De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 3 februari pagina 5

3 februari 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 345 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. staat is te leveren. En toch doet zich liet verschijnsel voor, dat sommige zangers voor wie de schoone dagen voorbij zijn, toen in de concertzaal de frischen klanken van het heerlijkste orgaan weerklonken in hun na jaarsdagen zich op Wagner als eene welkome prooi hebben geworpen. Voor de welluidendheid in do voordracht zou hun orgaan wellicht niet meer in staat wezen, maar bij cenig temperament kan tocli de hartstocht iu do voordracht nog succes geven. En do dramatische zang der helden van \Vagner behoeft eerder passie dan de schoon gevonden toon, die don muzikaler» hoorder streelt. Wie dan slechts het talent van acteur bezit en over genoegzame kracht beschikt om tegen of naast het volle orkest op te treden, is als iaterprcte" van Wagncr nog welkom. Wij willen niet beweren, dat mcj. Brandt en do Heer Caii Iliil in hunne artistieke loopbaan, waarin do schoone muzikale kunstavondeii van vroeger met evenveel recht staan aaugeteckeml als de dichterlijke voordrachten, cue hun in den laatston tijd werden opgedragen, aan het tijdperk gekomen zijn waarop hot voor artlsten goed is aan jongeren, het perk over te laten; doch hunne Leistungen" op Zaterdig gaven toch eeniggzius aan leiding om het te vermoeden. Wel bewonderden wij de fijne schakeeriiigen, die de Heer Hill in de alleenspraak van Hans .Saclis" wist aan te bren gen, do heftige kracht die de alleenspraak uit der ilicgcnde Hollander" kenmerkte, doch voor den tsanycr zij a de schuom: dagen voorbij en alleen aan den declamator kan onverdeelde hulde worden gebracht. De artistieke gaven van Mcj. Mariane Brandt zijn herhaaldelijk vermeld, zoo herhaal delijk zelfs, dat hot ons geoorloofd Kal wonen oui te bepalen tot de ver melding, dat in de voordracht van IsolüVs Zwauoazaag en in do andere nummers die op het programma voorkwamen, de geoefende dictio dor ont wikkelde kunstenaresse bewondering wekton. Met het oog op de heftige voordracht van den uialoog uit ,.dio Walküro" waarbij de stcnnuiddelen in de woeste uiting van den hartstocht den schooneu klank niet meer te genieten gaven, die iu. vroeger jaren nimmer ontbrak, wm van deze ariisto kunnen gezegd worden, dat wij op den Waguer avond kresen: les restes d'une voix rjui tombe", doch van de ;)ardeur, qui a'ctciut" was geen sprake. Auditor. WEDSTRIJD WILLINK VAN COLT/EN".' Da door wijlen den Heer Willink van Goüen uitgeloofde jaarlijksche jprijs voor de best gekeurde schilderij, met het oog daarop vervaardigd, heei't weer een verblijdende uitkomst gehad. De Heer J. H. WijtJinuller heeft iu zijn [Vooravond na zonsondergang ccn -waar meesterstuk geleverd. Niet alleen is dit landschap bij aanvan gende schemering, niet zijn donker geboomte, zijn stil spiegelend, vlak liggend en zich ver achtcrwaards strekkend water, mot zijn stofiaadje in halven toon en haraioniesch verlichte en bewolkte lucht, het schoonste wac ik nog van dezen jongen kunstenaar zag, maar hij neemt, naar mijn be scheiden oordeel, met dit stuk ecne plaats in onder onze eerste moderne meesters. De eenige aanmerking, die men maken kan, zou do behandeling (niet den toon) van hot verlichte gedeelte der lucht betreffen, dat mij althands voorkomt wat onrustig gepenceeld te zijn. Te-recht heeft niet-temm de kommissie van beoordeeling hem den In P f ijs toegewezen. Den Heer W. B. Tholen werd de Premie toegekend. Hij betitelde zijn stuk Achter de lioeva. Links is de wei met beesten (het schijnt, dat dit het uitgeschreven onderwerp was want de twaalf mededingende stukken Lieden het, alle, aan) ; reuhts, een waterpartijtjen. Van do lucht is veel werk gemaakt. Haar blaauw wordt door een groote verlichte wolk aangenaam verbroken. Van de koeyen is niet veel te zeggen, want er is niet veel van te zien. Hoe verdienstelijk deze schilderij ook wezen moge, mij dunkt de Kommissie moet geaarzeld hebbeu haar te verkiezen boven het stuk van den Heer J. van Essen, waaraan men een Accessit verleende. Dezo schil derij is in de hoogte genomen. De aangegeven maat is (voor allen) blijkbaar geweest: n meter bij 73 centimeter, 't Is voortreffelijk. Hot draagt ten titel 'Een middag 'bij Eenmes, en bij het zien vooral van dien uitstekend bewerkten grond, zoo waarschijnlijk verlicht, geurt dat quartier u tegen. Ook de 3 koeyen, met het vrouwtjen iu toon, blijven goed op hun plaats, maar de anatomie dezer anlmaux cltcs cuz valt niet erg in 't oog. Ook moet het spatterige der uiterste boombladen, bij dezen kunstenaar, geen manier worden. Het No. 3 gemerkt stuk is insgelijks in de hoogte genomen, en toont verwantschap met deze schilderij; de koeyen zijn in haar hoofdvormen goed geaccentueerd en pittig bshandeld; de boomen daarentegen zijn, ondanks den ranken, die zijne armature bevallig naar boven strekt,... ik zou haast zeggen met oker schetsachtig ge-appelsc'aimmeld. Iso. 5 is een verdienstelijke kompozitie: een weiland, met varkens en e^n boer, die de trog vult; tweede grond een paar hekkan, met een ?wilgenboeket; achtergrond rechts : de wei met een boschachtigen horizont. No. 11 is een weide, met koeyen, op groote schaal, een boerinnetjen en een boertjen; 't is een helder stuk, maar wel een weinig arkacliesch. Geheel iets anders is No. 12. Dit biedt een pikant, hoewel waterig zoneffekt, door donderwolken, aan; 2 koeyen en eeuige schapen, 't Is wat heel ruw behandeld: maar het kontrast der verlichting is juist. In No. 10 heeft men een kleiweg met spiegelend ondergeloopen spoor, zich links strekkend, rechts strekt zich de sloot. Een paar joagens drijven de koeyen naar voren. ;t Is van een vrij stout penceel; maar de koeyengroep is niet heel duidelijk. No. 8 is een rustige holl. wei: liggende koeyen; een goed geteekende .en geschilderde boer, die een koe met een dek verzorgt. De lucht is wat Jirerfachtig. \No. 9 met zijn zwak geteekend mannetjen is van veel minder qualiteit. No. 2 is een avond. Een rose tint heerscht in het geheele tafereel. Het heeft een ijl aspekt. De teekening der koeyen laat te wenschen. Bij de zonderlinge lucht zegt men: ,,*, Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable." Op No. l is de teekening der koeyen zwak; maar de waarde vaii den toon, Avaariu ze gehouden zijn tegea de lucht, komt mij zeeïjuist voor. De voorgrond is in wolkschaduw; de achterpartij is verlicht, hoewel lucht, voor zoo ver die zichtbaar is, bewolkt is. Kortom geen der stukkeu is den wedstrijd onwaardig, en wij hebben ons te verheugen in de aanwinst van 12 doeken, die, alle, hun verdienste hebben. 'IïJan. Alb. Th. LETTE l\ K U N D E. iiis lï'ocincn door Helene Swarth. lïocselu-re, De beijn Verhougsiraete. liet bundcllje gedichten van Helene Swarth, dat kort geleden in hot licht is verschenen, verdient mee!' clan gewone belangstelling. Men behoeft het boekje slechts even in to zien, om de overtuiging' te erlangen, dat Mej. Swarth niet tot die dames behoort, welke het beoefenen der dicht kunst en het schrijven van romans als een onderdeel dor fraaie (of nut tige'?) handwerken beschouwen, maai' dat werkelijk (om hare eigen woorden t? bezigen) ha;'ir dichterziel door de Poëzie is ..gedoopt met heilig vuur''. Mej. Swarth heeft hare dichfcstukjes verdeeld in Sonnetten, Liederen en Etsjes. Het viji'-sn-twintigtiil Sonnetten verdient alleszins den voorrang. Zij zijn nagenoeg alle zoo diep gevoeld en toch zoo eenvoudig; zoo helder uitgedrukt en toch zoo gekuischt van taal, dat zij den lezer zonder eeuige moeite in bet rijk der l'oé'aie kunnen verplaatsen Lieflijk zijn de Sonnetttu in hooge mate; het zijn geen grootsche gedachten, die uit hen spreken, het is een beminnelijk, echt vrouwelijk gevoel. Daarbij komt, dat de na tuurbeschrijvingen, welke hier en Jaar zijn ingevlochten, even juist als di'.'hterlijk zijn. Een paar bewijzen: ,,s!it|) la.:,t do wil;;, v.uariu de winden klagen, Haar lango UKkou in dun vijver hunnen, Tei'VMj! do ^olfjes, die haar loof ontvangen, Do zilvrai blaadjes ver vuu d'oeyer dragen". 1) 'Sonnet TÜ.) Of de aanhef van het XXe : Door 't liuhio loovor van den blanken berk ^ Kn 't rosse benkgobladert, zift de regen. Die koele druppels brengen kracht en negen. Eerst trokken grauwo nevels over 't zwerk. Een enkel Sonnet moge hier iu zijn geheel een plaats vindon. Do&euze uit zooveel schoons is moeilijk. D<>or 't opp.n venster dringen liefdezangen! Do nachtegaal, verscholen in 't geboumt', Htiirt melodie op 't leger, waar zij droomt, De reiue nuagd door zoeten slaap bevangen. Een genr?o wind waait door liet raam, bezgomd Jtat klimop en met geitelilad omhangen, Ka 't koellje kust de fijnberooade wangen, Waarlangs een vloed van gondon lokken stroomt, Zij zucht en vouwt de slanke vingers saam. Yvat trilt haar op do lippen? is 't een naam? -w De blanke maan beschijnt haar blanke sponde. En, zalig mrjinrend, doolt een scboone knaap, Den blik omhoog, langs 't huisje zijner blonde. Zij droomt van heui en glimlacht in haar slaap. Wat wij van de Sonnetten gezegd hebben, geldt niet geheel van de Liederen en Etsjes; wél grootendeels. Enkele liederen, en wel voorna melijk die, waarin do dichteres het minst oorspronkelijk is, zijn van veel geringer waarde dan hunne metgezellen, liet is vooral Heinrich Heinu, aan wien Mej. Swarth meermalen doet deuken. Kr zijn coupletten in hare Eenzame Bloemen", die de vergelijking kunnen doorstaan met Heinc's onsterfelijke dichtjes. Maar waar Mej. Swarth bitter wil zijn, als de schrijver van het ..Buc'n der Lieder" daar mislukken hare pogingen geheel. Het versje op blz. 121, 't welk eindigt met den regel Dat heeft de liefde gedaan" kan daarvan tot voorbeeld strekken. Wij kunnen hier niet langer stilstaan bij die liederen, welke, hetzij aan Heiue, hetzij aan de Lovelings of aan anderen herinneren. Wij merkten reeds op, dat Mej. Swarth het gelukkigst is geslaagd, waar zfj het meest zich zelve is. lloereud is het gedichtje, waarin een jonge vrouw wordt geteekend, die (?terwijl zij moedig een traan bedwingt") zit te peinzen, over den trouwring, welke haar vinger zoo eng omsluit, dat hij een keten, en niet laBger een sieraad gelijkt : Zij moet de pijn verduren. En, rein en fier, tot aan het graf, Den knollenden trouwring dragee, Hij kan Tan haar vinger niet af." Meer gloed .spreekt uit de regelen, die beginnen: ,,'k Bon menigmaal, het oog vol traneudauw, In sprakeloozo aanbidding neergezonken ..... " maav toch achten wij het volgende eenvoudige versje niet minclar: Ik west een wilde voorjaargbloem, Een bloemeken teederblauw. 'k Zag 't iu de groene Veluwstreek, Daar noemen ze 't niaimentrouie. t Heeft veel van een vergeetmijuiet> Gelaafd door zon en dauw. Vergeet mij niet? Vergis u niet l De bloem heet mannentrourwl De fijne blaadjes vallen uit Op 't warme hart der vrouw. Dies laat bet bloemeken bloeien, kind, En plukt geen mannentrouw t De Etsjes van Mej. Swarth zijn verre van onverdienstelijk; een staat uy de grens vaa 't EeutiiueiiUele, waardoor het aiet wiat.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl