De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 10 februari pagina 5

10 februari 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Na. 346 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. verwend. Niet lang geleden speelde uier Eugen d'Albert en de herinnering aan diens weergalooze techniek zal het in den eersten tijd voor alla pianisten moeilijk maken hier een echt succes te verwerven. Er zijn pianisten, die ik liever hoor dan d'Albert, maar weinigen die zooveel kunuen doen als deze jonge kunstenaar. Gisterenavond gaf CeciUa" een uitvoering van Richard Hol's Darm. Het was de tweede van dat werk. De koren zijn liet zwaartepunt daarvan n deze werden hier zeer goed gezongen. \ an de totisten spande uw Stadgenoot Rogmans de kroon. Het was, geJooi' ik, du eerste keer dat hij hier optrad. Ka de schitterende wijze waarop Lij deu David zong, kun Rogmaus hier in het vervolg steeds op tucces rekenen. In deze tijden vsii tenorschaarschte is een tenor als hij bijna omvaardcerbaar. Om nog even op het werk zelf terug te komen: hoewel ik gacnszins Wind beu voor de verdiensten, ja voor de schoonheden daaraan, telkens moest ik onder liet hooreu bij mijzelf constateereu dat het meer het product is van kennis en nadenken dein van inspiratie. Wat de Franschcn noemen couler de source" vindt men hier slechts zeiden. Alles is goed gemaakt, voor alles is de rechte toon gevonden, de stemming is meestal goed weergegeven, maar de inspiratie, de goddelijke vonk wordt maar al te vaak gemist. Hol is zwak in het scheppen van frisscke melodiëu; waar hij grooto massas hanteert, daar is dat niei zoo merkbaar, en u* instru mentale praal bedekt dan de armoede aan gedachten, maar in de solu's, waar het op echten zang aankomt, daar komt dieaanhetlicht. Trouwens dit geldt niet alleen van Dacid, maar van zoovele dergelijke werken van onzen tijd. Men wordt hoe langer hoe knapper, hoa langer hoe vinding rijker in het behandelen van orkest en koren, maar van waar do indruk van leegte, dien zoovele moderne composities achterlaten ? Men ziet de componisten steeds zoeken; in elke pkrase schuilt een intentie, alles heelt een motief. Vroeger gaf men zich meer zooals men was, mcu zocht niet oo angstvallig... en vond meer. Den Haag, 6 Febr. 1881. UIT BELGI ISEssor. Concert populaire. Raway. Sigurd (eerste deel). Reijers persoon. Toen de voorzitter der i'ransche republiek, Jules Grévy, de laatste grooto tentoonstelling van schilderijen, enz. te Parijs bezocht, riep hij bij deu eersten blik uit: Zóó is 't goed! Daar zie ik den waren repubükeinsehen salon, waar allen talent hebben, zonder dat de een zich onmetelijk hoog boven den ander zoekt te verheffen". De Figaro staat in voor de waar heid van dit gezegde. "Welnu, iets dergelijks kwam deu schrijver dezes (ofschoon in een ko ninkrijk levende) in den zin, ua een herhaald bezoek der kloiue schil derij-tentoonstelling van IJExsor. ISEssor is een gezelschap van jonge kunstenaars, waartoe, op aloude vlaamsche rederijkerswijze, zoowel die der verven, en der tonen als di der sprake behaoren. Hun doel is regelmatig de vruchten van hunne vlijt aan 't publiek ter beoordeeling te stellen, zonder te wachten op de goede of slechte kans der gewone driejaarlijksche tentoonstellingen. lieden doet het gezelschap voor de achtste maal een beroep op de welwillendheid van het publiek, om het volbrachte werk te komen aanzien. De Gaulois zon zeggen: lis ne se préoccupeut que du public. lis so sentent regardes, observcs, jugés". Hij zou er misschien bijvoegen, zooals hij 't van den zomer deed: De la pointure e.a'.J de la peinture? .... Allons donc!.... Jamais!.... Les peintres n'ont plus Ie seus de la vie, ils n'ont plus que Ie sens du thcatre, qui est une déformation de la vie .... Ils voient maiutenaut a travers une lorguctte des choses apprises", enz. enz. Dit oordeel is wat hard, om op de Bvusselsche schilderijen toegepast te worden, maar toch, het ontbreekt hier in 't algemeen aanfrissche, ongezochte oorspronkelijkheid. *Wij tellen 187 kunstwerken, daarbij gerekend een paar beeldhouwerken. J)e waarde der schilderijen ligt hoofdzakelijk in eenige goede portretten. Hierin vindt men ten minste nog als herinnering datgene teru^, waar door de Vlaamsohe schilderschool zich vroeger onderscheidde: waarheid ea kracht van kleur. Een aantal der tentoongestelde werken lijden aan anemie, aan gebrek aan bloed, of althans, zou een pedant geneesheer zeggen, aan oligamie, d. i. de eerste trap dier ziekte. Zijn deze groepen in een leprozonhuis geschilderd", vroeg spottend een kunstlievend medicus, dat al dat volk den alphos (een soort van huidziekte, die zich door witte vlekken openbaart) schijnt te hebben?" En daarmede wees hij nu op den levensgrooten Steenhouwer van Henri Evrard, dan ?weer op de Voddenraapsters van Léon Fréderic, en eindelijk zelfs op de paardsn van Alexandre Clarys, wier rug zich krijtkleurig voordoet." Ref. luisterde het gesprek niet verder at'. In elk geval heeft Clarys in zijne hondekoppen (alweder portretten) de natuur naar waarheid eu met karakter terug gegeven, eene groote eigenschap, v/elke de hondenschilder Van den Eycken met goeden uitslag nastreeft. Frédcri's Voddenraapsters vertoonen, uit de verte gezien, begrip van groepeering en perspectief, doch zijn Herder en zijn Boer verwekken minstens eenen glimlach, zoozeer schijnt de schilder (hij en meer anderen) niet zijn publiek een loopje te nemen. Evrard schilderde, nevens het genoemde werk, evenals velen zijner collega's, eenige impressionistische raadsels. Zoo stond Ref. vóór menige schilderij, turende, zoekende, (als iemand dio een spreekwoord" moet raden), om datgene te vinden wat do Cata logus aangaf 't zij straat of woud tot dat hij 't bijna onherkenbare had gevonden, 't Was er óp ! Den goeden niet te na gesproken! Men vernieidt zich gaarne in de Duinen of aan 't Moeras van Adolphe Hamesse, en bij de goede, stille waterverf-landschapjes van Armand Heins. Doch zelfs bij de groote schil derij van Laboulaye, ISdbandonnée eene vrouw die midden op straat ??waarschijnlijk bij 't gezicht van Laren verlater" in zwijm valt, rijst menige vraag op bij den toeschouwer; hij beklaagt de herhaling van zulk - oud .en miuder smakelijk onderwerp, al heeft de bewerking pok verdienste van compositie. Wij kunnen aan Laboulaye de Toovenares, hier ten twee den male tentoongesteld, niet vergeven. Zou het verder mogelijk zijn zonder buitengewoon goeden wil, op da schilderij van Jean Mayuéde houtkrulïen, Les copcatu:, te herkennen? Is het mogelijk te zeggen of de halfnaakte vrouwelijke figuur van Jan Toorop J'A'.ich du /'e.M;-;/.'?ledekt is door een hemd, door een toevallig afgestorte snceuwmassa. of door eene soort vau watten borslrok? Men i-,iöt ondeitiwscheii '/.oowel hier aan de vkeschpartijcn, als aan da koppen op ""Eiïicrrcmod dat de schilder beter kan. maar hem 't gevoel van s t ij l ontbreekt, wat 't impressionisme niet kweekt. Den met'siteu dezer jonge kunstenaars is Let geraden sdch met meer zorg aan de natuur te houden. Frnnrois Halkett kan veel leeren van de groote meesters (Veroncse, Torbiirg, eaz.) wier werken hij afschildert. De kunstenaar moet niet kwalijk nemen, dat mcu liever van uit den spoortrein te Rotterdam vau de beurs naar de Delftsche poort?de straten en huiden in de diepte ziet, dan op zijn doek: llue de Seine, d Paris. Uelzclidc gebrek vertoont de anders met oubegaafde Alexandre Marcelte; natuur en poëzie ontbreken, ondanks de vaardigheid vau tcekcmng en de gemakkelijke schildering. De bloemstukken ahveer portretten vau liubert Bellis, met karak ter gepenseeld vau Adolphe Crespin, ofrchoon deze wat minder bezield zijn, vau Mej. G. Meunier, zeer kleurrijk, hoewel de appelbloesem wat reusachtig is, van F. Seghers, fiisch doeli evenzeer buiten proportie opge vat, de bloemen eindelijk van Marchot do Tombeckem hebben allen, doch verschillendo waarde van teekeiiiug en kleur. Door bijna impossii/le kleur zondigt daarentegen de groote schilderij van mer Dierix, 'J'riste veitlce aan ecu sterfbed. De coup de vc'/i' vau li!. Hoelcriox geeft teekenen van goeden aanleg, doch aan zijne portüde tichaci'bcëk zien wij weder niet of de schilder vegen of stol' bedoeld bceif. Veel meer kunst verraadt zijne An'ii'ée de la malie, tt Douvrcs, reeds te Gent gezien. Eindelijk nog een woord van lof voor de beide Düleiis; Albrechts schipbreuk verraadt meesterschap over 't penseel, al is het water wat dik; Juliaans gebeeldhouwde fries voor het weeshuis te Uecle is met groot talent behandeld; vooral de kinilcrkoppen ziju vol karakter, en de vrouwen, ccn iamiliebeeld, voortreffelijk w<dergegeven. Wij . hopen dat LT.ssor meer en meer eene h oog e vlucht in de kunst moge nemen. Aan ouvermociden arbeid ontbreekt liet niet. ilij, zegt men, komt alles te boven en zal den dwaalweg doen vermijden. Eindelijk hebben de Conccrls popiilaircs de mus'njne classlqnc weder oenen aanvang genomen. Wat eigenlijk deze titel betcekent is moeilijk te zeggen. Vóór eenige jaren onder de leiding van Saniuel, dio vervolgens hoofddirecteur te Gent is geworden; bedoelde men met bovengestcidcu naam : muziekuitvoeringen, welke toegankelijk waren tot kleinen prijs, en waar slechts muziek van erkende groote waarde, dus meest van overleden meesters werd uitgevoerd. Thans hoort men er vau tijd tot tijd ook l'agauini eu de nieuwere fransche componisten ofschoon geen gezang. Het Concert van verleden Zondag, voor de eerste maal in de groote Opera-zaal la Monnaie gegeven, bracht ons als nieuwigheid Les adieux, poème symphonique en trois partios. Prologue : a. Adieux; b. Désespoir; c. Retour, par Erasme Raway." Van dezen 85-jarigen Luikschen compo nist, voormalig leeraar van aardrijkskunde eener middelbare school, hoorden wij verleden jaar Scènes indous, voor orkest, die 't kenmerk dragen eener kunstvaardige behandeling der instrumenten, geestigheid en oorspronke lijkheid van combinatiëu en veelzijdigheid in de bewerking der gegeven echt osterschümelodieën en t o o u s c h a l e n. Dat muziekstuk schil derde sprekend de wildheid vau een uitgelaten Oosterschen stam, en getuierden van den groof.cn aanleg des kunstenaars. Wij vinden dezelfde hoedanigheden in het voor ons liggende werk terug. Evenwel, datgene wat in de Sccn.es 'tiiduus natuurlijk en op zijne plaats scheen, doet zich hier voor als ontbrak het den kunstenaar aan middelen om zeer uiteeuloopend gevoel en verscheidenheid van toestand uit te drukken. Eerst vroegen wij ons af: Welke adkux zijn hier bedoeld ? Zijn het broeders, zijn 'c geliefden, die van elkaar afscheid nemen ? Is het misschien het afscheid van den vrijdenker of den twijfelaar van het kin derlijk geloof?.... Hoor! daar bruisen plotseling de tonen van letter b U défespolr! Daar warreleu paukeaslag en trompetgeschal met het krijscheu der oboën en klarinetten door elkaar. Slag op slag, als van deu donder, dreunt door de zaal. De eene fanfare volgt op de andere. De snaren-instrumenten, door het groote rumoer bijna verdoofd, verheffen toch hier en daar zuchtend hunne golvende klanken. De toonmassa's zwellen aan en bulderen dat de zaal dreigt te bersten van 't reusachtig geluid! Opgelost is het raadsel het is de oorlog mot al zijne verschrikkelijkheden! Zoo was dan no. l het afscheid des soldaats van zijne ouders en vrien den ! Van do eigenlijke wanhoop toch hooreu wij in het tweede gedeelta niet de smart en nieren doortriilende tonen; geen verlangen, noch spijt, geeue onrust, geene troosteloosheid, maar woede eu wildheid, gelijk in de Scènes indous. Maar neen!" roept uien mij toe, dat is geenszins de be« doeliag des schrijvers. Aan uitwendigen oorlog heeft hij niet gedacht." Wij antwoorden^: Welnu, aan innerlijken strijd nog minder, die niet uitgedrukt wordt door razend geblaas, gekras en getrommel; vraag slechts aan Beethoven! Die kunstenaar heeft wanhoop gekend!" Zoo voldeed ons dan het derde nummer Ectour het beste; al waren die zachtere melodieën ook op zulkcn toestand die met eene terugkomst" niets gemeens heeft, aan te wenden. Ref. is een vijand van programmuziek, dewijl zij dikwijls plat, alledaagsch of onverstaanbaar wordt, soms ook dient om gebrek aan vinding te verbergen. De kunstenaar meent soms: De vla;? dekt de lading", en daarmede uit. Ondanks dat alles vinden wij toch in deze compositie de bovengenoemde1 groote eigenschappen van den toonzetter terug, die, naar men zegt, thans bezig is een symphonie te componeeren, getiteld: Sócluclion, waarin allerlei liefde zal afgeschilderd worden, Nous verrons! Yiuding eu nieuwheid iu de uatuurliike behandeling van 't orkest kuaaafl ? ? - . -.. -- «. .. -SK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl