Historisch Archief 1877-1940
Ir
H. réVille, t/, Ingetrae :;.... . . fr. 3.50
Henri Gi'adis, Jérusalera (Pocme) ....*?.?2.
0. Dupuy, Les Parquea (Poème) ....... 3.50
G-. OLachaud, Ponr de l'argent ......... 3.??
A.-.Latirie, Vie de College en Angleterre ..... 10.
M. Pesaonneaux, La- vie n eiel oavert . . ? ? ? * 3.50
Sarah .Bernhard, Affaire Marie Colombier. . t ? ? ? » l-~
\, Tissot, L'Allemagne Amoureuse. ...;..?3.50
Ch; Bayet, L' Art Byzantin ..«,*..., 3.
J, Ljwnboursftin, La Barbotine. . . ? ? ? . * 0.50
J. lyparbeyd'Aurévilly, Ce qui ne maart fan. ? . * n 3.50
P. d'Orcières, Le Chevalière ...» , . . 3.
Ange Benigne, Femmes et Maitresses . ? . , . 5.
Ci.;Ricihet, L'Homme et, l' Intelligent . ? ? . . 10.
A. .Jlichard, Melanges Poétiques . .
X. .;, Miss Merton
Ch. Leroy, Nonveaux exploits de Ramollot
A.i J. Wouters, Le peinture Flamande .
Jej&n Chardin, Le Perse et les Persan».
Ocfcive Feuillet, La Veuve.
Panl Beurdeley, L'école nouvelle.
A. ;Jïatthey, La vierge veuve.
Deooppet, Les grandes scènes de l'Apocalypse. poême bibl.
yictj>r Lamy, Deux femmes célèbres : Mme Roland, Charl. Corday.
d: Noel, L'Ëmployé, Monoloque.
Henri Demesse, Partie Troublée Comédie.
4e Saint-Mör, Dans les coulisses Comédie.
|
.. .
,l
M I L I T A I R E Z A K E N.
EEN VOORSTEL VAN INGRIJPENDEN AARD.
In liet weekblad van 13 en 20 Januari wordt door Ares onder den
titel' De Toekomst, een volledig overzicht gegeven van den toestand,
waarin zich thans het Nedeiiandselie offtcierskorps ten opzichte van zijne
bevordering, trakteinentei en pensioenen bevindt. Die toestand is niet
verkwikkelijk. Als middelen tot verbetering v/orden door den S. aange
wezen: verhooging van de officiers-traktementen, onherroepelijke
pensionneeriug vap de officieren met 40-jarigen cüenst en vaststelling van het
pensioenbedrag «aar het aantal dienstjaren en van dat voor de weduwen
overeenkomstig de sommen, die gecontribueerd zijn. Al deze middelen,
hoezeer zij .ook op zich zelveu moeten worden toegejuicht, zouden bij
toepassing tot eea annxleniijk hooger eindcijfer der begrooting leiden. En
juist dit is het, wat thans tot eiken prijs moet worden vermeden. Alle
weelde in het staatsbestuur moet in dezen tijd van fmancieelon druk wor
den tegengegaan. Is niet Je staütsbegrooting van het dienstjaar '04 tot
een onrustbarende hoogte gestegen, tot een cijfer, dat men zich een 10-tal
jaren geleden, nauwelijks had durven voorstellen V Wel verklaarde nog
vóór korten tijd de Minister Heemskerk dat Nederland rijk genoeg is,
om nog meer lapten te dragen, ook wij gelooven, dat dit inderdaad het
geval i», wanneer nleeiits de belastingen beter verdeeld worden doch
wij weren nitcn, hoeveie bezwaren aan een wijziging van ons
belastingptelsel verbonden zijp.. Nauwelijks is een voorstel ingediend en stroomen
geli's tal van adressen van ad!iae?ie naar de Tweede Kanier, of anderea
(staan op, om de M-ak'fiueeivlfl poging, op lioogen toon als geheel mis
lukt te qiialificeerej;. L;ÏUÏwij ons .Uinroin omtrent de spoedige verbe
tering van ons belastingstelsel geen iiiusiën scheppen.
Met des te meer energie behoort onder deze omstandigheden eene re
geering te waken voor onnoodige uitgaven.
In tijden a's wij thans bele\en ziet het oog van de natie en van hare
Vertegenwoordiging scherper, en met nauwgezetheid zijn de oorzaken
opgespoord, die tot een voortdurende opdiijving van het eindcijfer der
Staatsbegrooting hebben geleid. Onder dia oorzaken feit men, behalve
een Atjeh-ooriog, ook de zeer kostbare Etaatslmishouding van Nederland
en van zijne Koloniën. Daaraan heeft ook de oorlogsbegrooting haar
deel. Wanneer de oud-minister Den lïee.1 Poortngael in '79 verklaarde,
dat de mogelijkheid bestar.t, om die begrooting tot het normaal cijfer van
17 milïioeu terug te brengen, dan mag men thans, nu zij tot 21 a, 22
niillioen is gestegen, gerust olijk beweren, dat het inaxiinum-eindcijfer ia
bereikt. Wij zijn vast overtuigd, dat met dit hooge bedrag betere resul
taten kunnen worden verkregen. Dut aan te toouen is vooral het doel
van dit schrijver).
Herhaalde! ij k is in den laatsten tijd in en buiten de Vertegenwoordiging
de wenï-ch geuit van vermindering van het aantal hooge en lage functio
narissen in het leger. Onder tle eersten behooren in do eerste plaats de
bevelhebbers in de militaire afdeelingeu.
Reeds ecu beschouwing dor instractiëu van de Afdeelingscommandanten
doet iiet vermoedea ontstann, dat (leze ftuietiën zonder schade voor de
landsverdediging gemist, o i' op minder kostbare en meer doelmatige wijze
geregeld kunnen worden. Het is ons aangenaam, dat wij in deze meenirg
niet alleen etaan. Reeds in het Weekblad van 10 en 17 Juni, toonde
Aves op overluigtT.de wij/e aan, dat aan de verbinding van liet
commandemoüt :lor' afdeeling met dat van divisie-generaal bepaalde voordeelen
verbonden zijn. Door deze combinatie zou de divisie-generaal het vol
komen toeziwht. in handen krijgen over de oefeningen, bewegingen,
verBisderingpn', divnsten en huinve?t!ng van de troepen onder zijn commando,
terwijl hij thans v?e!ai gelieel onkundig blijft omtrent de wijzigingen in
de cavalerie- ei; .irtilleric-niueehngon, die hij tocli in oorlogstijd onder
zijn !-oc!itstr;.flc;cb bc v i hfclr. i'(/:>!? <ie voorgestelde wijziging ontstaat een
noou/.ak olijke iviiheld efi KAmi-mrerking, vooral als lint. gebouw, waarin
du (li-'ipk'-'.rT.eni.'tl alsdan xijn bureau houdt, tevens bestemd wnrdf. voor
de bureaux 'ivo '.:!,: f-i van de inTendaiüP en den geneeskundigen dienst
van het ti?rritori.-.rJ oomiutiiult'iut.'ut. Veel geschrijf kan langs dezen weg
worden voprkor '
Hooren wij echter ook do partij die vóór het behoud dier hooge be«,
trekkingen is gestemd. De Minister Reuther schreef omtrent deze quaesüe
in de memorie van beantwoording op het wetsontwerp van de begrooting
voor het dienstjaar 1881: De instructie van 20 April 1880 draagt aan de
bevelhebbers in de militaire afdeelingen het toezicht op over de kazer- ,
Meering, de plaatselijke en garnizoessdiensten, de algemeene politie, da
handhaving der krijgstucht, het verleenen van militairen bijstand, de huis
vesting van marcheerende troepen, het verstrekken van transportmiddelen
en de oefeningen der schutterij. Voorts zijn hun werkzaamheden opge
dragen betreffende de nationale militie en zijn zij de bemiddelaars bij
eventueel verschil tusschen burger- en militaire autoriteiten." Naar onze
overtuiging kan dit ailes zonder bezwaar door de divisie-generaals .verricht
worden. Doch al kouden al deze werkzaamheden vervallen", zoo gaat de
minister voort, dan zouden de bevelhebbers nog niet gemist kunnen worden,
omdat zij in oorlogstijd bij de mobilisatie niet alleen het bevel moeten voeren
over alle troepen, die niet tot het veldleger of tot de bezetting behooren en
waaronder in de eerste plaats de aanvul!ingstroepen moeten worden verstaan,
maar ook speciaal voorde weerbaarheid der schutterijen moeten zorgen; om
dit alles met de vereisnhte nauwkeurigheid ts kunnen doen, is het noodig, dat
zij in vredestijd nauwkeurige kennis verkrijgen van alles, wat met die aan
gelegenheden in betrekking staat, voornamelijk locale omstandigheden."
Het valt niet te ontkennen, dat in de laatste bewering wel eenige reden
bestaat voor Int behoud van een dergelijke betrekkicg. Beschouwt men
inderdaad voor <len oorlogstijd den schakel in het militaire samenstelsel
als onmisbaar, dan behoeft daarom de functie nog niet door een gene
raal, bijgestaan door een k/vpiteifj-aujuilant, te worden waargenomen. Een
hoofdofficier, werkzaam onder den divisie-generaal, kan uitnemend de ge
gevens verzamelen voor een spoedige en geregelde mobilisatie der schut
terijen en weerbaavheidskorpjen in het territoriaal commaudement. Doch
dan behoort aan deze betrekking ook in vredestijd het toezicht over de
uitrusting, bewapening en oefeningen dezer afdeelingen verbonden te zijn.
Als zoodanig hoi-ft een minder hooge functie dan die van bevelhebber
recht van bestaan; zulk een betrekking zal niet, zooals ia '69 door de com
missie van Rapporteurs op het wetsontwerp der Begrooting voor het
dienstjaar 1S70 van het territoriaal commandemont werd beiveerd, ver
warring en oponthoud in den gang van zaken veroorzaken.
Slaan wij den buk verder om ons henen, dan komt de vraag inoBSOp,
of een indeeling der vestiugartillerie in 4 regimenten noodzakelijk is. In
het jongste verslag der commissie van Rapporteurs wordt aangedrongen
op vermindering van het aantal regimentsstaven bij de artillerie. De Mi
nister bestrijdt dat voorstel. De ondervinding heeft geleerd," zoo schrijft
de Minister in zijne Memorie van Beantwoording, ,,dat het bij de steeda
hoogere eischen, welke in vele opzichten aan de artillerie moeten worden
gesteld, voor het behoud eener goede bovelvoering noodzakelijk is, niet
meer batterijen en compagnieën onder n commando te brengen." Waar»
om, zoo vragen wij, commandeert een kolonel bij de vestingartillerie slechts
10 compagnieën, waar de regiment.scommandant bij de infanterie 20 com
pagnieën onder zijne bevek-a heeft? Die 20 compagnieën blijven op het
gevcchtsveld vereemgd onder de leiding van een persoon, terwijl de 10
compagnieën ves'ingariiilerie, bij eenen, tweeën of drieën verdeeld wor
den over <is forten en versterkingen onzer liniën. Wat blijft er bij
deze splitsing over van
eenhoofdige leiding van den
regitnentscommandaiitV Naar onze volle overtuiging zouden de 4 regimentsstaven
zeer goed kunnen vervallen zonder eonig nadeel voor de oefening ia
vredestijd, noch voor de bovelvoeiing tegenover den vijand. Heeft niet des
veiting-aitilleiie, behalve da 4 kolonels, nog een Generaal-Commandaut,
die den schakel vor-.Lt tnsschen de onderdeden en tien Inspecteur van het
wapen? Onzes inziens vcnlieut een indeeling der vesting-artillerie in bataljons
van o compagnieën in ftüfi opzichten aanbeveling. De hoofdofficieren, com
mandanten dier bataljons, ziju thans reeds bij elk regiment artillerie aan
wezig. Bij een dergelijke organisatie kan bedoelde Generaal-Commandant,
den rang van kolonel beklecden.
De voorstanders dezer hooge betrekkingen zullen beweren, dat zij nood
zakelijk zijn. omdat de Kolonels der vesting-artillerie tevens bevelhebbers
in do -l artiüerie-commandementen zijn. Maar waarom deze lunctiën ge
combineerd, waardoor de functionnarissen minstens den rang van kolonel
moeten bekleeden? Kan het toezicht over het materieel der artillerie in de
versterkingen niet worden toevertrouwd aan enkelen der vele hoogst
kundige kapiteins, waarop tle Nedariandsche artillerie trotsch mag zijn?
Nog altijd wordt do waarde van den kapiteinsrang in ons leger onder
schat. Dit komt ook hier weder aan het licht.
Naar onze stellige overtuiging moet elke betrekking bare waarde in da
eerste plaats ontleenen aan hut meer of minder gewicht der werkzaam
heden, die daaraan verbonden zijn; steeds moet het streven van elke Re
geering zijn, om in het landsbelang en dat van het aanzien van den rang,
zoo weinig mogelijk hooge functionnarissen iu het leven te roepen en
het aantal betrekkingen in het algemeen tot het strikt noodzakelijke te
beperken. Is dit streven merkbaar ia onze bestaande organisatie, vooral
van de artillerie en genie;1 lieeds boven hebben wij door een voorbeeld
aangetoond, dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het
zou voor den opmerkzamcn waarnemer niet moeilijk zijn het aantal dier
voorbeelden te vermeerderen. Zoo bekleedt in Indiëde chef der draagbare wa
pens den rang van kapitein. In Nederland moet deze functie worden waarge
nomen door een kolonel der artillerie, natuurlijkmet een kapitein tot adjudant.
N;et alleen zijn deze hooge betrekkingen op zich zelve kostbaar voorden
Staat, maar zij vorderen adjudanten, wier rang en aantal naar de be
trekking geregeld worden.
Wellicht zal men beweren, dat door al deze wijzigingen, indien zij ooit
mochten worden uitgevoerd, de promotie bij de artillerie nog meer ge
stremd /ou worden, dan thans reeds het geval is. Slaan wij echter cie
thans "bestaande organisatie der verschillende wapens op, dan vinden wij dut
de verhouding van liet aantal opper- en hoofdofficieren en het aantal
subalterne officieren is: bij de infanterie als l: 14, bij de cavalerie als 1: IS,
bij de artillerie als l: 10 en bij de genie als l: 0. De verhouding van de