De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 17 februari pagina 7

17 februari 1884 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Be zwakke zfide van Branhilde's rol is echter deze. Een blinde zal in dé, dóór de voortreffelijke Madame Garon voorgedragen muziek, nooit die eener wegens buitensporige koenheid en oorlogszucht uit het Walhalla Verbannen Schlachtjwngfrau of germaansche amazone herkennen. Geen Schqn, geen schemer van iets anders dan eeoe edele, hartstochtelijke, bedro gene, dweepzieke natuur, zonder den moed zich aan haar lot te onder werpen, of door eenen zelfmoord aan haar leven een einde te maken. Bat is eene andere zwakke zijde der compositie. Vergeefs zoeken wij treffelijke tinten als waarmede een Eleazar, Mime, Marcel, Fidès en ande ren zjjn geschilderd. Wij geven echter gaarne toe dat de moeilijkheid groot was, om in de weinige volzinnen die b.v. Hagen heeft voor te dra gen een karakter te schetsen. De laffe, logenachtige, ijdele persoonlijkheid van koning Gunther, bood ook den componist geene bijzondere gelegen heid daartoe aan. Daarentegen geeft Sigurds rol den componist aanleiding tot het openen van zijnen lyrisehen ader, welke in het derde bedrijf hij voorbeeld, rijkelijk vloeit, waar de held zegevierend Guuther begroet in tegenwoordigheid der altoos nog slapende Brunhilde, en in het vierde bedrijf waar Sigurd (toevallig) Bruuhilde in Gunthers tuin ontmoet, eene bloem der vergetel heid inslikt, en de Walkure te voet valt, waarop hij door Hagen's zwaard wordt getroffen. Dit moge voldoende zijn om Reyer's kunstwerk te schetsen. Men be denke daarbij nog dat de treffelijkste oogenblikken, welke in het lyrsche gedeelte der laatste bedrijven te zoeken zijn, Reheel het karakter dra hen van den grond waarop Thomas, Gounod en Massenet werkten, om te begrijpen dat Reyer niet in 't minst, zooals sommigen willen, de fransche Wagner kan genoemd worden. Bovendien, wat hvj ook aan Wagiier ont leende, het hoofddeel des onderwerps was reeds gevormd vóór de opvoe ring der Trilogie. Emanuel Geibel's Brunhild" heeft blijkbaar reeds lang aan de heeren Da Locle en.... filau de stof aan de hand gedaan die hier in muziek is gezet. Alleen hebben deze heeren, de sagen naar hunne verbeelding verwrongen, tijden en plaatsen, volken en heldennamen, christendom en heidendom op eene wijze dooreeugemengd die den denkenden mensch minstens glimlachend het hoofd doet schudden. Doch wat vor dert de mise en scène al niet! Belangstelling wekt Sigurd echter bij 't publiek 'toch niet op; uitsluitend nieuwsgierigheid l De ontvangst is koud, de toe-jnichingen zijn zeldzaam. Hier en daar ontstaat door eene zuivere tirade van Mme. Caron eenige geestdrift. En wat de uitvoering overigens be treft.... houden wij ons aan het oordeel van Royer zelf, die in het Joitrnal des Dëbats van den 27sten Jan. achter een wolk van loftuitingen zijnen indruk schijnt te verbergen. Waarom zou hij anders van Jourdain (Sigurd) in de eerste plaats zeggen dat deze kunstenaar een uitmuntend degen«waaier tegen de Kobolden is; van Mej. Bosman (ILlda) dat ba r de blonde pruik zoo goed staat; van Deviïes (den broeder van Mevr. Adler Devries) dat hij veel farouclie grandeur vertoont; van Gresse (Hagen) dat hij superbe was, mot zijn gevleugeltlen helm, enz. Alleen Mme. Caron wordt zonder humoristische toevoegsels geprezen, wegens de eenheid en breede opvatting van hare rol, hare gratie en nette uitspraak. Verder ontvangen dan, van de directeuren Stroumon en Calabresi af, m ft den orkestmeester Jog. Dupont (wiens voortreffelijke eigenschappen wij mede roemen), de onder-orkest-meester, de koordirecteur, de klavierspelers, liet geheele orkest, enz. enz. de uitdrukking van Reyer's erkentelijkheid. Hij juicht het boven alles toe dat door de directie te Brussel zijne partituur niet met de vreeselijke schaar bedreigd is, die hem te P .«rijs akelig toeglinsterde. O, indien Reyer wist wat er gebeurd is sedert hij zijne hielen heeft gelicht l Zou hij nog even dankbaar zün? BruBsel. M. il. NB. Het verslag over het 2e conservataïus:- en het tweede volkseoncert de volgende week. KUNSTBESCHOUWING ROYAARDS VAN DEN HAM, IN ARTI". Om gekleurde teekenfngen waarbij de maker op daglicht gerekend heeft, goed te kunnen genieten, moet men ze bij daglicht zien, of bij een den dag nabootsend kunstlicht. Bijna alle aquarellen vragen, om het vare effekt te doen, een rand om zich heen, die :iiet door al te groote witheid, niet door fijnheid van nerf, de teekeningen meer groezelig en ruw doet schijnen dan ze bedoeld zijn. Allengskens komt men tot het inzicht, dat de gouden lijsten \>y vele schilderden schade toebrengen aan de warme tonen van de avondlucht, of een ongelijken strijd aanbieden met de af gebeelde metalen wapenen of cieraden, en met het goudlaken der kleedij, van de voorgestelde personen. Onze voorouders gebruikten daarom ebbenhouteu bjsten. Men moet hopen, dat men allengs ook de gewoonte zal laten varen, toet twee palm impertinent wit bristolpapier de fijne tinten der heerlijkste aquarellen in de rondte te overschreeuwen. Het is, als of een vgftal kavallerie-trompetters naast en boven esne primadonna hun fanfares schetteren, terwijl de Diva Gounods liedtjen van Ie roi de Thulézingt. ' Om zich een ordelijk denkbeeld van de elementen eener kunstbeschouwing te kannen maken, dient men gelegenheid te hebben zich vóór de teekeningen te plaatsen, om de indrukken te laten komen. Dit nu gaat voor Dames, bjj een zoogenaamde wandelende" kunstbeschouwing, zeer goed aan; maar de Heeren, wie de beleefdheid verbiedt zich vóór de Dames of te dicht achter haar te plaatsen, slagen daar natuurlijk niet in, wanneer de avond wat druk bezocht is. Behoudens al deze bezwaren, deel ik gaarne mede, dat de aanzienlijke Verzamelaar, wiens naam boven dit opstel staat, ons, den 14den dezer, een 50-tal fraaije waterverwteekeningen ter genieting heeft aangeboden. Daar waren er bijna geene bij, die van de latere kunstrichting hunne aantrekkelijkheid bordden. Men vond er Calame, Gudin, Otto Weber, Hamman, Pettenkofer en andere kunstenaars, een Arie Scheffer zelfs, die tot een afgesloten tijdperk behooren bij-een en, vergezeld van een groot getal Bosboomen, een J. v. d. Sande Bakhuyzen, een L. Apol, een P. Btortenbeker, ea Ph. Sadée, eea C. Springer, eea Hanriette Ronner, meest allen voortreffelijk, maar bijna alle niet van de jongste tijd. Ik maak hier geen grief van; maar ik verhaal het. Daar waren ook verscheiden teekenincren uit deii vreemde, die geen leesbare n*amvermelding bevatten. Dit was jammer. Wanneer ik een verzamelaar was, die een weinig leêgen tijd had, z^üik er m\j een ge noegen uit maken, het. opzetpapier, waarvan de tint- en nerfkeuze door elke teekening bepaald zou worden, te verrijken n:et dnn naam van den schilder, de plaats en tijd van vervaardiging, en cie formuleering van het onderwerp. De belangrijkheid van een kunstwerk wordt ongemeen ver hoogd, wanneer men ter-stond met zekerheid weet van wien het is en de plaats kan nagaan de chronologische die het in de kunstge schiedenis inneemt. 15 Feb. Alb. Th. LETTERKUNDE. IETS OVER DICHTERS. Naar aanleiding van Een dag van Weelde" door Louis Couperus, opgenomen in de G-idt van Januari 1884. I. Om een gedicht te maken moet men verbeelding hebben. En gevoel óók. En vermogen van uitdrukking óók. Indien onze dichters dat alles in voldoende mate bezaten konden zij op zichzelfstaan.de beeldjeus maken met tint, lijn en teekening naar keuze. Doch zoodra een gedicht iets meer wordt dan een opzichzelfstaand beeldjen, hebbon zij meer noodig. Zij moeten kunnen oordeden op welke wijze ge voel en verbeelding moeten worden toegepast en in verband gebracht, opdat die niet zonder oorzaak verspild worden, maar tot een eindiudruk medewerken. Anders zou het licht kunnen gebeuren dat de dichter zich door zijne verbeelding verleiden liet schil leringen intelasschen, die op zichzelf schoon waren, doch in geen verband stonden tot het geheel en dus voor dat geheel geen reden hadden van bestaan. Of ook dat hij, door omstandigheden geleid, ruime uiting gaf aan een gevoel, dat niet paste in de stemming van zijn gedicht. Dat zou iets hebben van een landschap in donkere schaduw met een enkel bloembed in vollen zonneschijn of van een advertentie-torentjen onder de boomen van de Heerei.gracht. Als men de natuur op den voet wil volgen moet men niet enkel nauwkeurig weten hoe de dingen er uit zien, maar vooral hoe die dingen in de natuur verbonden zijn als oorzaken en gevolgen. Voor de oudste dichters was dit iets dat van zelf sprak; zij stonden nog te dicht bij de Natuur om reeds te zijn afgeweken van die grondwet: geen gevolg zonder oorzaak. Voor wat zóó natuurlijk was spanden zij hun oordeel nog niet in. Anders bij ons, lateren. De rechtstreeksche uitingen van natuur en le ven schijnen ons zolden zoo nieuw en belangrijk als de talrijke vormen, waarin de kunst ze reeds voor ons heeft overgebracht en gewoon gemaakt. Ontvankelijke gemoederen, dis nmaal bet schooue in geschreven kunst hebben genoten zoeken het liever daarin dan in het leven, omdat het daar minder dan hier met de leelijkheid van het alledaagsche vermengd is. Misschien ook omdat in verzen het gevoel soms intenser dan in het leven is neergelegd. Door het lezen van allerlei gedichten, waarin hier het eene, daar het andere ons treft, heeft het meerendeel der dichters en niet der geringsten van lateren tijd een schat van beelden tot hun beschikking gekregen, die nu echter van velerlei plaats bijeengebracht, zonder samenhang voor hen staan. En als wij dan de natuur zien, be schouwen wij haar gewoonlijk onder den indruk dier beelden, zoo als de een of andere dichter bet reeds vóór ons gedaan heeft. Zijn verzen ko men ons in gedachten en schijnen uittedrukken wat wij gevoelen omdat zij iets van ons gevoel bevredigen. Dit is oorzaak van een verspreide voorstelling van beelden zonder verband en van een ronddwalen in een soort museum dat wij voor de wereld aanzien en dat in werkelijkheid niets anders bevat dan enkele afzonderlijke juweeltjens uit een vrij be perkte lectuur. Gelukkig dan de dichter, die, schoon ook gebukt gaande onder overge leverde of overgenomen beeldspraak, door een groote gedachte, door een groot gevoel bezield wordt, zoo sterk dat hij de verzoeking weerstaan kan andere beelden te geven dan die hun oplossing vinden in dat gevoel. Een Milton, die niets anders ziet dan de Schepping Gods en den val des menschen; een Shakespere, die overal den hartstocht bemerkt en nagaat hoe die ontwikkeld wordt door de omstandigheden des levens; een Multatuli, die een ziel ziet groeien onder den invloed van het schijnbaar kleine en willekeurige zij hebben hun doel, want alle beeld moet oor sprong en einde vinden in het gevoel dat hen drijft. Maar de velen, die gevoelen voor al wat schoon is, die hun verbeelding verrijkt hebben met rijkdom van vormen, doch bij gebreke van zulk eene eenheid gevoel en verbeelding slechts uiten uit lust ze te uiten, zij deden wel hun oor deel in te spannen ter beheersching van bun talent. Daarvoor moet men sterk zijn, omdat het tegendeel zoo algemeen is geworden en zelfs beroemde dichters er het voorbeeld toe gaven. In Engeland is die fout misschien zelfs bij Shakespere aan te wijzen: meer dan eens beeft deze in de taal zijner personen fantasieën ingelascht, die daar niet eigen waren en ongeveer even vreemd klonken als het Neerlandsch volkslied in den mond van een Nederlander. Doch bij Shakes pere is dit uitzondering. Keats is de man geweest, die deze poëzie van beelden zonder oorzaak als een poëtische theorie beoefend heeft. De Historie van IsaMla or The Pot of Basïl is een volmaakte borduurlap met allerlei kleurige en schitterende beelden en beeldjens; ze ia vol van die kleins trekjens, die ons bij het lezen treffen in een enkele trilling van genot of ons voorbij glanzen als vallende sterren bij avond. Men verwondert zich van oogenblik tot oogenblik over dien onuitputtelijken rijkdom van vergelijkingen, waarvan elke op zich zelf uitstekend is, maar als men het boek sluit is ook de eenige eind-indruk verwondering.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl