcr Borachsichügnng von Bage, snd QoocWctite, lateratur und KnoHtgcgoliUdert dorch Frieiriub von Helbrald and. Itiuhard Oborlüud.s-, Illnstrlït durcli viule Uolzicliuitto n»oh Origiuolzesebuongen der b«irutrtoiten Kilnatler; Loipzlg, 18B3. ^.VUVU'W ...-,-..., , winnen heelt, is hij altijd uit den weg ge gaan. De menigvuldigheid van indrukken, -?vu, gezegd is, wel degelijk eett natura «lisch (element bevat. Slechts [door zijn ?*?» |UIVM4bMej W T VI V" M* w-<?-?? i voor brutale onderwerpen,'verbonden - zyn afschuw van melaphorische rhetoriek fcen koelheid, die zich vergenoegt met ?. feit voor te stellen, is hij een voorlooper van de later opgetreden naturalistische school UUUH. *-v ."V...c O die een schrijver of dichter, of een geheele dichterschool ons geeft, in één voorstelling te concentreren en weer te geven ? dit laat hij aan den lezer zelf over. Naar waarheid kan echter van hem verklaard worden, dat hij der kritiek vasten grond n.l. geschiedenisen natuurwetenschap onder de voeten heeft gegeven. Na de omschrijving van St. Beuve's talent, waarvan ik in het bovenstaande een enkele trek hebben zoeken weer te geven, wordt door Brandes een woord aan do hedcndaogsche kritiek gewijd, een woord dat ons ver gunt een blik in Brandes eigen ziel, in zijn op vatting omtrent eigen roeping en levenstaak te slaan. ? Tengevolge van de trapsgewijze verovering van hel moderne geestesleven door de natuurwetenschap zijn, zegt hij, kritiek en poëzie in de nauwste verbinding met elkander getreden. Beschouwde de oude, zoo genaamde philosophische kritiek een littera risch product als uit de wolken gevallen, be oordeelde liet dit zonder op den vervaardiger acht te slaan, om het daarna bij do eene ot andere aesthetische of historische rubriek on der to brengen, de nieuwere kritiek zoekt achter het papier den mensen te ontdekken, den geest, die het werk bezielde, de persoon lijkheid, waarvan het h uitgegaan, te ver staan. ? Gold in het begin dezer eeuw do phantasie ? als vrije verbeelding opgevat?. voor de eigenlijke dichtergave, maakte het vindingvermogen den dichter tot dichter, was deze door natuur noch werkelijkheid gebon den, van lieverlee is de poëzie haar phantastische kruis- en dwaaltochten door het wereldruim gaan opgeven, om tot de slüdie van de werkelijkheid over te gaan. Door deze verandering in beider wezen en rich ting gaan thans kritiek en poëzie één weg. Kritiek, opgevat als de gave om door veelzij dige sympathie de grenzen van eigen persoon lijkheid te overschrijden en tevens als de drang Om het bestaande aan een beoordeeling to on derwerpen, om de berggevaarten van gezag, vooroordeel, ideenlooze macht en doode over levering te verzetten, deze kritiek is een be zielend beginsel geworden van alle dichtkunst, die opgehouden heeft zich van het leven en de Jdeen der haar omringende wereld at te sluiten, die zich tot orgaan dier ideen maakt Door deze kenschetsing van de moderne kritiek wijst Brandes ons een der leidende gedachten by zijn eigen arbeid aan. Het is hem bij het schrijven zijner »Iiteralurgeschichte1' niet voldoende, den schrijver en het dichtslnk, waarop hy de aandacht heeft te vestigen, meteen vooroordeetvrljen, veel omvallenden en begrijpenden geest te ont leden en te verklaren, hy voelt zich bovenVoor don Nederlander u er een eigenaarige aantrekkelijkheid «eieren iu de kennismaking met boeken, die in het buitenland verschijnen en over ons vaderland handelen. Werden wy in vroegere jaivu door gunstige beoordealingen van vreeraden niet verwend, te ontkennen valt het met, dat in den laatsten tijd grooto vooruitgang iu dezen tak dan letterkunde valt waar to nemen. Ik heb hier slechts de namen te noemen van navard an di Amier.f, om dit duidelijk te maken. Toch worden het buitenland nog genoeg dwaas* heden ten onzen koste vcrkiont, om niet met nieuwsgierigheid elk hoek ter hard te nomen, dat in Nederland en zijne bewoners tot onderwerp heeft. Daarom w^ju ik hier op de beide pennevruchten, wier titels ik boven afschreef. Beide zijn kort geleden verschenen en grootendeels aan ons vaderland gewijd. Daarmede houdt ook elke overeenkomst op. Want zoo degelijk als het tweede is, zoo weinig beteekenend is het eerste Dit geldt voor bui.(o voor zooverre zij pp ons land Betrekking hebben; hot overige laat ik hier buiten bespreking. De auteur van Troo fricnds in Holland is ceQo dame, dia iu den zomer van hut vorige jaar ecu veertiental dagen in Ons land heeft vertoefd en zich nu geroepen gevoelde om hare reisindrukken te boek te stellen. Waarom begrip ik ."iet al te beat; want hetgeen zij van haar vluchtig bezoek aan de voornaamste steden van HollanJ en Utrecht weet mede te deelen, U zoo onbeduidend ? niot alleen voor den Neder lander, maar ook voor den vreemdelinh ? dat men door het lezen van haar boeksche niet veel wyzcr wordt. DU scliryfster schyat dit ook wel een weinig gevoeld te hebben; alüiaua in de voorrede leest men: ?The recital of n stort journey made by two friends in noiglibouring countries, demands au opologie rather t ha. n n preface; but as each rnind tas its own perjpcctive as welt as eact fair of èyea accórdiog to the standpoint of tha posessor, BO a frest maunerof viowingfyen familiar objects, may giro them new iiiterestr1 Het grootste ge deelte van haar i eis ver haal trordt ingenomen door eenige geschiedkundige bijzonderheden, voornamelulc de belegeringen van Leidien, llairlein en Alkmaar betrellcnd'.-, dio zy echter volgens haar eisen getuigenis nagenoeg geheel aan Motley's E\se of the Dutch liepublic liceft ontleend. Het eeuigo merkwaardige vau haar geschrift is wellicht hierin geleden, dnt wij er uit heren, dat Motley'g werken niet alleen do bevordering van de kennis onzer geschiedenis zeer hebben in de hand ge werkt, maar ook veol bijdragen om b\j den vreem deling luit tot kennismaking met ons vaderland op te wekken. De schrijfster tocli deelt onn mede, dut het doel van haar uitstapje was, om de plaatsen te bezoeken, die het tooneel zijn geweest van de gebeurtenissen in het aangehaalde werk van dun Ameiikixauschen gc-cliicdsclirijvei' verhaald. Van veel degelijker gehilte is het tweede der bovengenoemde werken, n.l. het vierde doel der Nordland Fahrtcn. Elk der dealen, waarin door vmchillonde schrijver* ondürschcidene noordelüke landen be&chroven worden, is afzonderlijk verkr^jgbaar tegen den matigen pr^ja van 20 Mnrk. De teküt dezer pi\iclitwc4'ken is vergezeld van keurige platen. Ik bepjal mij hier alleen bij'het vierde deel, dat voor do grootste helft aau on* is gewijd. De platon zlju zeer fraai, wel icht hier en daar ? waar hot Tolkstypen goldb ? een beédjo fjeidenlHeerd. Mot de illustraties il de tekst ? door den gunstig btkendcnFricdrich von Heil*' wald geschreven ? geheel in overeenstcmrninz. Hollanders zijn den schrijver dank verschulen lenei wurucu wn» ?«>«? »--v --_ ? beid geschilderd, die ijjn werk niet alleen voor den vreemdeling maar ook voor den Nederlandschen lezer hoogt nuttig en geeitvol maakt Uit alles bhjkt dat de sehr^Ter met alleen nit andere werken heeft geput, maar al» enurtig waarnemer nit eigen aanschouwen itfn mededëèungen te boek ?telde. ' . - -,.*?'/ Ook Zeeland en ifjne volkagawoonten worden uitvoerig geschetst Het kortit k de aehrQver over de ooatelgke provinciën. Daar waren het vooral de veenen die asQn aandacht trikVén. Vosr het natuurschoon, dat on* land t e genieten geeit, heeft hij eeu open oog en menig Hollander, die meent dat bekoorlgke natnurtafereelen aleohU in bet buitenland te vinden zjjn, zal verbaasd staan over de vele schilderachtige landschappen, die von Helwald boeiden en mot bewondering vervul den. In 't kort de literatuur over ons vaderland ia door von lielwald's boek weer met een degelQk werk verrekt. Nog valt als zeldzaamheid to ver melden de zuiverheid waarmede Hollandache woor den eu volzinnen zijn weergegeven. W. J. C. K. DE LEGENDE OVER KRAKiTOA mod«ged««ld door J. A. DX BiROU. U. Dbosomooko trok dus op naar Mahospati. Zoo dra de patih aldaar, Soewondo, den aantocht vernam, veraamelde hfj eveneens zijne benden, ^_ "--4:-.-«-W!.T,fto .itn KY II ÜUUillJUUIa ^itJU MC11 4VII.1II1,* ^**.«? . digd voor de groudifjo wijze, waarop hy ous land en zijüo bcwoucra poschiUlerd heelt. Uo onjuist heden die nu on dan vallen op te merken zijn gering en behoeven bij deze koita aankondiging niet nfzouderlyk vermei l to worden. Hij zijne be schrijving van ons land heeft de schrijver vooral het oog op deu bodem, de natuur, handel en do volksgewoontoii. Onze kunst- en kunstverzame lingen, zoowel ala on/e historie blijven zoo goed ala buiten bespreking. In dien zin 'n do titel dus niet geheel juist. Do sclioone kunsten, met name Echildorkuust eu leterkundfl zyn niot behandeld. Ander.! is het niet do bouwkunst. Bij do be schrijving der steden staat de schrvvcr ? al is het dan ook kort ?stil b\j do bouwstyl-n die daar zijn waar ie nemen. Zoo laat hy zich over het veel besproken nieuwe ryks-muaeuna iu de hoofditad alilnj uit: Wolchos naoh deu PlüDen Kuypors erbaut, eina Wiederbelebunfr der hollilndischen trnnt des acchzehtcn Ranrhandert» Bn.trebt. So viel aich Lis pctzt Imnrtueilcn lllszt, ist dieser Versucb sodoch gründlich miszlangen, eine bcsandere Verachünerang Amsterdam ist von diesera neutn Museum wohl kaam zu ertoften...." Von llellwald heef); ons land dojrkruist van 't Noorden naar 'tZuld«n en van TtWesten naar HUUruCU UUUl uuuiu^u eu '«.. . ,.?.__ Oosten en deelt nu aan zijne lezers mede wat hij op zyue tochten to zien kreeg. Reeds dadelyk heeft 'hy zyne duitsche lezers uit den ?door vefea hunner nog zoo dikwijls gokoesterden ? waan, dat wy Hollanders eigenlijk slechts Duitscliers zyn met een eigen dialect. Op bladz. 6. wordt deze raeonig aldus bestreden: ?Abundzn begegnet man deru veriuchc, die NationaliUt der Niederl&nder überhaupt in Abreile zu stellen; man will die als Deutsche nur mit einen be ionderen Dialecte betrachte. Nichts kann irriger aein' Daa Holliindache. aowie das mit demselben sülli? identische Ylamische, siad weder Dialecte noch Mundarten des Deutüchen, alao in ketnen Falle Tochteraprachen disielben, sondern stehen ihm genaa enenso ferne wie das Engliachë, den jedea van ihnen hat sich ana einen andern Stam m e entwickelt Nicht einmal von Schwmtenpraehen doJf dohei die Rede aein; das verwandtuchaftUcbe Verhaltniti iat noch loser, kfchatens gleict Jemen awachen Vetter nnd Base. Was von den Sprachen gilt,' trifft anch bei den Völkern selbst zn. Ea kand dem leiseaten zweifel nnterliegen. dasv, wenn irgend ein Volk als eine eigene Nationaütat ?3 gelte berechtigt ist dies eben die Hollftander sind. Trein germaniiehea VoQc ? die Englftnder ansgenommen ? bezltxt einen so schart ausgeprakten Charakter". Van de steden van ons Vaderland z\jn trijn* , «Hen door den schrüver beaoeht «n beacorev" zonder voorweten van Hardjoeno-Wisnoo, vorst, die tot heil des land» bezig on afwezig was. Toen de strydhoopen dicht fag elkander waren, daagde Rahwono op eene snorkende wyze, den vorst van Mahospati uit, vorderende zijne onder werping en overgave zyner schatten. Patih Soe wondo evenwel antwoordde voor zyn vorst, dat hy of de zynen zich nimmer aan hem zouden onderwerpen, maar strijdende zich opofferen, Dhosomocko vernemende dat HardjoenoAVisnoe niet tegenwoordig wa«, achtte zich te verheven om met den-patin te strijden, en zond z\jne be velhebbers alleen op het leger van Mahospati af. Een vreeaelük gevecht vond er nu plaats, waarin bovennatuurlijke krachten, de overhand schonken aan de benden van Mahotpati, onder bevel van Patih Soewondo. Dhosomoeko was woedend, toen hy de neder laag zy'nor benden vernam. Hq brak op, vulde zyn leger aan, en trok uu zeli op Mahospati af. In den strijd, die nu aanving, was Rahwono ge lyk aan Bathoro-Kolo, wanneer die de wereld zsl komen verdelgen. Alle hoofden en minderen der benden van Mahospati sneuvelden of namen de vlucht. Toen kwam patih Soewondo op Dhoso moeko af. Dese weigerde met hem to vechten en daagde zijn vorst uit. Maar Soewondo achtte dien ts edel om tegen het monster te streden, en viel hem zelf aan. Dhosomoeko werd verschei den malen ter neder geveld, maar herleefde tel kens weder door zyne bovennatuurlijke krachten. Eindelijk werd patih Soewondo met geheel ,het_ leger van Mahospati verslagen en gedood. ' Dit alles w»a jrebenrd, buiten de aanwezigheid van Hardjoeno-Wisnoe. Zoodra deze de nederlaag zijner benden en den dood van zijn patih vernohad, gaf hy bevel tot het bijeenbrengen van een nieuw leger. Maar toen daalde Iwang Narodho uit don hemel, en bracht het bevel van Bathoro Goero aan Hardjoeno-Wisad, om den atrUd met Koning Dhoamoeko te staken, aangezien liet tydatip, waarop Wisnoe besloten was, dat de reuzenKoning sterven zou, oog niet düar was. Wanneer Ilardjoeno'Wisnoe zoude zijn overgegaan, in het lichaam van een mensch, die over apen regeerde, zou de bestemde tijd gekomen zyn. Vorst Hard joeno-Wisnoe antwoordde, dat het zq'ne meening niet was, Dhosomooko te dooden, maar dat h\j slechts zyno nederlaag beoogde, wijl zonder dat mogeiyke, het meuachdom geen rust zou hebben van het monster. Narodho zweeg, en volgde Hardjoeno-Wisnoe tot op de plaats, waar de beide legers elkander ontmoetten. Nu ving er een versehrikkelyk ge vecht aan, waarin allerlei bovennatuurlijke krachten aangewend en verspild werden. Maar de krachten van den reuzcuvorst schoten te kort. Dit maakte hem woedend. Zjjn gebrul waa gelyk aan den donder. Toen Dhosomoeko in eene gevaarlijke omat andighci l verkeerde, daalde Iwang Narodho nit den Üoeroloyo andermaal neder. Op hetzelfde oogenblik werd het stikdonker. De a arde dreunde ouder het geweld der stryders. Maar schoon Lhosomocko, verscheiden malen nedergeveld, tel ken? wcdev herleefde, schoot hij eindelijk te kort, werd overmand door Hardjoeno-WUnoo en ge bonden. liet renzenleger, den vorst dus verslagen ziende, toog op de vlucht. Slechts de patih \an Dhoso moeko, Pruhasto, vluchtte niet, maar wierp zich voor de voeten vau Hardjoenoe-Wisnoe, imeekendo oiu het leven van «uu vorst, wieu hy zoo menigmaal, schoon te vergeefs, goeden raad ge geven had, ala zijn oom, en dat Dhosmóeko nog te joug en. to onbezadigd waa, om goede lessen te bevatten. Vorat llardjoeno-Wisnoe schudde het hoofd en zweeg, luisterende naar de verdere redenen van den dienaar, die voor zyn vorst vergiffenij vroeg, uit aanmerking zijner onwetend heid, bewijzende, dat dit alles de gevolgen wa ren van tougellooze eerzucht, hoogmoed, trotschheid en verlatenheid. Hardjoeno-Wisnoe liet zich aipt verbidden, en voerde den reuzenvorat Dho somoeko gebonden weg op een kar. Maar een der reuzenbevelhebbers verzon na eon list, om het verlies van zjjn vorst te vergoe den. Ii\j nam de gedaante1 aan van een menich, en spoedde zich naar Dhewi. Tjitro-Wati, haar de tyding brengende, dat vorst Hardjoeno-Wisnoe, haar gemaal, was verslagen en vorst Dhosomoeko weldra in ne legerplaats zou komen, om haar en al de andere vrouwen weg té voeren. Hierover werd Dhewt Tjitro-Wati xoo bedroefd, dat *8 ?ich zelf doodstak. De achthonderd bywljvenvan Hardjoeno-Witnoe volgden haar voorbeeld na» Toen vorst Hardjoeno en zUoe wouwen zeer en \vcrd doocyK. miuumu. «*?. ,~~?... scheen hem Iwang Narotho en bracht het levens wat er (God» water) Tirto-Marto ^Kamandaloo, Vorsi Dhosossoeko, door aö» «ngelik w|z«« geworden, beloofde) de vermaningen van sfln voormaat te onthouden, en om nissmer vorst Hard? joeno- Wisnoe weder den oorlo» aan te doesw Hierop keerde M) naar ityn r«k Nwleagko tenf en nam tnkel den naam aan van Bahwono. l» vervolg van tijd kreeg hy ionen, wonde* 7.» dochter Èerkajten-Dhewi, verwekt tyj d* doehter van Bathoso Qanga, de godheid der sae. Aan den gezegden Ganga Mahava Soera werdd* heeMchappy over de zee geschonken aU op volger van z^n grootvader. In vervolg van t«d vergat DhosomoekoXEtahwono weder de lessen, tea koste waarvan hJJ tHne vrfibeid had erlangd, en weid even oorlogrocmig ab te voren, overal moor dende en de verblijfplaatsen der boetelingen verontrnstende, zoodat zelfs de Bagawan Djogq,eeB voornaam bandiet, zyn leveu wudde aan derving, om van de goden het einde van dezen staat van zaken at te smeeken. Eindelijk gaf de oppergod Bathoro Goero ge hoor aan de smeekingen van bet menschdom om verlost te worden van het monster Dhosmóeko, die ingevolge de voorlegging, door een telg van het rrjk Hg»joedhio, soa worden ? omgebracht, welk land ook door Dhosomoeko was Ingenomen en verwoett, aooals boven gemeld is. Aldaar hoerschte thans een vorst genaamd Dhosoroto, of Disarto, wiens hofstad Mondarpoero heette. Deze had drie vrouwen, geheeten Dhewi Ragoe,. Dhewi Soemitro oi Manwidbari, en Dhewi Kekayi, maar geene kioder*n, waarom hij deu goden bad, hem met een zoon te willen beschenken, waarin de ziel van Wisnoe-zelven mocht geves tigd wezen. Bathoro Wisnoe verliet toen het liehasm vaa Hardjoeno-Wisroe, vont van Mahospati. ? nadat deze Dhoiomocko geslagen en vernederd bad, ?? en waarde eenigen tijd over de aarde, totdat hft Bathoro Basceki ontmoette, die tot iwnarmoedigheid vervallen, den hemel had verlaten. Beide kwamen overeen, iu te gaan in het lichaam van ongeboren zonen. Zoo ging Wisnoe bfl Dhewi Ragoe en Basooki by Dhawi Soemitra in. Beide baarden zonen, de zoon van Ragoe werd Sri Romo, die van Soemitra, Laksono genaamd. Ook Dhewi Kekayi baarde een zoon, Broto of Boroto gcheeteu. Soemitra baarde nog een tweeden zoon, die den naam van Satroegno ontviag. Deze vier zonen tot jaren vsn onderscheid gekomen, werden door Bagawan Wisisetho onder wezen in de bovennatuurlijke kunsten en Weten* schappen en de hoogere wijsbegeerte, zoowel als in de kunst des oorlogs. Op zekeren tijd, toen Romo en Laksomo reeds de jongelingschap achter dea rug hadden, kwamen sommige voorname boete lingen (heremieten, panditen) by den vorst hua beklag doen wegens de onophoudelijke veront rusting, veroorzaakt door do reuzen van Dhoso moeko, verzoekende, zyne zonen Romo en Lak' somo tegen dit gespuis nit te zenden. Vorst Dhosoroto was in het eerst niet gezind aan dit verzoek te voldoen, maar toen de Panditen be weerden, dnt net de ph'cht van een braaf vorst is do verdrukten te helpen, zond hy zijne zonen Romo en Laksomo ter hulp van de pandito's op de Btroopende reuzen af, die door hunne handen verslagen of verdreven werden. Ter belooning voor dtze hulp gaven de Panditen ben den raad om naar het land Mantili te gaan, waar de vorst . IHsnnoko bewwkte. Dezo hwi eene dothtwi Dhewi Siti cf'Sitrta genaamd, welker schoonheid menigen vorst bewogen had om haar tot vrouw te vragen. Maar hiervoor was een hinderpaal Torst Djamoko wilde syne dochter slecht» schenken aan dengene, die sterk genoeg wat den boog te spannen, welke hB als erfatnk van Iwang Girinoto erlangd bod. Menigeen bad ge tracht dien te hanteeren, doch te vergeefs. Toen Romo en Laksmono aldaar waren aange* komen, beproefden zn eveneens het wapen Romo spande den boog, en orak hem midden door. Dit verbaasde vorst Djannoko, dermate dat bij Romo tot zijn schoonzoon aannam. Mantili en Ngajoedhio werden daardoor bevriend. Niet lang daarna deed vorst Dhosoroto afstand van het bewind. ten voordeele van zijn oudsten zoon Romo, die vorst werd van Ngajoedhin. Maar Dhosoroto bad bij zijn hmrelijk aan zyno vrouw Dheroi Kekayi beloofd dat de nit haar geboren zoon, het voorrecht der erfopvolging zou genieten. Dierhalte -vorderde zQ nu de ver vulling dezer voorwaarde, eischende, dat haar zoon Boroto vont worden en Romo het land ont ruimen zou. Dhosoroto was hierover zeer bedroefd manr plichtmatig vindende aan haar verzoek te voldoen, kreeg Romo bevel het land te ruimen, en Boroto verving hem in de regeering. Dhoso roto was hierover zoo aangedaan, dat hy zich van de wereld afzonderde en stierf. Toen het ly'k van Dhosoroto verbrand werd, verweet roden Boroto zijne moeder dat >y da schuld was van zijns vaders dood, en verliet hg do hofstad, om zijn onderen broeder Romo op ta zoeken, en hem het bewind weder over te ge ven* Maar Romo vergezeld van ZQn broeder Laksomono, WAS bereids verre, en genoot het hooger onderwijs by Benige voortreffelijke kluizenaars. EindeUjk achterhaalde Boroto zün broeder Romo op den berg Koeto- Roengoe. Maar Romo wei gerde terug te koeren naar Ngsjoedhio en het bewind te aanvaarden, zoodat Boroto terugging en de regeering behield. r~ De beide jongelingen, vergezeld van Dheroi Sinta, de vrouw van Romo, trokken verder pin elders een verblijf to soek'.n, houdende ondenrejj .._.,. _ WBter/ j,uum>i»ii>u *???.-, waarmede hH de gestorven vrouwen besprenkelde, die daarop allen tot het leven terugkeerden. Toen werd Dhosomoeko, vorst van Ngalenko gebonden voor vorst Hardjoeno-Wisnoe gebracht, om alanu loon naar werken to ontvangen. Maar op dit oogeublik daalde Iwang Foelastho (Bromo-Tomo, die reeds1 vergood, en ?de* overgrootva der van Dhosomoeko was), uit den hemel neder, om b(j vont Hardjoeno-Wisnoe vergiffenis to verkoeken voor rflne achterkleinzoon, opdat die niet >on gedood worden. In het eerst wilde vorst Hardjoeno-Wisnoe hiervan niets weten, omdat de tnonstreusa Dhosomoeko oorzaak was geweest van de vernieling; der legerbenden van Mahespati. Maar IwanajPoelaetho nam aan om alle gesneu velden het leven weer to geven, en na werd Dho somoeko van «Que banden ontdaan en gebracht voor bet aanschijn van Hardjoeno-Wisnoe, wiens voeten luj kustto. Iwaog Foehutho deed nn door ?Una bovennatnnrltyke kracht, reeen ontstaan. Allo gesneurelde mensohoa, gaudsn, venten en eiuers een voroi^ji MI BVC&-H,.«4v»ww«»v v»_ "-Q overal stil, op die plaatsen waar een boedsted . was van iemand, die zich langs den weg van derving en. zuivering wilde ver«enigen met da godheid. Maar overal vonden z$ de kenteckenen van baldadigheid, door de reuzen van Dhosomoeko gepleegd. De beide broeden kwamen eindelgk op den berg Damdoko, en hadden hier eene ontmoe ting met Serpo-Kanoko; de reusachtige zatter van Dhosomoeko. Serpo-Kanoko poogde sich door allerlei mid delen bfl Laksmono behagelük te maken doch ta vergeeft. Ook Romo wilde niets van haar weten. . Serpo-Kanoko evenwel hield niet op met hen to kwellen tot dat Laksmono eindelijk soo vergramd werd, dat hu haar dea neus afkneep. SerpoKanoko had bereids twee renun-mannen, die aft , nu onder een ander voorgeven, tegen Romo. op hitste. Maar deie werden met hunne volgelingen, door de beide broeders verslagen. Serpo-Kanoko van wraak ziedende, vluchtte nn tot haren broeds» Dhosomoeko, en riep ata huto> in, hem tegelfyk aaaspoorenda door te melden, dat ? Rome eene voorbeeUeloos sehoone vrouw beaat, . die waardia was door Dhosomoeko beaeten ta' worden. De. renzenkoning werd uitermate ver* gramd. H|j troostte z^jne zuster en toog op weg om Domo op te zoeken, en Laksmono te verslaan. Te vergeefs berichtte men hem «e oimrwioneHjkhetd der beide brofder», die bereids vele reu zen gedood hadden. Dhosomoeko ksfisu eveaeen» met eenigen stoer vobzelhigra om- de> broe^em nit bnn verbujf te lokken, om als dan Dhewi Sinta te ontvoer». Zoo gezegd, >oo gedaan. Romo en Laksmono werden op eenigen 'afstand van hunne woning gelokt door eene sehoone hinde, waarop sfl jacht maakten, waarop Dhoeomoekow die zioh verscholen had, in allergl Dhewi Binto ontvoerde naar Ngalengko. ? ? . Romo en Laksinono, M Dtndako terugkomende, vonden tot hun groote smart Dhewi Bïnta niet. Toen verseheea beaBeAhariBri, onder dagesssnteivan een langgeanndeareas. Dememaakte hembe kend, vat «r gebaard wat» a waarhaen Dnnri «. i ??,11 ?i ??***«?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl