De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 10 februari pagina 3

10 februari 1884 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 346 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ge fcent Me^erleer's Rob er t Ie Diable" en ge weet dat er eene Bcène in voorkomt, waarin tal van lieden, die zich aan eene, alles behalve benijdenswaardige plaats bevinden, in koor het weemoedige lied aanheffen: Je m'embête, tu m'embêtes, c'a m'embête beauconp, De chanter, de chanter tout Ie soir pour six sons!" Welnn die helsche toonen mogen muziek genoemd worden, wanneer men ze vergelijkt bij het gillen, krijschen, snerpen en schetteren in het reusachtige spinnenweb dat, tegenwoordig, boven onze stad gespannen is. Het regende bij stroomen; gudsend en plassend daalden gansche water vloeden neder en 't was eigenlijk geen regenen, maar, om met den zeerob te spreken, een ledig-gooien van putsen; wanneer iemand de tijding ver kondigd had dat de Noordzee bezig was ons te verzwelgen, dan zouden wij hét geloofd hebben, want het onophoudelijk stroomen maakte ons haast even versteld en ongevoelig, alsof wij hadden moeten luisteren naar de redevoeringen van een ver-woed spreker, die zich niet aan de vermanin gen van den voorzitter stoort. Nog zoude dat alles nog overkomelijk zijn geweeat, wanneer wij den modder maar niet gehad hadden; wanneer ik modder" zeg dan doe ik dat omdat het kind toch een naam moet hebben, maar eigenlijk is die uitdrukking niet juist, want tot nogtoe is hefc den knapsten kop niet gelukt om eene passende benaming te geven aan de geelgrijze, taaie, glibberige, kleverige en bovenal onooglijke massa die, nu en dan, de straten onzer stad bedekt. Wanneer ge in den zelfmoordenaar van Piet Paaltjes leest: 't Spattend slik had zijn boordje bemorst schier!" clan vindt ge dat vermoedelijk heel erg en ge verbaast er u over dat slik zoo hoog kan spatten: maar ik verklaar u dat dit heelemaal niets om het lijf heeft, want hier in Amsterdam zijn zelfs de punten onzer neuzen en de bol-len hoedenonzer beklonterd en bemodderd; de haan op den Westertoren zag twee dagen lang zoo zwart als roet en moest eene reinigings-kuur met groene zeepen warm -water ondergaan; do standbeelden van Vondel, Rembrandt en Thorbecke moesten letterlijk worden uitgegraven; er werd een club der etelten-loopers opgericht, eene circulaire werd uit gegeven vanwege eene maatschappij, die zich ten doel stelde om in het mod derige Amsterdam een speciaal badhuis opteriehten voor hen die modderbaden moeten gebruiken; de winkeliers in gemaakte kleederen verdien den schatten, want er waren geen pantalons genoeg te krygen, daar ieder die een beetje op orde en netheid zag, drie of viermaal per dag datzoo onmis baar kleedingstuk, voor een nieuwen onbemorst moest verwisselen. En de laarzenmakers! Ik geloof, geachte Waterkolker, dat er op dit oogenblik in Amsterdam geen enkel bottier is, die zich niet millionnair mag noemen; er werd letterlijk gevochten om een paar nieuwe laarzen machtig te worden; de menscuen maakten q e u e voor de winkels en cavalerie moest aanrukken om de orde te bewaren onder de dringende en woelende menschen-massa's die laarzen met gutta-percha zolen wilden vermeesteren. Dit laatste artikel, ik zeg het in het voorbijgaan, is haast het electrisch licht, de grootste uitvinding onzer dagen; hij die zoo'n paar laarzen aantrekt is veilig en geborgen, op voorwaarde dat hij geen ge bruik maakt van de warm-water-stoven onzer spoorwegen (wanneer aij diéstoven namelijk aanwezig en... warm zijn) want plaatst hij argeloos zijne voeten op een dier instrumenten, dan lost het onderste gedeelte zijner laarzen op en komt hij zonder zolen te huis. Vanwaar die modder-nood ?" vraagt gij. Weet in de eerste plaats waarde heer, dat wij in onze stad bezig zijn om alle grachten, pleinen eu straten op te breken, ten einde nieuwe gas-buizea in de ingewanden der aarde te verbergen ! Gij zult mij vermoedelijk antwoorden, dat het beter ware geweest wanneer men voor dit werkje geen jaargetijde had uitgezocht, waarin regenbuien en stormvlagen te verwachten waren, maar juist deze opmerking verraadt dat ge geen Amsterdammer zijt, daar ge anders zoudt weten dat in Amsterdam het alleronmogelijkste mogelijk is en wij, Napoleon I nasprekende, zeggen: het woord onmogelijk" is uit de dictionnaire geschrapt! Dan, hebben geleerde en kundige mannen mij verteld dat bij de meeste gemeente-werken binnen onze veste, gebruik wordt gemaakt van zand uit het Gooi, dat tot de na-familie van het geslacht modder moet behooren; het ware misschien, naar Waterkolksche opinie, preferent om zand van de duin-reeks te halen die zoo dicht in onze nabijheid is, maar ge vergeet o, geachte kritikus, dat slecht datgene lekker en goed is wat van verre gehaald wordt en dat men slechts bogen mag op zulke zaken, die met knnst en vliegwerk worden tot stand gebracht. . Ia de derde plaats hebben wij sedert eenigen tijd, eene nieuwe, ge meentelijke reinigingsdienst gekregen, die er stoere paarden, kranige wagens en kenrige veegtoestelleu op nahoudt. Aller Anfang ist Schwer", zegt de dichter en ge begrijpt, dat de nieuwe dienst met groote moeielijkheden en bezwaren te kampen heeft, terwijl zij bovendien moet zorgen, dat al de nieuwe machines en toestellen niet door te druk gebruik, te spoedig den glans der nieuwheid verliezen. Wellicht zijn mijne opmerkingen niet geheel en al juist en het is ook wel mogelijk dat mijne zegsmannen minder goed waren ingelicht, maar desalniettemin vermeen ik te mogen aannemen, dat de Amsterdamsclie modder-nood der laatste weken veroorzaakt is door opbrekerij, slecht zand en onvoldoende reiniging, en dat zoowel ieder dezer zaken afzon derlijk, als de drie te zamen, er schuld aan zijn dat de Slijk-stad" der ouden overtroffen is geworden door de veste aan Amstel en IJ gelegen. Met opzet verzweeg ik de Jordaan" met hare retrospectieve veldkeien, gelijk eenmaal een onzer Gemeenteraadsleden zoo tref fend zeide; het lot van de bewoners dier buurt moet verschrikkelijk zijn geweest en ik vermoed dat zij zich, met de noodige proviand, in hunna buizen zullen hebben opgesloten, in kalme berusting afwachtende dat da modder-banken zouden verdwijnen en men zich op de straat zoude kunnen begeven, zonder het gevaar te loopen van tot aan den hala in het slijk te verdwijnen. ETWHÜ«prak ik over de nieuwe wijken, die aaa de buitenzede, onzer stad verrijzen; wanneer g« naar ik vermoed, een gevoelig hart in uwen boezem voelt kloppen, pleng dan met mij vele en zilte tranen over het treurig lot der buiten-wijkers, die in een oord wonen, waarop ook al weder het woord van den dichter toepasselijk is: -?Da hinten aber ist es fürchterlieh l" Ik ben, een paar dagen geleden, in het nieuwe stadsgedeelte geweest, en heb mijzelren toen beloofd om er nimmer weder eene ontdekkingstocht te doen, want ik ben te oud en, naar ik geloof, te verstandig om mij moedwillig in levensgevaar te begeven. Gapende afgronden deden mij duizelen, Pontijnsche moerassen boezemden mij afgrijzen in, ik stiet de neuzen mijner laarzen tegen het hobbelig en onbegaanbaar plaveisel stuk en mijn reuk-orgaan werd voor zeven-achtste gedeelte bedorven door afgrijselijke miasma'g, die door sommigen aan gebreken in het Liernusstelsel en door anderen aan hoopen afval en rottend vuil, werden toege schreven. Wij zijn er verschrikkelijk aan toe", zeide een bewoner van dia aller nieuwste der nieuwe wijken, wanneer het stormt trillen aller woningen op hunne grondvesten en wordt alles kort en klein geslagen; soma vallen een paar huizen, met donderend gekraak in elkander; het is hier smerig en het stinkt hier; bestrating en verlichting zijn gebrekkig;?des zomers worden wij opgegeten door de muggen en op dit oogenblik hebben wij eene muizen-invasie." Er volgde nog een -lang vertoog over het betalen van belastingen, over het toezicht op het bouwen van woningen, over politie, reinigingsdienst, rioleering en wat niet al meer, waarop ik u, geachte Waterkolker, echter niet zal onthalen, want reeds vergde ik te veel van uw geduld en van dat mijner lezers. Ten slotte een enkel woordje: wanneer in het vervolg ten uwent weder eens een klein watersnoodje mocht heerschen, bedenk dan dat eigen leed meestal sterk opgeschroefd wordt en roep, afgaande op mijne woorden, die ge gerust Vertrouwen kunt, uit: die arme" Amsterdammers, hebben het nog veel slimmer, want wat ons^hindert is gelukkig maar water en zij stikken in de modder en de stampers Aebben bijna geen water meer over om die modder wegtespoelen. Apropos een allerlaatste woord: hoe komt ge er toe om mijne woning aan -het Damrak" te zoeken? Ik verpand u mijn woord van eer, dat ik niet het genoegen heb die moderne, zandrwoestijn, dat Sahara der 49e eeuw 'te bewonen! En dan nog: ik bemerk dat gij ook een Jan" hebt! wilt g.e mft den jongen eens leenen? Ge ontvangt mijn Jan" dan in ruil. De jongens schijnen beiden teren neuswijs en verwaand, wellicht dat verandering van lucht eene gunstige uitwerking op hen heeft. Met verscüHldigda gevoelens van Hoogachting i Uw. Dienstw. Dienaar en mede-lijder .Aquarius. BRIEVEN VAtf JAN VAN 'T STICHT. Eerbied voer de justitie, het hechtste bolwerk van den Stalt! Het is waarlijk niet de schuld van de pers als die woorden van den substituutofficier van justitie het Nederlandsche volk niet eens weer flink zijn in geprent. Er zijn wel sommigen die beweren dat mr. de Ranitz aan zijn denkbeeld nog een eenigszins juisteren vorm had kunnen geven door te zeggen: Een eerbiedwaardige justitie, het hechtste bolwerk vaneden Staat maar dat zijn niet-gestudeerde lui en die kunnen onmogelijk zoo logisch redeneeren als iemand die mr. voor zijn naam schrgft. Wat mij betreft, ik vind nog hechter een bolwerk van onzen Staat, de vrijheid van denken en spreken, die wij van onze vaderen hebben geërfd, die iederen Nederlander is ingeschapen. Als men die vrijheid aanrandt, als men, du haut de sa grandeur, het gebruik dat van die vrijheid gemaakt wordt met diepe verachting straft, dan schudt het Staatsgebouw op zijne grondvesten. Aan die vrijheid moet zelfs de justitie niet raken. Er is heel wat geschreven en gesproken over het Munsterkerkhofgeding, en vooral hier, waar honderden getuigen zijn geweest van de ik zal het maar noemen, zonderlinge wijze van behandeling dezer zaak. Ge deeltelijk heb ik ook de terechtzitting bijgewoond en met mij hebben zich velen geërgerd, als de voorzitter telkens en telkens weer ons liet zien hoe men getuigen en hoe men beklaagden behandelen moet. Van Kooijen sta's op!" klonk het kort en krachtig als een der getuigen de identiteit van dien, nog ter terechtzitting om het verlies van zijne vrouw schreiende man, moest constateeren. En moest datzelfde geschieden met een der beklaagden, of' moesten dezen voor 'a rechters stoel verschenen, dan heette het: Meneer Die! och wil u zoo goed zijn eeis hier te komen!" of Meneer Deze! sta u eens even op alsjeblieft!" Niemand zal zeker eischen dat men de beklaagden ook ter terechtzitting niet naar den stand, dien zij in de maatschappij innemen zou hebben be handeld. Het zijn geen misdadigers! Maar waarom tegen Van Kooijen zoo kort, waarom hem nog zoo kras terecht gewezen als hij aan zijne wel te begrijpen verontwaardiging tegen de jongelieden, die hij als de oorzaak van den dood zijner vrouw beschouwt, lucht gaf 'i Hy was hier allerminst een misdadiger! Was het al niet mooi genoeg dat de advocaten het zóó maakten, dat de man het niet kon uithouden maar wegliep ? Was het niet mooi genoeg dat een der pleiters uit deze treurige zaak nog zoo veel stof tot geestigheid" wist te putten, dat hij zelfs den voorzitter een glimlach ontlokte ? Was het niet mooi genoeg dat de man van een anderen pleiter moest hooren, dat zijne vrouw eigenlijk de schuld van alles was omdat zij de hoogst onvoorzichtige, onverantwoordelijke daad had begaan, ja de roekeloosheid... door haar hoofd buiten de deur van haar eigen hmste steken om te zien hoe fatsoenlijke jongelui, jongelui van goeden huize'zich amuseeren? Als men dien advocaat hoorde zou men gedacht hebben dafröe vrouw niet naar fatsoenlijke jongelui, jongelui van goeden huize ge»en had maar bijv. het hoofd door de deur van een tggerhok had gestoke^ advocaten mogea ba KOO'O gelegenheid wat meer seggsa, dan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl