Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V&0R NEDERLAND.
Ke. 347
aan wien ik mijn gunsten bewees, volgens de luim van het
oogenblik. Dat verheugde mij ik beken het volmondig ik wil
mij niet beter maken dan ik ben! En ik dacht ook werkelijk
dikwijls, dat ik alles voor hem zou over hebben en hij, die
geen wankelmoedigheid, geen onbestendigheid kende, geloofde in
mij. Langzaam, uiterst langzaam kwam hij lot die overtuiging
en ik deed niets om hem daarvan terug te brengen. Ik blijf er
. ook nu nog bij dat ik hem zeer genegen was maar hij had
het anders moeten aanleggen! Ik heb verkeerd gehandeld
dat weet ik nog tot in de kleinste bijzonderheden; ik had soms
geen rust voordat ik hem boos gemaakt had en clan lachte ik hem uit.
Hij was op het punt van te vertrekken toen mijn verjaardag in viel;
in de volgende week wordt het drie jaar! Iedereen verzocht hem
nog wat te blijven, er zou een feestje zijn. een tocht naar de wei
de in het bosch, waar wij gisteren geweest zijn.
Ik alleen zei niets; ik zat 's avonds bij het open venster te tee
kenen het had den geheelen dag geregend en van tijd tot tijd
kwam er een windvlaag, die mij de regendruppels in het gezicht
en op het papier deed spatten en de lamp dreigde uit te blazen.
Het was een zoele, zachte avond ik wilde dot het nu ook re
gende", dus viel zij zichzelven plotseling in de rede.
En wat toen?" vroeg tante zacht.
Juist! Toen allen hun welsprekendheid hadden uitgeput,
ontwoordde hij dat hij nog geen besluit kon nemen en ik wist
heel goed waarom! Ik nam mij echter in stilte voor geen enkel
woord te zeggen; ik bleef zwijgend voortteekenen.
Toen kwam hij tegenover mij zitten; geen van beiden sprak,
maar eindelijk begon hij:
[Jet regent hoe langer hoe harder; mag ik het venster sluiten?"
En terwijl hij de knippen toeschoof, vroeg hij zonder om te zien:
Zal ik blijven?".
Toen ik niet antwoordde, maar op mijn papier bleel krabbelen,
kwam hij naast mij staan en keek naar mijn teekening. Het was
een bouquetje veldbloemen; ik vouwde een hoekje van het blad
om en schreef daarop met heele kleine lettertjes: »Blijf!"
Toen lachte hij zoo hartelijk als ik het nog nooit van hem ge
hoord had. Dat hinderde mij verbeeld u, hoe kinderachtig!
Ik opensie het venster, de regen sloeg mii in het gezicht, de wind
loeide en het was pikdorker buiten.
Ik scheurde het hoekje waar »Blijf" opstond, van net papier af,
en liet het wegfladderen in den tuin.
Toen ik het venster weer gesloten had en omkeek was hij ver
dwenen. Ik bleef voortteekenen. De regen kletterde tegen de
ruiten; het suisde mij in de ooren, ik moest onophoudelijk naar
het afgescheurde hoekje kijken en verging inwendig van ergernis.
Omstreeks theetijd trad Roland binnen, met verwarde haren
en heel nat geregend. Hij schrikte: sis het al zoo laat?" riep
hij en wilde zich gaan verkleedeu. Maar zooals gij weet, ziet
papa niet graag leege plaatsen aan tafel hij bleef dus en zat
tegenover mij, maar wij spraken geen woord en keken elkander
niet aan.
Ik maakte allerlei gekheid met Joachim; wij wedden om de
een of andere kleinigheid en ik verloor.
»Wat krijg ik nu?" vrosg Joachim.
'Ik haalde mijn portret uit den zak en liet het hem kijken.
Datzelfde portret had ik aan Roland beloofd en dien middag nog
tegen hem gezegd:
»Gij zult het hebben, zeker maar nu nog niet!"
Hij Roland had druk met zijn buurdame zitten praten;
ik wist niet eens dat hij naar ons luisterde; toen Joachim echter
de hand naar het portret uitstrekte keek hij plotseling op.
»Gij vergeet zeker, freule rsule, dat dit portret mij toebehoort;
gij hebt het zelve gezegd."
»Zoo, heb ik dat gezegd?" hernam ik op onverschilligen toon;
s nu, dan ben ik van plan veranderd."
»Wat men beloofd heeft moet men houden." Zijn stem klonk
bijna dreigend. Juist werden de stoelen weggeschoven; wij ston
den van tafel op. Ik. trad naar het venster en Roland volgde mij.
»Gaef het mij, ik verzoek het u vriendelijk," zei hij.
Ik schudde zwijgend het hoofd.
»Waarom mag ik het niet hebben?" vervolgde n ij ernstig, »IIeb
ik het verbeurd?'' »De anderen hechten er meer waarde aan dan
gij," hernam ik en keek hem uitdagend aan.
»Zoo," gaf hij ten antwoord, maar op een toon.... doch waarom
vertel ik u dat alles," dus viel 'ürsule zich zelve plotseling in de
rede; het zal u zoo verveku arme tante, en gij zit ?oo geduldig
t3 luisteren."
Zij boog zich voorover en legde haar gloeiende wang op de
hand der oude dame, wier stilzwijgen haar genoeg -scheen te
zegden. Een óogenblik later vervolgde zij haastig:
»Nu valt er weinig meer te zeggen. Dienzelfden avond gaf ik
hem mijn portret, en toen hij het in zijne portefeuille legde, hield
hij mij die een seconde lang geopend voor het papiertje, dat
ik uit liet venster geworpen had, lag er in beslijkt en ver
kreukeld, maar het was hetzelfde papiertje.
De tijd van mijn geboortefeest ging- voorbij het waren geluk
kige dagen. Hoe anders was alles geworden. Vrij willig onderwierp
ik mij aan zijn inzichten, om de neven bekommerde ik mij niet,
's avonds lazen wij samen! Vroeger had ik nooit willen luisteren,
maar was met Joachim bij het venster gaan zitten of weggeloopen
om met de honden te spelen juist zooals ik nu dikwijls doe!
Toen echter zat ik met mijn werk aan de tafel en hoorde Roland
voorlezen. Of ik wel altijd begreep wat hij las, weet ik zelve niet
meer. Erg knop beri ik nooit geweest!
Zoo naderde mijn verjaarfeest, een dag, zoo heerlijk, zoo helder
en zonnig sis ik nop; nooit had beleefd. Wij nichtjes Elza,
eriha en ik hadden ons in het wit gekleed en ieder een
bloum in het haar gestoken. Ik vertel u dat alles zoo uitvoerig,
omdat het bij de geschiedenis behoort. Wij gingen met drie rij
tuigen bij bet instappen werd het zoo beschikt, dat Roland met
marno en Elze zou rijden en ik met Joachim in het kleine wagentje.
Ik was boos op Roland; had hij niet kunnen maken dat wij
bij elkander bleven? Gij moet niet vergeten tante, dat ik zeer
verwend was, en. nog nooit de minste veronachtzaming had onder
vonden. Onderweg had ik steeds het oog op Roland, die op de
achterbank zat en druk met Elza praatte eenigszins voorover
gebogen, zooals zijn gewoonte was, en haar voortdurend aanziende.
Eensklaps sprak ik tot Joachim:
Beste neef, wilt gij mij een pleizier doen?"
Natuurlijk", antwoordde hij, vriendelijk als altijd.
Beproef dan eens of gij de anderen voorbij kunt rijden".
Joachim, die dat zeker weer voor een van mijn kinderachtige
grillen hield, nam den koetsier de teugels af en voort ging het.
Ik juichte van pret en klapte in de handen met de oogen vol
tranen. Bedenk dat ik dien dag pas zestien jaar werd! Toen
wij het andere rijtuig voorbij vlogen, leunde ik achterover en keek
Roland lachend aan. IIij nam zijn hoed af met een koel be
leefde houding: Zeker keurde hij mijn gedrag af, omdat mama in
het rijtuig zat en ik haar den voorrang had moeten laten.
Zoo kwamen v/ij aan de weide. Daar ontmoetten wij nog meer
gasten, gij hebt hen allen reeds hier gezien: de Tranhows met
zonen en dochters, de Bergers in n woord, het geheele ge
zelschap dat overmorgen komt dineeren,
Wij deden spelletjes op de weide en ik bemoeide mij niet met
Roland. Eens kwam hij langs mij heen en vroeg zoo zacht, dat ik alleen
hem kon verstaan:
>Boos?"
»Ja!" hernam ik kortaf toen richtte hij zich in zijn volle lengte
op, liet rnij staan en kwam den geheelen middag niet meer in mijn
nabijheid. Eerst hield ik mij groot en scheen zoo vroolijk alsof
er niets was, dat mij hinderde; eindelijk werd ik wezenlijk vroo
lijk; ik liet mij door al de heeren hel hof maken en dacht: »Het
is toch veel prettiger zich om niemand in het bijzonder te
bekommeren".
Toen ik mij eindelijk, moe van net loopen en schertsen, onder
een zware linde nederzette, was het reeds schemerdonker ge
worden. De neven schaarden zich om mij heen en ik verwachtle
dat ook Roland zich bij hen zou voegen. Hij stond echter met een
ouden heer te praten en luisterde verstrooid naar diens woorden.
Uit ergernis daarover wond ik mij hoe langer hoe meer op, en
lachte en schertste meer dan goed was. »Morgen gaat hij heen'',
dacht ik intusschen want dat had hij bepaald »wat doet het
er toe?"
Die gedachte deed mij pijn maar ifc Dleef lachen. Het was
donker geworden, en wij maakten ons tot den terugkeer gereed.
Toen de rijtuigen ingespannen waren, trad Roland naar mij toe,
met mijn mantel over den arm.
Ik liet mij stilzwijgend door hem helpen, en toen ik met eert
stroef Dank u'', achteruit trad, fluisterde hij:
j> Een óogenblik, freule rsule !"
Eerst wilde ik wegloopen, maar toen ik zijn bleek en ernstig
gezicht zag, bleef ik stil staan.
»fk heb u een vraag ie doen, aan u," vervolgde hij gejaagd;
»uw papa heeft op mijn verzoek den koetsier naar huis gezonden
ik zal de nieuwe paarden zelf rijden; wilt gij bij mij komen
in het kleine wagentje?"