Historisch Archief 1877-1940
31.6
21
3.6
2
5
5
S.Q
C. Gibbon, Fancy free and other rtoriee, 3 vol, ". J {
W. F. Knight, arly lost Late found, a novel 2 vol ! ",
D. O. Murray, Hearts, a novel ...,.!?
Mayor E. Boger, Madeline's Mystery a novel .' " \ l
S. Wainwright, Traveller's talk on Engl. orisia . ? 5
T. Braoken, Lays of the Maori . . . . 5 . S j
£. M. Caillard, Charlotte Corday and other poema . r t
Nieuwste uitgaven in Duitschland.
Heinr. Bulthaupt, Die Maltheser Tragödiev
Julius Grosse. Ein burgerlicher Demetriua.
S. Kohn, Prager Ghettobilder.
Hans Parlow, Spanisehe Nachte.
Schubart's Gedichte, Hist. Krit. Ausgabe von Gust. Hauff.
Scipio'a Traum, Uebersetzt und erklart von Edmund Boeselt
G. S. Seeman, Ueber den Ursprung der Sprache.
Fried. von Trais, Behaatsklange aus der Wetterau^
MILITAIRE ZAKEN,
ALGEMEENE DIENSTPLICHT
In de Korte aanteekeningen op de Grondwet door mr. Lenting lezen
wij, dat de Commissie van 17 Maart 1848, artikel 202 van de vorige Grond
wet, thans art. 178; luidende: De Koning zorgt, dat er ten allen tijde
eene toereikend» zee- en landmacht onderhouden worde, aangeworven uit
vrijwilligers, het zg inboorlingen of vreemdelingen om te dienen in of
buiten Europa naar de omstandigheden", had weggelaten, omdat zij door
Militie" eene nationale krijgsmacht verstond, die voornamelijk uit vrij
willigers zou bestaan, en bjj onvoldoende sterkte zou aangevuld worden
door conscriptie of loting.
Reeds in 1644 hadden de negen mannen verklaard, dat eene krijgs
macht, als in 1840 bij art. 202 bedoeld, feitelijk geheel ontbrak, en dat
de militie'het eigenlijke, het eenige leger uitmaakte. Mr. Thorbecke was
geheel het gevoelen der Commissie van 17 Maart 1848 betreffende art.
202 toegedaan, daar wij in zijne bijdrage tot de herziening der Grondwet
lezen: de Commissie van 17 Maart bracht, evenals de voorstellers van
1844, voor tweederlei armee, door de Grondwet van 1840 vruchteloos
gewild, nheid van wapenmacht in de plaats. Zij begreep zeer wel, dat
er eene vaste kern van manschappen, die van de wetenschap en Jcunst
des oorlogs een beroep maakten moest bit/ven, en deze eoude het bewind
vinden onder de vrijwilligers, waaruit volgens art. 171 van het ontwerp
(art. 180 der Grondwet) de nationale militie, d. i. de gewone land- en
eeemacht gou worden samengesteld."
De regeering echter plaatste zich op een geheel ander standpunt, blijk
baar ait de beoórdeeling van het voorstel der Commissie door den generaal
Nepveu in zijn brief van 11 Mei 1848 aan den Koning, waaiin hij scbreef:
Een voorstel, hetwelk geen legers, geen marine meer wil, dat is, geene
kaders, geene wetenschappelijke korpsen, alleen een troep militiëns en
Schutters zonder commando.
Had de commissie van 17 Maart 1848, zegt de Generaal Weitzel in zijne
brochure: De beteekenis en de geschiedenis onzer grondwettige voor
schriften aangaande de landsverdediging, zoo%vel met betrekking tot
Nederland, als tot zijne overzeesche bezittingen," in plaats van het
?woord militie geschreven krijgsmacht, dan zou de zin van hare wij
ziging duidelijker zijn geweest, en de spraakverwarring hebben
opgebonden. Volgens dienzelfden Generaal beteekent het woord militie"
in lirygskundigen zin: Eene georganiseerde en zoo goed mogelijk ge
oefende krijgsmacht, waarvan de leden officieren en minderen
in gewone tjjden verblijf houden in hunne haardsteden, maar die in oor
logstijd tot verdediging van den geboortegrond onder de wapenen
geroepen en te zamen gebracht wordt", en in gewoon taalkundigen zin, een
voudig krijgsmacht". Gaat men verder de redactie van art. 178 nauw
keurig na, dan ziet men, dat de Grondwetgever van 1815 en 1840 al da
delijk aan de mogelijkheid der uitvoering van het voorschrift twijfelde,
want als het zoo gemakkelijk was eene toereikende (d. i. eene in alle
opzichten voldoende) uit vrijwilligers bestaande zee- en landmacht te be
komen, waarom dan slechts twee artikelen verder reeds bevolen, dat er
eene zoogenaamde nationale militie moest wezen".
Bovenstaande beschouwingen kwamen ons belangrijk genoeg voor ze
iier te bespreken, te meer nu ons tegenwoordig leger, nog meer dan in 1844
en 1848 het geval was, bi/na geheel uit lotelingen bestaat, daar de
militie-vrijwilligers, zoowel ala de vrijwilligers van art. 178 onzer
Grondwet, bijna geheel ontbreken, zoodat dus feitelijk het leger, dat in
dat artikel bedoeld wordt, niet bestaat, en art. 178 bij de herziening der
Grondwet gerust kan vervallen, mits men art. 180 leze, zooals mr. Len«
ting aangeeft, nl. Er is eene nationale zee- en landmacht, waarvan de sterkte
en inrichting bg de wet wordt bepaald", waaraan men nog zou kunnen
toevoegen, dat die krijgsmacht gedeeltelijk uit vrijwilligers zal worden
samengesteld. Tot het krijgen der vrijwilligers zou, volgens mr. Thor
becke, de wetgever aan het Gouvernement de wegen en de middelen
moeten openen, opdat men tot gedwongen dienst van lotelingen niet zijn
toevlucht zou behoeven te nemen, dan alleen tot volstrekt noodzakelijke
aanvulling der uit vrijwilligers samengestelde legermacht. In hoe verre
nu de toepassing van dit denkbeeld goede resultaten heeft gegeven, leert
de ondervinding; de verschillende door de Regeering-aangewende pogingen,
om het benoodigd aantal vrijwilligers te bekomen en te behouden' zijn
zonder effect gebleven, zoodat het meer dan tijd wordt naar nieuwe mid
delen uit te zien, om aan den inhoud van art. 180 te voldoen.
Daar nu het jaar 1870 heeft doen zien, dat de overtuiging der vorige Regee
ring, uitgesproken in hare Memorie van Toelichting op haar Wetsontwerp be
treffende de Nationale Militie namelijk, dat de verdediging van het Vaderland
tot behoud onzer onafb.ankelukb.eid door de seZteefe natie als, een. eerste
plicht wordt beschouwd, waaraan in de are dea govaars een ieder naar
zijn vermogen zich met geestdrift zal wijden," eiken degelyken grondslag
mist, omdat, toen er gevaar dreigde, slechts 296 man zich als vrijwilliger
hebben aangemeld yoor den tijd, dat er oorlog zou zijn, zal het noodig
zijn de bepalingen der Grondwet, betrekking hebbende op het dragen
der wapenen, tot handhaving der onafhankelijkheid van den Staat en
tot beveiliging van zijn grondgebied, zoodanig te wijzigen, dat niet
alleen in tijden van gevaar alle ingezetenen verplicht zijn tot de verde*
diging des lands mede te werken, maar ook in tijd van vrede reeds
tot die taak voorbereid worden. Het beginsel van algemeene dienst
plicht, in Art. 177 onzer vigeerende grondwet gehuldigd, behoort der-.
halve de grondslag te zijn, waarop de wettelijke bepalingen, betreffende
de inrichting onzer krijgsmacht, zoowel zee- als landmacht, rusten.
Dan ook zal de Regeering kunnen reltenen op de algemeene deelneming
van het volk. Is het waar, dat onze volksaard zich niet zal verloochenen,
en alzoo met geestdrift en volharding, evenals in vroegere eeuwen, de strijd
voor vrijheid en recht zal worden gevoerd, voorzeker zal er alsdan meer
kans op welslagen dan thans bestaan, omdat alle weerbare mannen vóór
het oogenblik van optreden tot handhaving van ons zelfstandig volksbestaan
geoefend zijn en met het leger n geheel uitmaken.
En dan eerst zal tevens gezegd kunnen worden, dat er een toereikende
zee- en landmacht bestaat, waarvan zij, die van de wetenschap en kunst
des oorlogs een beroep maken", die zich dus vrijwillig aan den militairen
dienst verbinden, de vaste kern zullen zijn voor de anderen, die zich ia
de ure des gevaars bij hen aansluiten, om onder hunne leiding, zich aan,
de verdediging des vaderlands te wijden Y. Z.
SCHAAKSPEL.
No. 7.
Van A. GEEENWAY (Marong).
In het probleemtornooi der Sontli Australian chroniclöftld d
tweezettige bekroond.
ZWART.
WIT.
Wit speelt voor en geeft in 2 zetten mat.
(Wit 7 en Zwart 6 stukken met K. D 5).
OPLOSSLNG YA..K S&HAAKPRO BLEE M No, S,
l F 2 G 5! E 5 F 4 (a i
2 D l F 2 K. E 5 of B 3.
3 U ft G 5 of G G G 4 mat.
(a)
I . ; . . . K. nt D 5.
2 D l E 3 + K. E. of E B
3 GG BGofD. P5 mat (Mooi)
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
No. 4 en 5 is juist opgelost door Met z'n vieren te Amsterdam; door W. v. H. t
Delft No. 5 on C; -wij ontvangen jnisto oplossingen van No. 5 en 6 van met z'n vie
ren; Henri, Prouti Quartet, W. d. V. 4 en 5; White h the King 5 en G; allen te
Amsterdam; voorts No. 4 van V. d. V. te St. P.; No. 5 en C van V. E. te N. en V.
d. M. te N. N.; en No. G van M. te Meppel. No. 3 van Met z'n boidjes; E. E. H.;
Klompje goud en Ernst 3 en 4 te Amsterdam; A. H. W. te Meppel 4; en T. J. S.
te Leiden No. 5. Terecht ia het laatste prachtig geheeten. Tot onzen spijt ontvingen
wij vole oplossingen te laat om die nog in 't vorig weekblad te kunnen vermelden.
"Wil men zekerheid van vermelding in het eerstvolgend Weekblad, moet de inzending
Dinsdags geschieden.
Merkwaardige eindstelliny uit hot groote tornooi Vftö1883 te Londen tUBSC&ett
J, H. Zukertort (wit) en S. Winawer (Zwart).
Stelling,
Wit: K. d 3, Pd. f l, P. a 4, b G, c 5, d 4, e 5 en g 8.
Zwart: K. e G, E. a 3, P. a 5, b 7, c 6, d 5, f 5 en g 4.
Na vele zetten streek zwart de vlag. Later ia gebleken dat Zffait,'dia moest BpeleBj
jn deze stelling remise kan maken?
Wij vragen op welke wijze?
De oplossing houden wjj een paar weken terag.
BBIEPWISSELING.
Met z'n vieren liter» A. wordt spoedig geplaatst. Teel daük.
Oudred, V, Sissa.
In den Maneschijn.
DOOK
HANS ARNOLD.
Eenigen tijd later ontdekte ik dat hij dat ik in -én
woord dat het hem niet oaverschillig was hoe ik mij gedroeg ej~