De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 3 februari pagina 6

3 februari 1884 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDEJ^L-A'N D. No, 345 De taal der verzen is dichterlijk en over 't geheel zeer zuiver. Dat Mej. Swarth eenmaal van zwingen" spreekt in plaats van vleugels", is ?waarschijnlijk aan den invloed harer Ylaamsche vrienden toe te schrijven. Eene uitdrukking als loof-omsliugerd" kan er, als dichterlijke vrijheid, misschien evea door. W|j hopen, dat menigeen zich het frissohe, geurige tuiltje Eenzame Bloemen" zal aanschaffen. De gedichten van Helene Swarth verdienen gekend en genoten te worden. 1). Wij hopen, dat niemand zich bij het lezen van dit Sonnet het genot zal laton TergsUen, door de ontdekking, dat ilej. Sirartb. het woord wilg vrouwelijk gebruikt. Over den oorsprong der godsdienstige denkbeelden van een evolutionistisch standpunt door Dr.Il. Bartogh-lleys van Zouteveen. Met af beeldingen. Amsterdam. J. F. Sikken. Eene reeks artikelen over het bovengenoemde onderwerp door Dr. II. H. v. Z. in Deel III en IV van het tijdschrift de Dageraad geplaatst, wordt thans door hem in een bundeltje vereenigd uitgegeven. Li de Voorrede verzoekt Schr. strenge kritiek en wijst er op, dat zijne studies de op merkzaamheid van het publiek niet geheel onwaardig zijn, daar mannen als de hoogleeraaren Tiele, Loman, Kuenen en G. Schlegel en Dr. W. Pleijte hem schreven, dat zij ze met groote belangstelling gelezen haddea. Te verwonderen is dit niet, want de resultaten van Sch's onderzoek aan de hand van de werken van zeer bevoegde vakmannen ondernomen, zijn zeer merkwaardig. Van de redactie van dit Weekblad een exemplaar van zijn geschrift ontvangen hebbende, waag ik mij aan geen afdoende kritiek. Voor een uitvoerige bespreking van een boek, dat in nog geen tweehonderd bladzijden zoo velerlei zaken behandelt, is dit Weekblad niet de geschikte plaats. Maar daarenboven, het door den schrijver ingesteld onderzoek loopt over een zoo uitgebreid veld van wetenschap, dat een beoordeeling van ziju boek in zijn geheel slechts aan zeer en kelen vergund zal zijn. Toch acht ik het een aangename taak, de aandacht op dit geschrift te vestigen. Nog afgezien van de slotsommen door den jchrijver verkregen, is het reeds een verdienste, dat hij den uitslag zijner onderzoekingen op het gebied der vergelijkende godsdieïistwetenschap onder veler oogen brengt. Uit den aard der zaak zij u het gewoonlijk slechts enkelen, die van dit veld vau wetenschap hunne bizondere studie maken en worden de ontdekkingen op dit gebied gedaan in beperkten kring bekend. Moge nu deze wetenschap eerst in den laatsten tijd een koene vlucht genomen hebben, toch is het een treurig verschijnsel, dat de meesten van hen, die het godsdienstig geloof als een dor heerlijkste kenmerken van 'smenschen geestelijk leven beschouwen, voortleven inde meest volslagen onkunde aangaande de wording en de geschiedenis van dit geloof. Als of liet van zelf sprak wordt het christendom (tegen woordig mag men wel vragen, welke vorm van christendom?) als de hoogste uiting van het godsdienstig geloof beschouwd en wat daarmede niet strookt is zoo al niet uit den booze ? dan toch van lager ord«. Op de catechisatie leert men een en ander omtrent de bijbelsclie verhalen met of zonder kritiek; en daarmede is voorde meesten de godsdienstige opvoeding voltooid, althans wat wetenschappelijke kennis betreft. Te hooren verkondigen, dat de christelijke godsdienst niet maar op eenmaal door goddelijke openbaring den menschen ia ten deel gevallen, maar dat hij zich even als elke andere godsdienst uit vroegere godsdieustvormen ontwikkeld heeft, klinkt velen als een gruwel in de ooren. Ontwikkeling uit het Jodendom kan er nog bij door, maar de Joden waren immers ook het uitverkoren volk Gods! Toch is het niet de vraag, of door ontdek kingen langs streng wetenschappelijken weg ook op dit gebied verkregen, onze godsdienstige overtuiging geschokt wordt; hier als op elk terrein geldt alleen: Wat is waarheid 'i Op de wording van het christendom of liever op den oorsprong van de verhalen en legeuden, die het ontstaan van het christendom heeten te beschrijven, werpen de onderzoekingen van den heer H. H. v. Z. een eigenaardig licht. In de vier eerste hoofdstukken, die de schr. als inleiding beschouwd wil hebben, behandelt hij achtereenvolgens: den oorsprong van het gods dienstig gevoel; het Animisme; de ontwikkelm<;slrappen van den godsdienst; het Fetichisme; Totemisme en Sharnanisme; Idolatrie; mythologische godsdiensten; periode der reflectie; Volksgodsdiensten en Wereldgodsdiens ten en laat daar reeds zien hoeveel uit lagere godsdienstvovmen in het christendom is overgebleven. Het is niet mijn doel hierbij uitvoerig stil te staan. Slechts C3n enkele opmerking. De oorsprong van 't gods dienstig geloof komt niet tot, zijn recht. De velerlei theorieën hieromtrent laat de schrijver onbesproken. Wat is volgens hem de oorsprong ? Uit wat wy op blz. l en volg. lezen, schijnt als schr's gevoelen te blijken, dat het godsdienstig geloof een uitvloeisel is van een eigenaar digheid van het dier?en derhalve, volgens schr. ook van onze dierlijke stamouders dat bij alle dingen die voor zijn waarneming toegankelijk zijn, de onbestemde voorstelling heeft vau een levend, bewust handelend wezen, dat elk voorwerp, elk verschijnsel voor het dier een virtueel, willend ding, een levend wezen is, dat even als hij zelf gevoelen eu begeeren kan, dat de wereld voor hem een machtig samenwerken van levende, bewuste en willende wezens is, zoodat de onophoudelijke stroom der diagen, waarin alles plaats heeft volgens de wetten, die hem leven en bestaan ver zekeren, voor hem slechts een groot drama is, gespeeld door vorm bezit tende of ook vormelooze, doch altijd werkzame wezens, die nu eens tot zyn nut, dan weder tot zijn schade handelen,; hem wel- of kwaadgezind zijn, zich aangenaam of lastig tooncn." De juistheid van deze bewering in 't mid den latende, ineen ik, dat hier wel wat al te korte metten wordt gemaakt met een der ingewikkeldste vraagstukken op 't gebied der godsdienstweten schap. De sch". poneert, maar bewijst niet. Trouwens dit is een gebrek, dat wij in zijn zoo lezenswaardig boek meermalen aantreffen en waarschijnlijk te wjjteu aau de beknoptheid, waarmede hij zooveel omvattende onder» , werpen behandelt. Da volgende hoofdstukken zijn gewijd aan den oorsprong van bat Joden dom eu van het Christendom. Daarbij komen uau verschillende andere godsdiensten ter sprake, die op de wording van het christendom van invioed ziju geweest. Vraagt men dan schrijver wat de oorsprong van laatst genoemden godsdienst is geweest, dan luidt zijn antwoord: het Parisme. De eerste christenen vormden een geheim genootschap. De astronomie heeft op het Christendom overwegenden invloed uitgeoefend. Op bladz. 152 leaen wij naar aanleiding van een op blz. 151 gegeven beschrijving van ecu poort der Nótre-Dame te Parijs: Het oorspronkelijk, later verloren gegaan geheim der Vrijmetselarij schijnt das de sabeistisehe verklaring des Ghristendoms geweest te zijn. Zij waren de laatste ingewijden in da hoogere,, JMysterietn des Lama". Evenzoo werd waarschijnlijk in de oude Mysterieën de geheime befcsekenis der Heidensohe mythen verklaard". De geheele bewijsvoering van den heer Hartogh-Heys van Zouteveen maakte op mij den indruk, dat hij te veel bewijzen wil en daardoor zijn doal voorbijstreeft. Ik erken, dat na het door schr. bijgebrachte niet wel geloochend kfvi worden, dat tal van bijzonderheden, die ons in de evan gelische verhalen omtrent Jezua' geboorte, leven,dood en opstanding worden medegedeeld, ontleend zijn aan hetgeen in andere godsdiensten, met name den Perzischen, aangaande den Verlosser der wereld wordt geleerd. In de godsdienvtige gebruiken, vooraider katholieke kerk komt zooveel voor, dat ecu sprekende gelijkenis draagt met gebruiken bij oudere godsdiensten in zwang, dat men ook daar niet aan vreemden oorsprong of invloed kan twijfelen. Een andere vraag is het evenwel of, al ware het uitgemaakt, dat Jezus van Nazareth nooit had bestaan; dat, indien hij bestaan heeft, zijn beeld door da legende zoo is misvormd, dat het onmogelijk is ook maar bij benadering uit te maken, wie hij geweest is; dat de verhalen omtrent hem zoo niet allen van Perzischen oorsprong, dan toch aan natuurmythen zijn ontleend (Christus is volgens den heer H. H. v. Z. zonnegod even goed als bv. Simson): of daarmede nu is uitgemaakt, dat het Christendom zelf den zelfden oorsprong heeft als de verhalen omtrent zijn stichter. '\Vaar Schr. den bodeoi van het wetenschappelijk onderzoek verlaat, schijnen zijue conjecturen mij gewaagd, althans verre van be wezen. Mot name geldt dit van zijn beschrijving vau het ontstaan van het Christendom op blz. 134 en 135. Mijns inziens heeft Sch. o. a. te weinig acht. reg !ve;i op ds pauliuische literatuur en de werken der oud-christelijke schrijvers. Men heeft Paulus wel eens den eigenlijken stichter van 't Christendom genoemd. Ik laat nu de door prof. Loman op nieuw aan da orde gebrachte, vraa.if, of de vier brieven tot dusverre vrij algemeen op naam van den Heidenapostel gesteld, werkelijk Paulus tot auteur heb ben, rusten. Ia elk geval mag men aannemen, dat zij uit de eerste of 't begin der tweede eeuw digteekenen. Is de conjectuur van Dr. H. H. v. Z. juist, dan blijft het toch, dunkt mij, onverklaarbaar, hoe ons in die geschriften ecu godsdienst voor oogen treedt, die weinig strookt met cie door h;:m gegeven verklaring van het oorspronkelijk Christendom. Maar daarbij ma» niet vergeten worden, dat de kerkgeschiedenis ons leert, hoe de oude kerk een groote mate van plooibaarheid aan den dag legde cu uitnemend de kunst verstond om aan de godsdienstige gebruiken van de volkeren, die gekerstend moesten worden, een christelijk tintje te geven. Hot kan den schrijver niet onbekend zijn, dat daaruit zich zoovele kerkelijke gebruiken en feesten, die van niet-christelijken oorsprong zija laten verklaren. Wat wij later bij de Germanen zien gebeuren, da* gebruiken eii voorstellingen aan den oorspronkelijken godsdienst ontleend, bij toetreding tot het Christendom, gewijzigd worden overgenomen, zai bij velen der eerste christenen ook wel het geval geweest zijn, waaruit wellicht veel vau wat wij bij secten uit de eerste eeuwen aantreffen, ver klaard moet worden. Als men b.v. later beelden op de Mithradienst betrek king hebbende, ah christelijke beelden is gaan vereeren, is dit nog niet een bewij-j, dat het Christendom zich uit da Mithra-dienst ontwikkeld heeft. Deze opmerkingen, die geen aanspraak maken op den naam van uitvoe rige kritiek, hebben slechts ten doel als mijne meeninsf te kennen te geven, dat Schr's conjectuur omtrent den oorsprong van het Christendom verra van bewezen is. Dat echter op de ontwikkeling der leer en der kerkelijke gebruiken evenals op het ontstaan van do verhalen, die den oorsprong van hot Christendom heeten te beschrijven, andere godsdiensten grooten invloed hebben uitgeoefend, heeft de heer H. H. v. Z. duidelijk aangetoond. Veel van hetgeen in Hoofdstuk VI?X dienaangaande wordt aangetroffen, is hoogst merkwaardig en de lezing overwaard, en levert een opmerkelijke bijdrage tot da vergelijkende godsdienststudie. De indruk van het geheele werk zou er zeker door gewonnen hebben, ware het laatste hoofdstuk achterwege gebleven. Juliaan de Afvallige wordt verheerlijkt ten koste van het Christendom. Dit feit op zich zelf zou zeker niet voldoende zijn, om over het in dit hoofdstuk geleverde deu staf te breken. Wat ik er op heb aan te merken, is de groote oppervlakkig heid, waarmede de schr. ziju stof behandelt. Gaf hij in de vorige hoofd stukken do doorslaande bewijzen vau degelijke studie, hier merken wij daarvan niet veel. De schr. laat zich veel te veel door zijn antipathie tegea hst Christendom leiden. Ik betreur dit vooral daarom, wijl men zoo doende den glad verkeerden weg inslaat, waar men zich geroepen acht betere voorstellingen aangaande de oude christenen ingang te doen vinden. Waaraan is het toe te schrijven, dat het Christendom onder het gepeupel (liet woord is van den heer II. II. v. Z.) van het Eomeinsche volk zoo snellen ingang vond? Schr. heeft dadelijk het antwoord bij de hand: Dit werd veroorzaakt door de destijds zeer ongelijkmatige verdceling van den rijkdom en door het communisme der eerste christenen. Mij dunkb hier maakt de Sohr. zich wel wat heel gemakkelijk zonder eeiiig bewijs van de zaak af. Op bk. 160 heet het: Als het geld der enkele rijkeren, die onuoozel genoeg geweest waren om toe te treden, verteerd was, en de diakenen dus niets meer uit te koeren hadden, hield dat gemakkelijke leventje wel op en moest men wér gaan werken voor den kost, maar men was een Christen geworden eu bleef zulks, gelukkig in het bewustzijn, dat al zondigde het lichaam of al had men het hier beneden nog zoo slecht, de ziel zalig was door het geloof in den Heere Jesus Christus en na den dood regelrecht naar den hemel ging (Dit bewustzijn gaf den Christenen kracht om zich voor hun geloof te laten martelen. Wat -beteekeneu enkele uren van lijden tegenover een eeuwige zaligheid?), en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl