Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDEJ^L-A'N D.
No, 345
De taal der verzen is dichterlijk en over 't geheel zeer zuiver. Dat
Mej. Swarth eenmaal van zwingen" spreekt in plaats van vleugels", is
?waarschijnlijk aan den invloed harer Ylaamsche vrienden toe te schrijven.
Eene uitdrukking als loof-omsliugerd" kan er, als dichterlijke vrijheid,
misschien evea door.
W|j hopen, dat menigeen zich het frissohe, geurige tuiltje Eenzame
Bloemen" zal aanschaffen. De gedichten van Helene Swarth verdienen
gekend en genoten te worden.
1). Wij hopen, dat niemand zich bij het lezen van dit Sonnet het genot zal laton
TergsUen, door de ontdekking, dat ilej. Sirartb. het woord wilg vrouwelijk gebruikt.
Over den oorsprong der godsdienstige denkbeelden van
een evolutionistisch standpunt door Dr.Il. Bartogh-lleys
van Zouteveen. Met af beeldingen. Amsterdam. J. F. Sikken.
Eene reeks artikelen over het bovengenoemde onderwerp door Dr. II.
H. v. Z. in Deel III en IV van het tijdschrift de Dageraad geplaatst,
wordt thans door hem in een bundeltje vereenigd uitgegeven. Li de Voorrede
verzoekt Schr. strenge kritiek en wijst er op, dat zijne studies de op
merkzaamheid van het publiek niet geheel onwaardig zijn, daar mannen
als de hoogleeraaren Tiele, Loman, Kuenen en G. Schlegel en Dr. W. Pleijte
hem schreven, dat zij ze met groote belangstelling gelezen haddea. Te
verwonderen is dit niet, want de resultaten van Sch's onderzoek aan de
hand van de werken van zeer bevoegde vakmannen ondernomen, zijn zeer
merkwaardig. Van de redactie van dit Weekblad een exemplaar van zijn
geschrift ontvangen hebbende, waag ik mij aan geen afdoende kritiek.
Voor een uitvoerige bespreking van een boek, dat in nog geen
tweehonderd bladzijden zoo velerlei zaken behandelt, is dit Weekblad
niet de geschikte plaats. Maar daarenboven, het door den schrijver
ingesteld onderzoek loopt over een zoo uitgebreid veld van wetenschap,
dat een beoordeeling van ziju boek in zijn geheel slechts aan zeer en
kelen vergund zal zijn. Toch acht ik het een aangename taak, de aandacht
op dit geschrift te vestigen. Nog afgezien van de slotsommen door den
jchrijver verkregen, is het reeds een verdienste, dat hij den uitslag zijner
onderzoekingen op het gebied der vergelijkende godsdieïistwetenschap
onder veler oogen brengt. Uit den aard der zaak zij u het
gewoonlijk slechts enkelen, die van dit veld vau wetenschap hunne
bizondere studie maken en worden de ontdekkingen op dit gebied gedaan
in beperkten kring bekend. Moge nu deze wetenschap eerst in den laatsten
tijd een koene vlucht genomen hebben, toch is het een treurig verschijnsel,
dat de meesten van hen, die het godsdienstig geloof als een dor heerlijkste
kenmerken van 'smenschen geestelijk leven beschouwen, voortleven inde
meest volslagen onkunde aangaande de wording en de geschiedenis van
dit geloof. Als of liet van zelf sprak wordt het christendom (tegen
woordig mag men wel vragen, welke vorm van christendom?) als de
hoogste uiting van het godsdienstig geloof beschouwd en wat daarmede
niet strookt is zoo al niet uit den booze ? dan toch van lager ord«.
Op de catechisatie leert men een en ander omtrent de bijbelsclie verhalen
met of zonder kritiek; en daarmede is voorde meesten de godsdienstige
opvoeding voltooid, althans wat wetenschappelijke kennis betreft. Te
hooren verkondigen, dat de christelijke godsdienst niet maar op eenmaal
door goddelijke openbaring den menschen ia ten deel gevallen, maar dat
hij zich even als elke andere godsdienst uit vroegere godsdieustvormen
ontwikkeld heeft, klinkt velen als een gruwel in de ooren. Ontwikkeling
uit het Jodendom kan er nog bij door, maar de Joden waren immers ook
het uitverkoren volk Gods! Toch is het niet de vraag, of door ontdek
kingen langs streng wetenschappelijken weg ook op dit gebied verkregen,
onze godsdienstige overtuiging geschokt wordt; hier als op elk terrein
geldt alleen: Wat is waarheid 'i
Op de wording van het christendom of liever op den oorsprong van
de verhalen en legeuden, die het ontstaan van het christendom heeten te
beschrijven, werpen de onderzoekingen van den heer H. H. v. Z. een
eigenaardig licht.
In de vier eerste hoofdstukken, die de schr. als inleiding beschouwd
wil hebben, behandelt hij achtereenvolgens: den oorsprong van het gods
dienstig gevoel; het Animisme; de ontwikkelm<;slrappen van den godsdienst;
het Fetichisme; Totemisme en Sharnanisme; Idolatrie; mythologische
godsdiensten; periode der reflectie; Volksgodsdiensten en Wereldgodsdiens
ten en laat daar reeds zien hoeveel uit lagere godsdienstvovmen in het
christendom is overgebleven. Het is niet mijn doel hierbij uitvoerig stil
te staan. Slechts C3n enkele opmerking. De oorsprong van 't gods
dienstig geloof komt niet tot, zijn recht. De velerlei theorieën hieromtrent
laat de schrijver onbesproken. Wat is volgens hem de oorsprong ?
Uit wat wy op blz. l en volg. lezen, schijnt als schr's gevoelen
te blijken, dat het godsdienstig geloof een uitvloeisel is van een eigenaar
digheid van het dier?en derhalve, volgens schr. ook van onze dierlijke
stamouders dat bij alle dingen die voor zijn waarneming toegankelijk
zijn, de onbestemde voorstelling heeft vau een levend, bewust handelend
wezen, dat elk voorwerp, elk verschijnsel voor het dier een virtueel,
willend ding, een levend wezen is, dat even als hij zelf gevoelen eu begeeren
kan, dat de wereld voor hem een machtig samenwerken van levende,
bewuste en willende wezens is, zoodat de onophoudelijke stroom der diagen,
waarin alles plaats heeft volgens de wetten, die hem leven en bestaan ver
zekeren, voor hem slechts een groot drama is, gespeeld door vorm bezit
tende of ook vormelooze, doch altijd werkzame wezens, die nu eens tot
zyn nut, dan weder tot zijn schade handelen,; hem wel- of kwaadgezind zijn,
zich aangenaam of lastig tooncn." De juistheid van deze bewering in 't mid
den latende, ineen ik, dat hier wel wat al te korte metten wordt gemaakt
met een der ingewikkeldste vraagstukken op 't gebied der godsdienstweten
schap. De sch". poneert, maar bewijst niet. Trouwens dit is een gebrek, dat
wij in zijn zoo lezenswaardig boek meermalen aantreffen en waarschijnlijk
te wjjteu aau de beknoptheid, waarmede hij zooveel omvattende onder»
, werpen behandelt.
Da volgende hoofdstukken zijn gewijd aan den oorsprong van bat Joden
dom eu van het Christendom. Daarbij komen uau verschillende andere
godsdiensten ter sprake, die op de wording van het christendom van
invioed ziju geweest. Vraagt men dan schrijver wat de oorsprong van laatst
genoemden godsdienst is geweest, dan luidt zijn antwoord: het Parisme.
De eerste christenen vormden een geheim genootschap. De astronomie heeft
op het Christendom overwegenden invloed uitgeoefend. Op bladz. 152
leaen wij naar aanleiding van een op blz. 151 gegeven beschrijving van
ecu poort der Nótre-Dame te Parijs: Het oorspronkelijk, later verloren
gegaan geheim der Vrijmetselarij schijnt das de sabeistisehe verklaring
des Ghristendoms geweest te zijn. Zij waren de laatste ingewijden in da
hoogere,, JMysterietn des Lama". Evenzoo werd waarschijnlijk in de oude
Mysterieën de geheime befcsekenis der Heidensohe mythen verklaard".
De geheele bewijsvoering van den heer Hartogh-Heys van Zouteveen
maakte op mij den indruk, dat hij te veel bewijzen wil en daardoor zijn
doal voorbijstreeft. Ik erken, dat na het door schr. bijgebrachte niet wel
geloochend kfvi worden, dat tal van bijzonderheden, die ons in de evan
gelische verhalen omtrent Jezua' geboorte, leven,dood en opstanding
worden medegedeeld, ontleend zijn aan hetgeen in andere godsdiensten, met
name den Perzischen, aangaande den Verlosser der wereld wordt geleerd.
In de godsdienvtige gebruiken, vooraider katholieke kerk komt zooveel voor,
dat ecu sprekende gelijkenis draagt met gebruiken bij oudere godsdiensten
in zwang, dat men ook daar niet aan vreemden oorsprong of invloed kan
twijfelen. Een andere vraag is het evenwel of, al ware het uitgemaakt, dat
Jezus van Nazareth nooit had bestaan; dat, indien hij bestaan heeft, zijn
beeld door da legende zoo is misvormd, dat het onmogelijk is ook
maar bij benadering uit te maken, wie hij geweest is; dat de verhalen
omtrent hem zoo niet allen van Perzischen oorsprong, dan toch aan
natuurmythen zijn ontleend (Christus is volgens den heer H. H. v. Z.
zonnegod even goed als bv. Simson): of daarmede nu is uitgemaakt, dat
het Christendom zelf den zelfden oorsprong heeft als de verhalen omtrent
zijn stichter. '\Vaar Schr. den bodeoi van het wetenschappelijk onderzoek
verlaat, schijnen zijue conjecturen mij gewaagd, althans verre van be
wezen. Mot name geldt dit van zijn beschrijving vau het ontstaan van
het Christendom op blz. 134 en 135. Mijns inziens heeft Sch. o. a. te weinig
acht. reg !ve;i op ds pauliuische literatuur en de werken der oud-christelijke
schrijvers. Men heeft Paulus wel eens den eigenlijken stichter van 't
Christendom genoemd. Ik laat nu de door prof. Loman op nieuw aan
da orde gebrachte, vraa.if, of de vier brieven tot dusverre vrij algemeen
op naam van den Heidenapostel gesteld, werkelijk Paulus tot auteur heb
ben, rusten. Ia elk geval mag men aannemen, dat zij uit de eerste of
't begin der tweede eeuw digteekenen. Is de conjectuur van Dr. H. H. v.
Z. juist, dan blijft het toch, dunkt mij, onverklaarbaar, hoe ons in die
geschriften ecu godsdienst voor oogen treedt, die weinig strookt met
cie door h;:m gegeven verklaring van het oorspronkelijk Christendom.
Maar daarbij ma» niet vergeten worden, dat de kerkgeschiedenis ons
leert, hoe de oude kerk een groote mate van plooibaarheid aan den dag
legde cu uitnemend de kunst verstond om aan de godsdienstige gebruiken
van de volkeren, die gekerstend moesten worden, een christelijk tintje te
geven. Hot kan den schrijver niet onbekend zijn, dat daaruit zich zoovele
kerkelijke gebruiken en feesten, die van niet-christelijken oorsprong zija
laten verklaren. Wat wij later bij de Germanen zien gebeuren, da*
gebruiken eii voorstellingen aan den oorspronkelijken godsdienst ontleend,
bij toetreding tot het Christendom, gewijzigd worden overgenomen,
zai bij velen der eerste christenen ook wel het geval geweest zijn, waaruit
wellicht veel vau wat wij bij secten uit de eerste eeuwen aantreffen, ver
klaard moet worden. Als men b.v. later beelden op de Mithradienst betrek
king hebbende, ah christelijke beelden is gaan vereeren, is dit nog niet een
bewij-j, dat het Christendom zich uit da Mithra-dienst ontwikkeld heeft.
Deze opmerkingen, die geen aanspraak maken op den naam van uitvoe
rige kritiek, hebben slechts ten doel als mijne meeninsf te kennen te geven,
dat Schr's conjectuur omtrent den oorsprong van het Christendom verra
van bewezen is. Dat echter op de ontwikkeling der leer en der kerkelijke
gebruiken evenals op het ontstaan van do verhalen, die den oorsprong van
hot Christendom heeten te beschrijven, andere godsdiensten grooten invloed
hebben uitgeoefend, heeft de heer H. H. v. Z. duidelijk aangetoond.
Veel van hetgeen in Hoofdstuk VI?X dienaangaande wordt aangetroffen,
is hoogst merkwaardig en de lezing overwaard, en levert een opmerkelijke
bijdrage tot da vergelijkende godsdienststudie.
De indruk van het geheele werk zou er zeker door gewonnen hebben,
ware het laatste hoofdstuk achterwege gebleven. Juliaan de Afvallige
wordt verheerlijkt ten koste van het Christendom. Dit feit op zich zelf
zou zeker niet voldoende zijn, om over het in dit hoofdstuk geleverde deu
staf te breken. Wat ik er op heb aan te merken, is de groote oppervlakkig
heid, waarmede de schr. ziju stof behandelt. Gaf hij in de vorige hoofd
stukken do doorslaande bewijzen vau degelijke studie, hier merken wij
daarvan niet veel. De schr. laat zich veel te veel door zijn antipathie tegea
hst Christendom leiden. Ik betreur dit vooral daarom, wijl men zoo
doende den glad verkeerden weg inslaat, waar men zich geroepen acht betere
voorstellingen aangaande de oude christenen ingang te doen vinden.
Waaraan is het toe te schrijven, dat het Christendom onder het gepeupel
(liet woord is van den heer II. II. v. Z.) van het Eomeinsche volk zoo
snellen ingang vond? Schr. heeft dadelijk het antwoord bij de hand:
Dit werd veroorzaakt door de destijds zeer ongelijkmatige verdceling van
den rijkdom en door het communisme der eerste christenen. Mij dunkb
hier maakt de Sohr. zich wel wat heel gemakkelijk zonder eeiiig bewijs
van de zaak af. Op bk. 160 heet het: Als het geld der enkele rijkeren, die
onuoozel genoeg geweest waren om toe te treden, verteerd was, en de
diakenen dus niets meer uit te koeren hadden, hield dat gemakkelijke
leventje wel op en moest men wér gaan werken voor den kost, maar
men was een Christen geworden eu bleef zulks, gelukkig in het bewustzijn,
dat al zondigde het lichaam of al had men het hier beneden nog zoo
slecht, de ziel zalig was door het geloof in den Heere Jesus Christus
en na den dood regelrecht naar den hemel ging (Dit bewustzijn
gaf den Christenen kracht om zich voor hun geloof te laten martelen. Wat
-beteekeneu enkele uren van lijden tegenover een eeuwige zaligheid?), en