De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 24 februari pagina 9

24 februari 1884 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V00R NBDEELAND. zekerd wordt, door de positie van den subalternen officier vooral materieel te verbeteren. Dit ligt ook in de bedoeling van den heer Fabins, Met aandrang werd door hem aan den Minister verzocht, den onafhankelijken staat, vooral van den middelstand van het officierskorps te verzekeren. Om de gelden daarvoor te vinden wenscht de heer Fabius alle onnoodige betrekkingen af te schaffen. Ook in de Eerste Kamer ging van den heer Merkes van Gendt een stem op tot regeling der officierstraktementen en vaststelling der pensi oenen van officieren en hunne weduwen, niet uitsluitend naar de rangen, maar ook naar het aantal dienstjaren. Gaarne sluiten wij ons, met be trekking tot de pensioenen bij het voorstel van Ares aan, die de pensioenen der weduwen wenscht te regelen naar het bedrag der gestorte gelden. Hebben de voorstellen der beide geachte afgevaardigden eenigen kans om door deze Regeering te worden uitgevoerd? Men oordeele zelf. De Kegeering is van meening, dat de verbetering van het Middelbaar militair onderwijs, in den geest als de Heer Fabius wenscht, tot hooge uitgave zal leiden. Toch wordt daardoor een niet gering deel der oplei ding [naar het ouderlijke huis teruggebracht, zeker niet tot schade van de opvoeding en van 's land kas. Het wetenschappelijk onderwijs bij de korpsen wordt door den Minister in bescherming genomen. Dit onderwijs kan niet gemist worden, omdat het aan de Regeering de gelegenheid opent, het aantal plaatsen voor den officiersrang te kunnen regelen. Wenscht men een grondiger bewijs voor de noodzakelijkheid van wettelijke regeling van het militair onderwijs? Waarom moet voor dit doel bij de infanterie een tweetal Hoofdcursussen bestaan, terwijl deze voor de andere wapens, en inzonderheid voor de artillerie, niet meer noodig zijn. Wij begrijpen, dat het bestaan dier cur sussen voor de Regeering een groot gemak oplevert. Heeft zij plotseling officieren noodig, dan kan met dubbele kracht gewerkt worden, bij de Academie en bij de korpsen; op den aard der stof komt het minder aan. Juist deze omstandigheid houdt vele groote en ingrijpende verbeteringen in de positie van het officierskorps tegen. Zoolang de Regeering nog altijd stof kan krijgen en alleen het op de quantiteit, zender door de wet in de qualiteit gecontroleerd te worden, is geen verandering ten goede te verwachten. En toch heeft de Minister in de Tweede Kamer verklaard, dat Z.Exc. zijne ingenomenheid met de traktementen der subalterne offi cieren niet kon ontkennen en in de Eerste Kaner, dat naar middelen zou worden gezien, om verder te gaan in den geest van het voorstel van den Heer Merkes van Gendt. Maar de vertegenwoordiging wenscht geen verhooging van het budget, terwijl bezuiniging door vermindering van het aantal hooge en lage functionnarissen of afschaffing van Pupillenschool niet op het program van deze Regeering staat. Men ziet uit deze be schouwingen, dat men op grond van het debat over de oorlogsbegrooting weinig hoop te koesteren heeft op eene duurEame verbetering. Het ligt geenszins in onze bedoeling het debat in beide -Kamers op den voet te volgen. Met stilzwijgen gaan wij daarom de discussiën voorbij over den wederopbouw van de buskruitfabriek: t de Krijgsman; over te veel inkwartiering in Hilversum en omstreken, over het Militair Tehuis, over de zaak de Korte Meuleman, over het dragen der wapens buitendienst, over garnizoensverwisselingen etc., om den lezer verder nog korten tijd bezig te houden met een tweetal gewichtige onderwerpen, door den Heer Seret ter sprake gebracht. Zooals bekend is, is in Duitsehland, Frankrijk, Zweden en Rusland de vestingartillerie met geweren, in Engeland met karabijnen gewapend. Herhaaldelijk is dit middel tot ondersteuning van de infanterie-bezetting der werken, in geval van een stormaauval, in de verslagen der fortmanoevres en in militaire tijdschriften aanbevolen. Door den Heer Seret werd daarom voorgesteld, om, in geval de Minister tot dien Maatregel wensclite over te gaan en de voorkenr gaf aan karabijnen boven geweren, jaarlijks 2000 karabijnen en 1000 geweren te bestellen, in plaats van de vastgestelde 3000 geweren. Ofschoon de Regeering aanvankelijk niet geneigd was aan deze geleidelijke verbetering gehoor te verleenen, kwam zij later tot in keer, vooral nadat de Oud-Minister Beuther verklaard had, dat alleen drukke werkzaamheden der vestingartillerie aan de bewapening der NieuweHollandsche waterlinie oorzaak waren geweest, dat deze verbetering niet reeds tot stand was gekomen. Een zaak van het uiterste belang werd ten slotte door den afgevaar digde uit Gorkum behandeld Bij de fortmanoeuvres is gebleken, dat voor het in staat van verdediging brengen der linies minstens 14 dagen in vre destijd noodig is. Terecht werd den Minister gevraagd of dit niet veel te lang is, vooral als daarbij in oorlogstijd nog de moeilijkheid der vele en omvangrijke opruimingen komen. De verklaringen van den Minister omtrent een en ander waren in zeer algemeene termen vervat. Van meer gewicht waren de mededeelingen van den Heer Eeutlier, volgens wien de noodige bomvrije lokalen reeds in vredestijd van beton zouden ge maakt worden. Dit is zeker een groote stap in goede richting. De quaestie der opruimingen zou opgelost zijn door allerlei voorbereidende maatregelen, bestaande in de regeling der werkzaamheden. Men zou beginnen met deu naasten kring voor de forten, den arbeid voort zetten tusschen de forten en dien eindigen op verderen afstand dier werken. Daarenboven waren de gereedschappen voor deze werkzaam heden reeds in de verdedigingsliniën opgelegd en de terreinvoorwerpen aangewezen en geteld, die voor opruiming in aanmerking zouden komen. Zonder iets te kort te willen doen aan de werkelijke waarde dier voorbereidingen, vermeenen wij, dat daarmede nog verder kan worden gegaan. Indien toch aan de commandanten der geniecommandementen het recht gegeven werd, om onmiddellijk, zoodra van het opperbestuur het bevel daartoe ontvangen werd, ploegen arbeiders t« vormen, waartoe de gegevens reeds in vredestijd verzameld kunnen wor den, dan zou een aanzienlijke en vooral kostbare tijd gewonnen worden. Maar daartoe moet dan ook een onteigeningswet het recht geven aan het oorlogsbestuur, om desnoods eigenmachtig d. i. buiten de wetgevende macht om, besluiten in die richting te kunnen nemen. Alleen in deze regeling zien wij voldoenden waarborg, dat deze moeilijke quaestie uit den weg geruimd wordt. Cambreaux. SCHAAKSPEL. No. 8. Van J. \V. ABBOTT (Londen). In het probleemtornooi der South Australian clironicle ala de beslb driezettige bekroond. ZWART. a b o d o f £ U WIT. Wit speelt voor en geeft in S zetten" mat, (Wit 8 en Zwart 4 stukken met K. O 5). OPLOSSING VAN SCHAAEPKOBLEEM No, ff, l C 5 E 41 E6ntD5(a , 2 B 3 03 D 5 E 4 3 G 3 E 2 mat. J5ij l zwart E 6 E 5 volgt 2 E 4 D 2 ctS (a) l D 4 O 42 E 4 D 2 + K. speelt. 8 G 3 E 2 mat. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. No. 7 ia juist opgelost door W. v. H. t« Delft; P. te Utrecht «a H. te EOtterdan». In den ianeschijn. DOOR HANS ARNOLD. »Als ik mij niet vergis, was ik het die vergeving vroeg 01 liet ten minste beproefde te doen!?Gij kent mij genoeg, freule Ursule, om te weten dat ik niet tot de breede schare behoor, die te deemoediger terugkomt, naarmate gij haar slechter behandelt". Nu, wat zal ik u verder zeggen. Van het cene woord kwam het andere ik kreeg een welgemeende strafpredikatie over de licht zinnige wijze, waarop ik mij door al de jongelui het hoi liet maken, B ik bezondigde mij aan mijn eigen beter ik", dat onder al die nietigheden te gronde moest gaan en het slot was dat hij mij op zijn fiere, openhartige wijze zijn liefde beleed en mij smeekte hem te zeggen of hij zich vergist had, toen hij had meenen op te merken, dat hij mij niet geheel onverschillig was. Had hij het daarbij gelaten dan hnd ik hem bekend hoe lief ik hem had. Maar hij ging voort, koel en bedaard nis altijd dat dacht ik ten minste en voegde er nog allerlei dingen bij; hij kon mij nu nog geen voldoend bestaan aanbieden; eigenlijk was hij van zijn grondbeginselen afgeweken, door zich nu reeds tegen mij uit te spreken. Ik moest hem beloven dat ik mij in den eersten tijd, zoolang hij bij mijn ouders nog geen rechtstreeksch aanzoek kon doen, ernstiger en ingetogener zou gedragen. Hij kon de gedachte niet weerstaan dat ik het mikpunt van de huldebewijzen mijner zes neven blijven zou, enz. enz. Ziet gij, tante, dat hinderde mij! Met volle recht mocht hij gelooven dat ik hem liefhad, maar mijn liefde was nog te kinderachtig, te zwak om zijn manier van doen te begrijpen en te vergeven! En dan het denkbeeld om voor goed afstand te moeten doen van het levens genot, dat ik nog zoo kort had gesmaakt, ter wille van een on zekere toekomst, die belofte wilde mij niet over de lippen! Dat zei ik hem openhartig, en ook dat ik veel te jong voor hem was, dat het voor hem geen geluk zou wezen, omdat hij zooveel aan mij te berispen vond, dat het verstandiger was van elkander af te zien...... Ik zag hem terzijde aan; hij had de tanden op el kander geklemd en hield de teugels krampachtig vast; de paarden vlogen over den weg.Mij dreigde het hart te barsten door de meest tegenstrijdige gewaarwordingen maar terug kon ik niet meer. Ik wilde hel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl