De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 3 februari pagina 8

3 februari 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ko. 345 dioti weg alleen is liet mogelijk de scherpe kanten van de gebreken weg te nemen, sommige zelfs geheel te doen verdwijnen. Ten einde den lezer naar het standpunt te voeren, van waar het be sluit met zijne gevolgen nauwkeurig kanjworden overzien, is het noodig eenige beschouwingen van algemeenen aard te doen voorafgaan. . Aan het nnt der instelling van reserve-officieren, zal wel door niemand worden getwijfeld. In alle staten, waar men sinds de jongste groote oorlogen de waarde van een goede legervorming erkent, hscf't men maat regelen genomen, om het bezit van een reserve, ook van officieren te waarborgen Die reserve is tevens bestemd tot aanvoering van schutte rijen, laiuiweer bui-genrachten of hoe men deze noemen wil. Beide motie00 worden ook in het bedoelde besluit genoemd. Een niet te loochenen voordeel van het militiekader, waarover het besluit het stilzwijgen bewaart, bestaat nog in de mogelijkheid, om in vredestijd het aantal luitenants en onderofficieren aanmerkelijk in te krimpen en daardoor te geraoet te komen aan het onderhoud eeaer kostbare legerinrichting. Elke regeering, die met ernst het vraagstuk der vorming van militieofficieren wenseht op te lossen, moet in verband met liet doel, voor de adspiranten uls eenigen eisch een voldoende v:ctcnsclia2)pc1ykcontml±eUng stellen. Tot hen, die aan deze voorwaarden voldoen, behooren: a. de leerlingen eener Rijles-universiteit, benevens allen, die in het bezit zijn van het diploma van een voldoend afgelegd eindexamen van een Hoogere Burgerschool of een Gymnasium; b. zij, die voldoen aan een examen, waarvan de omvang zich uitstrekt over: wiskunde, natuurkunde, scheikunde (voor genie en artillerie), JiederIwidsche taal, twee moderne vreemde talen, geschiedenis en aardrijkskunde. De vereischte kennis dier vakken wordt vastgesteld bij algemeenen maat regel van inwendig bestuur. Ten einde het examen tot, het strikt noodige ts beperken, is het wenBchelijk dat de hoofden van onderwijs aan inrichtingen, als: Hoogere Burgerschool, Gymnasium, Veterinaire school, Handelsschool, Landbouw kundige school etc., een getuigschrift ter hand stellen aan die leerlingen welke reeds bij eenig overgangs-examen voldoende proeven van bekwaam heid voor het examen sub b. hebben afgelegd. Soortgelijke vereischten, als die onder a en & worden gevorderd in Duitschland, Oostenrijk, Rusland en Italiëvan de adspiranten, eeujarigevrijwilligers, waaruit in die landen de militie-officieren getrokken worden. Ook in Frankrijk wordt over het algemeen een zelfde stelsel gevolgd. Het program van het examen onder b is daar echter van zoo geringen omvang, dat zij, die met cenig succes het onderwijs aan de lagere schoien hebben3 gevolgd, zich met veel kans van slagen aan bedoeld examen kunnen onderwerpen. Om bet den jongelieden vooral niet. ie moeielijk te maken, loopen de vragen in de eerste plaats over de betrekking en do daaraan verbonden werkzaamheden waarin de adspirant het laatst werkzaam is geweest. Bovendien werkt de samenstelling van de departementale examen-commissie niet weinig mede, om den waarborg voor voldoende intelleetueele ontwikkeling nog te verminderen. Die commissie wordt gevormd uit burgerleden, notabelen, wier kennis zich niet verder uitstrekt dan tot den landbouw, den handel en de nijverheid, '/.nik een commissie, waarvan de leden niet gedacht hebben ooit een examen te zullen afnemen, schiet veelal te kort aan voldoende kennis; bovendien draagt zij een zeer plaatselijk karakter, waardoor vrij spel wordt gelaten aan alle persoonlijke invloeden. Het leger, dat uit den aard der zaak het meeste belang heeft bij een behoorlijk onderzoek naar de kennis der adspiranten, is in deze commissiën niet vertegenwoordigd. In Italiëdaarentegen bestaat zij geheel uit officieren. In Duitschland en Oostenrijk hebben ttcec officieren daarin zitting. Het behoeft wel geen betoog, dat de laatste samenstelling in allo opzichten de voorkeur verdient; daardoor worden de belangen van maatschappij en leger gelijkelijk behartigd. Door een provinciale commissie vast te stellen zou in ons land voldoende waarborg tegen protectie ver kregen kunnen worden. Onder de voorwaarden van het eenjarig-vrijwilligerschap behoort in Frankrijk ook de storting van 1500 frs. in de staatskas. Tegen betaling van een som gelds en na een zeer gemakkelijk onderzoek van twijfel achtige waarde, kan dus de jongeling uit de hoogere standen en de gegoede burgerklasse vrijstelling verkrijgen van vier jaar werkelijkon dienst in het leger. Is het wonder, dat '/.nik een ongehoord privilegie een doorn in het" oog is van het gros eencr bevolking, die over het algemeen een democratische tint vertoont ? Heftig zijn dan ook de aanvallen, die het eenjafig-vrijwilligerscbap in Frankrijk heeft te verduren gehad. Sinds de optreding van Qatnlella als eerste Minister wenseht men daar ta lande by een diensttijd van 3 jaar tot eerste oefening, volkomen afschaffing van het stelsel der eenjarige vrijwilligers. Ware de minister Thilawl/n aan het bestuur gebleven, dan zou reeds lang een dergelijk wetsontwerp zijn voorgedragen. Toch KOU de vernietiging van die instel ling de bron geworden zijn van groote maatschappelijke moeilijkheden. Immers niet ongestraft brengt men de bloem der natie drie jaar onder de vanen, waar n jaar meer dan voldoende is. Wél is verbetering van het Fransche stelsel dringend noodig; verscherping van de voorwaarden tot toelating en gelijke behandeling in dienst, gepaard met afschaffing deistorting kunnen Frankrijk in het bezit brengen van een degelijk korps re*«rve- officieren, Wenden wii thans den blik naar de pogingen op eigen grondgebied aangewend tot het verkrijgen van militie-officieren. In het eerste ontwerp tot wijziging der wetten op de nationale militie, in 1812 voorgedragen door de ministers Thorlecke, Kngelvaart en Brocx, werd in art. 35 aan loteliugen en vrijwilligers bij de militie, de vrijheid gegeven, om zelf te voorzien in hun kleedhig, en te dienen met gemis van soldij, brood en toelage. Daartegenover waren zij niet verplicht in de ka zerne te wonen en deel te nemen aan eenige ménage. Indien dit wets ontwerp tot wet verheven ware, dan zouden ook w|j de nadeelen van het privilegiën-stelsel der gegoede klassen ondervonden hebben, evenals in Frankrijk waar nog eenige eischen van wetenschappelijken aard waren ge steld. Ook wij zouden ervaren kebben, hoezeer onkunde, grove aanmati ging zelfs tegenover meerderen, volslagen gebrek aan discipline de nood zakelijke gevolgen zijn van een voorrecht dat alleen op het bezit van een weinig geld zijn grondslagen heeft. Men bedenke, dat nergens onbil lijkheden daarenboven zoozeer gevoeld worden als in het leger. De diensttijd was in dit ontwerp voor de bevoorrechten op 6 maanden bepaald. Deze tijd is veel te kort. Yoert men verplichte oefening in den wapenhandel aan de scholen in, dan kan 9 maanden als minimum be schouwd worden. Het, wetsontwerp van de ministers G cc riseina, van Stirtim en J3»'0c#(lS73) schonk dezelfde voorrechten aan hen, die zouden voldoen aan eischen van bekwaamheid jiacler door ds liegeen;,g vast te stellen. Dit was althans een stap verder in de goede richting. Na die mislukte pogingen werd het vraagstuk der militie-officieren voor onliepaaldcn tijil op den achtergrond gedrongen, tofd.it eensklaps de Mi nister Weitscl op het einde van het vorige jaar den knoop doorhakte en het stelsel invoerde, zonder voorafgaande afschaffing der dienstvervanging. Zal deze poging gelukken ? Ziedaar een zeer gewichtige vraag, die thans aan de orde is. In de toelichting van het besluit vindt men het doel daar van omschreven: ontwikkelde jongelieden, die blijken hebben gegeven van grooten ijver en uitstekende» aanleg, moeten gedurende den militietijd zoodanig practisch gevormd worden, dat zij bij de mobilisatie als réserve-officieren kunnen optreden. De verwachting is gewettigd, dat be schaafde en ontwikkelde jongelieden zich zullen laten bewegen, om in persoon hun miliiiephcht te vervullen, wanneer hun het vooruitzicht ge opend wordt tijdens hun diensttijd tot den rang van 2en Luitenant bevor derd te worden". Bedoelde officieren zullen steeds in den 2eu Luitenants rang olijven en door een zichtbaar teeken op de uniform herkenbaar zijn. De minimum diensttijd voor bevordering tot dien rang wordt vastgesteld op J~> maanden, waarvan 5 maanden de graad van sergeant moet bekleed zijn. Zullen jongelieden zich op deze voorwaarden laten verlokken, om hun tijd tot' eerste oefening minstens met 3 maanden te verlengen'? Da Minister verklaart zelf iu de toelichting, dat slechts weioigen na 15 maanden het doel zullen bereiken. Wij doelen deze optimistische beschou wingswijze niet. De meeste der tóoelde jongelieden bskleeden een betrekking en zullen er naar haken spsedig in da burgermaatschappij terug ta keeren. Zoo ook de studecrende jongelingen. De toekomst zal moeten keren, of de Ilegeering juist gezien heeft. De hoofdfout van hot Besluit schuilt in de veel te lage eischen voor deadspirant-reserveofficieren. Wie met aandacht de programma's naleest, ziet niet alleen, dat het schrijven in goeden vorm van een rapport of opstel de esnige eisch van wetenschappelijken aard is, maar dat een dege;k en eenigszins ontwikkeld onderofficier in militair-theoretische kennis weinig of niet zal achterstaan bij den aanstaanden militie-officier. Zoo bestaat bij de infanterie dit verschil slechts in de kennis der compagniesadministratie t-n die van de elementaire taktiek van het eigen wapen, benevens die van de gevechten om terreinvoorwerpen. De kennis van het eersto kan alleen van bc-teukenis zijn, indien men practisch werkzaam ia geweest, en daarvoor is bij de opleiding tot militie-officier geen tijd. Daarenboven en dit behoori vooral niet uit het oog te worden verloren zullen vele onderofficieren praktisch hooger staan dan het gros der bedoelde officieren. Intusrfchen verklaart, ds Minister zelf, dat de geheele instelling voor alles op prakthche grondslagen is gevestigd. Zal onder deze omstandigheden het gezag van den militie-officier vol doende zijn? l M prestige wordt t cc// in do eerste plaats gehandhaafd dooi- meer u'ctcnscltnppcUiJx en meer i-alüennis. Ook tegenover de uatio heeft de officiersstand een zeker prestige ta handhaven. Wanneer nu de korpscommandanten het maximum getal militieofficieren in het Besluit -vastgesteld trachten te vormen, zal dan aan den ofliciersstand geen gevoelige slag worden toegebracht? Voor da natie is militie- en beroepsofficier zoo wat hetzelfde. Zij verkeert derhalve in de meening, dat de kennis voor de luitenantsbetrekking al heel weinig om het lijf heeft. Wij vreezen, da4-, bij ruime toepassing van het Besluit de gebreken van het Franschc stelsel niet al zijn schadelijke gevolgen, zich in ons leger in sterkere mate zullen doen gevoelen. Maar er is nog meer. De veel lagero maatschappelijke en intellectueela ontwikkeling van een deel der reserve-officieren, vergeleken met die van hunne kameraden in het leger kan tot geringschatting van do eersten leiden. Eindelijk is de maatregel kostbaar. Wordt daardoor niet weder een deel van hot leger langer onder de wapens gehouden dan volstrekt noodig is? Had de Minister hoogere eischen voor wetenschappelijke ontwikkeling gesteld, clan ken men,evenals in Pruisen en elders volstaan met een njarigen diensttijd of zelfs minder. Zij, die dan werkelijk den officiersrang willen behalen, behoeven niet na te blijven. Zoo zouden zich zekerlijk een gelijk «etal hebben aangemeld als thans het geval zal zijn, nu, zooals wij reeds zagen, de wetenschappelijke eischeu wel is waar lager gesteld zijn, maar de°diensttijd daarentegen aanzienlijk langer dan 12 maanden wordt. Bij i hoogere eischeu ware ook de noodzakelijke verbinding met do toekomst t verkregen, wanneer zoo het er eenmaal toe komt de verplichte per] Boonlijke dienst de plaatsvervanging verdrongen zal hebben. l Uit een en ander blijkt, hoezeer de werking van het besluit geheel athankelijk is van de inzichten der korpscommandanten en meer bepaald van hunne opvatting betreffende de woorden; beschaafde en ontwikkelde jongelieden" Wanneer geen drang van hooger hand wordt uitgeoefend, kunnen deze woorden, in de toelichting van het besluit gebezigd, oorzaak zijn, dat slechts een gering getal reserve-officieren benoemd wordt. In dat geval zouden wij den maatregel, behoudens de opmerking in de vorige alinea, toejuichen. Blijkt tocht, dat de stof voor reserve-officieren niet in voldoende mate aanwezig is, dan kan met te meer klem door de Regeering op de noodzakelijke invoering van den persoonlijken dienstplicht worden gewezen. Van dit standpunt gezien ware het dubbel wenschelijk geweest, de instelling op degelijke grondslagen te vestigen en daarbij in de eerste plaats den blik ta richten op de misslagen, door onzen grooten zuidelijken nabuur, bij de to?assing van het eenjaiig-vrijwilligerschap begaan. Cambreaux.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl