De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 27 januari pagina 9

27 januari 1884 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 344 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V00R NEDERLAND. en op het onverwachtst voor feiten te stellen, die zich in den krijg voor doen hun blik en oordeel scherpen, hun gewennen aan een snelle «n juiste oplossing van de tactische vraagstukken, waarvoor zij zich ook te velde geplaatst zullen zien aan de hoogen bevelhebbers de gelegen heid geven, om in tijd van vrede, de officieren, welke bij de mobilisatie van het leger onder lutnne orders znllnn dienen, f e onderrichten en zich van elke bijzondere geschiktheid en bekwaamheid te overtuigen, door al deze middelen en zekere nheid van handeling en opvatting daar te stellen, en daarvoor de samenhang der verschillende schakels der militaire hiërarchie en het vertrouwen op de aanvoerders te bevorderen, dit is todi zeker het doel, dat men de kader-manoeuvres voor de practiscbe Tonning van officieren en kader beoogt. Bataaf. OVERZICHT VAN MILITAIRE ARTIKELEN IN DAGBLADEN. Nog eenmaal de brochure Rovers over torpedo-materiaal, door Nautilus (Handelsblad, 3 December.) De brochure van den Heer L. C Rovers, door H. M. van Andel, adsp.ingenieur der Marine (N. S. C., 7 December.) De Marinebegrooting voor 1874, door Nantilua (Handelsblad, 23 Dec.) Da oorlogsbegrooting (Vaderland, 13 December.) Geldverspilling, door X. (N. R. C-, 18 December.) Bezuiniging op de oorlogsbegrooting, door X. (Vaderland, 17 Dcc.) Bezuiniging op de oefeningen, door Mars (Handelsblad, 28 Dec.) De memorie van beantwoording, betreffende de oorlogsbegrooting door Mars (Handelsblad, 15 Dec.) De nood der schatkist en de noodlijdende gepensionneerden door Mars. (Handelsblad 1G Dec.) Moeten de muziekkorpsen bij de Infanterie verbonden blijven? (Hef Vaderland, 5 Dec.) Nog iets over de muziekkorpsen bij de regimenten infanteiie, door een infauterist. (Het Vaderland, 15 Dec.) De officierstraktementen. (Dagblad, 7 Dec ) Officiersrangen en traktementen, door II. (Het Vaderland, 19 Dec.) Een vraag bij de behandeling der oorlogsbegrooting voor 183-1 door T. P. (Dagblad 19 Dec.) Overplaatsingen van officieren, door Z. (N. Pi. C. 19 Dec.) Alweder een staaltje, waaruit blijkt de wijze van opvatting door de koloniale Regeering van de goede trouw tegenover 's landa dienaren door M. T. N. Perelaer. (Het Vaderland, 6 DecJ Een noodzakelijke enquête, door Mars. (Handelsblad 19 Dcc). Aan het adres van HH. Officieren van Gezondheid van het NederlandEche leger, door officieren gebruik makende van burger-praktijk en daar toe gedwongen door de ondervonden teleurstellingen bij de militaire ge neeskundige behandeling. (Dagblad, 15 Dec.) Een oude strijd. (Het Vaderland, 4 Deo.) Marschtenue, door H. (Dagblad, 19 Dec.) Militaire kweekscholen voor Nederland en Indiüdoor R. (Dagblad l, 4 en 5 Dec.) Muziekkorpsen bij het leger. (De Amst. 19 December). Vereeniging van gepensioneerde onderofficieren en minderen bij liet Neder!, leger. (De Amst. 19 en 28 December). Situatie van het leger in Ooat-Indië. (De Amst. 6 Januari). Pupillenscholen. (7 Januari). Vereeniging tot behandeling van op de zeemacht betrekking hebbende onderwerpsn. (11 en 18 Januari). De sterkte van de Neder!, vloot. (18 Januari), Militaire overdenkingen door Vuurpijl. (De Amst. 15 en 24 December en 13 en 17 Januari. F E U I I, , E T O BT. eener (Slot).' Hoe teeder bemint gij hem! mompelde hij treurig. Dwazen die gij zij t. Gij vooral jonkman, want gij hebt het ?verstaan in mijn hart te lezen dat zich slechts voor u heeft opengelegd. Mariani mijn minnaar! ik Beatrice, zijn raaitresse! Moge Rome dat gelooven, het is mij wel, ik wil het. Maar gij Desdicado, hebt gij nog niet begrepen dat ik mij slechts gedwongen tot die rol leende om mij van twintig andere minnaars, die mij nog hinder lijker waren, te ontdoen! Mariani, mijn minnaar! Laat zijn ijdel heid dat maar verkondigen, laat de domme menigte maar gelooven aan het geluk dat hij zoo open vertoont, gij evenwel gelooft het evenmin als Mariani zelf. Beef ik voor hem, vloeit mijn bloed sneller als ik aan zijn gevaar denk, verbleekt mijn wang voor hem? Het is voor u, voor u, zeide zij, met onrustigen tred de kamer op- en afgaande. Desdicado, gij moet sterven, ongelukkige, hij zal u doodeul O, zeg mij, dat gij hem niet bemint! Hij zal u dooden, zeg ik Kent gij Mariani? Weet gij misschien niet dat hij de moedigste is onder de dapperen van zijn vaderland? En kent gij die verschrikkelijke Siciüaansche garde, waaronder hij van zijn vroegste jeugd aan de wapenen leerde voeren? Hoe zwak is uw arm, vervolgde zij, terwijl zij haar handje op den arm van den vreemdeling legde en die krampachtig drukte. Vertrek, kind, gij zijt nog te jong om te sterven! Zeg mij nog eens dat gij hem niet bemint. Ik zeg u, dat hij u zal dooden. Gij weet dus nog niet hoe veel moeders te Napels hem hun zonen terugvragen, noch hoeveel noodlottige geheimen hij aan de Romeinsehe campagna heeft toevertrouwd. Vertrek om den dood die u dreigt te ontwijken, vertrek evenzeer om u aan zulk een dwaas bestaan te onttrekken. Heeft het vaderland geen toekomst die u noodig heeft, zijn ei' geen vrienden die u wachten, hebt gij geen zuster die om u weent, die u roept, een oude lijdende moeder die u in de armen zou willen drukken eer zij haar oogen sluit? ??Ik heb geen familie; mijn moeder is dood, mijn zuster is dood, mijn toekomst is gestorven. Vrienden heb ik niet meer; vriendinnen zijn gelijk aan de steenen eener muur, de eerste die losva!t sleept olie andere achter zich aan. Het noodlot is mij steeds blijven vervolgen; ik heb alles zien wegvlieden, ik heb alles moeien verliezen. Mijn naam noemt mijn noodlot. Familie, toe komst, vrienden, ik heb nlles verloren. Mijn vaderland is daar waar gij zijt, mijn eenige plicht u te beminnen. Ik heb mij aan u gehecht, als de zwaluw die de zeeën doorklieft, fladderende om het touwwerk van het schip, dat zij op de golven ontmoette. Wat zou ik van u verwijderd nog zoeken ? Daar uw onverschilligheid mij uit uw tegenwoordigheid verbant en mij nog verder afstoot, laat mij sterven, laat mij dit leven vaarwel zeggen, waarin niets mij meer toelacht dan de hoop het te verlaten. Maar indien mijn lot u treft, indien gij \vill, dat de laatste dag van mijn leven ook de schoonste zal zijn, zeg mij dan dat ik verdiende u te beminnen, dat ik u verder rein achterlaat, dat ik de heilige vlam, die mij op aardt verteerde, met mij ten hemel kan voeren. Gij kunt gelukkig sterven, maar vertrek Desdicado, vlucht! Heil u! fk zal blijven Mevrouw! Indien ik op dit uur moet sterven, sterf ik ten minste zonder wanhoop. Vaarwel. Bewaar mij een vriendelijk aandenken. De hemel kan voor mij niet zijn, waar gij u niet bevindt, mijn ziel zal spoedig de woning komen doordringen, xvaaiïn gij u ophoudt; gij zult haar des avonds met het suizende koelije langs uw haar voelen glijden of met den avond wind langs uw gesloten venster liooren strijken. De markiezin was weer gaan zitten. Desdicado had zijn plaats aan haar voeten weer ingenomen; zij beschouwden elkander een tijd lang zwijgend; daarop trok Beatrice Desdicado zachtjes naar zich toe en zeide: Gij hebt veel geleden, gij hebt mij teeder bemind en, ver volgde zij liefderijk, ik ben wreed jegens u geweest. Hoe donker heeft de zon uw blank voorhoofd getint! Zoo flets zijn uw blauwe oogen geworden door de vermoeienissen der reis. Kind, gij zijt zeer veranderd! Hoe bleek en zwak zijt gij geworden. Gij waart zoo schoon dien eersten dag toen ik u zog onder de pijnboomen der Vallonbreuse!.... minder schoon dan ik u op dit oogenblik vind, want al dat leed hebt gij om mij gedragen. Arme vriend, waarom moest gij mij zoo beminnen ? En terwijl zij zoo sprak liet Beatrice haar vingers in de blonde haren van den jongeling spelen en liefkoosde zij zijn blanke hals, die nog niet verbrand was door de stralen der zon. Ach, welke vrouw kan zeggen dat zij meer bemind werd dan gij? mompelde Desdicado, die onder de iiefkoozingen der markiezin sidderde, evenals een jong meisje onder den eersten kus van haar minnaar. En ik heb u evenzeer bemind! zeide Beatrice. Toen ik jong en schoon van geluk droomde en de liefde opriep, zag ik u in mijn droomen, riep ik u in de stilte van den nacht, en in de bitterheid van mijn lot. Kom, leun uw hoofd aan mijn hart dat zoolang voor u gloeide! Druk uw lippen op mijn lippen, arm-kind dat nu gaat sterven. .-..-,,., -Gij bemint mij dus, riep de jonge man stralend van geluk. Ik bemin u Desdicado! ik bemin u! De sterren zullen weldra verbleeken, zeide de jonge vreemde ling somber; de schijt der maan daalt neder aan den horizon, de bladeren sidderen reeds onder het ochtendkoeltje. Wat zegt gij mijn beminde? vroeg de markiezin, die vol liefde op Desdicado's schouder leunde. Beatrice,,,ziel güaiet dat.de siecrai vaa <taa iwciit bleeker

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl