Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V00R NBDEELAND.
zekerd wordt, door de positie van den subalternen officier vooral materieel
te verbeteren. Dit ligt ook in de bedoeling van den heer Fabins, Met
aandrang werd door hem aan den Minister verzocht, den onafhankelijken
staat, vooral van den middelstand van het officierskorps te verzekeren.
Om de gelden daarvoor te vinden wenscht de heer Fabius alle onnoodige
betrekkingen af te schaffen.
Ook in de Eerste Kamer ging van den heer Merkes van Gendt een
stem op tot regeling der officierstraktementen en vaststelling der pensi
oenen van officieren en hunne weduwen, niet uitsluitend naar de rangen,
maar ook naar het aantal dienstjaren. Gaarne sluiten wij ons, met be
trekking tot de pensioenen bij het voorstel van Ares aan, die de pensioenen
der weduwen wenscht te regelen naar het bedrag der gestorte gelden.
Hebben de voorstellen der beide geachte afgevaardigden eenigen kans
om door deze Regeering te worden uitgevoerd? Men oordeele zelf.
De Kegeering is van meening, dat de verbetering van het Middelbaar
militair onderwijs, in den geest als de Heer Fabius wenscht, tot hooge
uitgave zal leiden. Toch wordt daardoor een niet gering deel der oplei
ding [naar het ouderlijke huis teruggebracht, zeker niet tot schade van
de opvoeding en van 's land kas.
Het wetenschappelijk onderwijs bij de korpsen wordt door den Minister
in bescherming genomen. Dit onderwijs kan niet gemist worden, omdat
het aan de Regeering de gelegenheid opent, het aantal plaatsen voor den
officiersrang te kunnen regelen. Wenscht men een grondiger bewijs voor
de noodzakelijkheid van wettelijke regeling van het militair onderwijs?
Waarom moet voor dit doel bij de infanterie een tweetal Hoofdcursussen
bestaan, terwijl deze voor de andere wapens, en inzonderheid voor de
artillerie, niet meer noodig zijn. Wij begrijpen, dat het bestaan dier cur
sussen voor de Regeering een groot gemak oplevert. Heeft zij plotseling
officieren noodig, dan kan met dubbele kracht gewerkt worden, bij de
Academie en bij de korpsen; op den aard der stof komt het minder aan.
Juist deze omstandigheid houdt vele groote en ingrijpende verbeteringen
in de positie van het officierskorps tegen. Zoolang de Regeering nog
altijd stof kan krijgen en alleen het op de quantiteit, zender door de wet
in de qualiteit gecontroleerd te worden, is geen verandering ten goede te
verwachten. En toch heeft de Minister in de Tweede Kamer verklaard,
dat Z.Exc. zijne ingenomenheid met de traktementen der subalterne offi
cieren niet kon ontkennen en in de Eerste Kaner, dat naar middelen zou
worden gezien, om verder te gaan in den geest van het voorstel van den
Heer Merkes van Gendt. Maar de vertegenwoordiging wenscht geen
verhooging van het budget, terwijl bezuiniging door vermindering van het
aantal hooge en lage functionnarissen of afschaffing van Pupillenschool
niet op het program van deze Regeering staat. Men ziet uit deze be
schouwingen, dat men op grond van het debat over de
oorlogsbegrooting weinig hoop te koesteren heeft op eene duurEame verbetering.
Het ligt geenszins in onze bedoeling het debat in beide -Kamers op den voet
te volgen. Met stilzwijgen gaan wij daarom de discussiën voorbij over den
wederopbouw van de buskruitfabriek: t de Krijgsman; over te veel
inkwartiering in Hilversum en omstreken, over het Militair Tehuis, over
de zaak de Korte Meuleman, over het dragen der wapens buitendienst,
over garnizoensverwisselingen etc., om den lezer verder nog korten tijd
bezig te houden met een tweetal gewichtige onderwerpen, door den Heer
Seret ter sprake gebracht.
Zooals bekend is, is in Duitsehland, Frankrijk, Zweden en Rusland de
vestingartillerie met geweren, in Engeland met karabijnen gewapend.
Herhaaldelijk is dit middel tot ondersteuning van de infanterie-bezetting
der werken, in geval van een stormaauval, in de verslagen der
fortmanoevres en in militaire tijdschriften aanbevolen. Door den Heer Seret werd
daarom voorgesteld, om, in geval de Minister tot dien Maatregel wensclite
over te gaan en de voorkenr gaf aan karabijnen boven geweren, jaarlijks
2000 karabijnen en 1000 geweren te bestellen, in plaats van de vastgestelde
3000 geweren. Ofschoon de Regeering aanvankelijk niet geneigd was aan
deze geleidelijke verbetering gehoor te verleenen, kwam zij later tot in
keer, vooral nadat de Oud-Minister Beuther verklaard had, dat alleen
drukke werkzaamheden der vestingartillerie aan de bewapening der
NieuweHollandsche waterlinie oorzaak waren geweest, dat deze verbetering niet
reeds tot stand was gekomen.
Een zaak van het uiterste belang werd ten slotte door den afgevaar
digde uit Gorkum behandeld Bij de fortmanoeuvres is gebleken, dat voor
het in staat van verdediging brengen der linies minstens 14 dagen in vre
destijd noodig is. Terecht werd den Minister gevraagd of dit niet veel
te lang is, vooral als daarbij in oorlogstijd nog de moeilijkheid der vele
en omvangrijke opruimingen komen. De verklaringen van den Minister
omtrent een en ander waren in zeer algemeene termen vervat. Van
meer gewicht waren de mededeelingen van den Heer Eeutlier, volgens
wien de noodige bomvrije lokalen reeds in vredestijd van beton zouden ge
maakt worden. Dit is zeker een groote stap in goede richting. De
quaestie der opruimingen zou opgelost zijn door allerlei voorbereidende
maatregelen, bestaande in de regeling der werkzaamheden. Men zou
beginnen met deu naasten kring voor de forten, den arbeid voort
zetten tusschen de forten en dien eindigen op verderen afstand dier
werken. Daarenboven waren de gereedschappen voor deze werkzaam
heden reeds in de verdedigingsliniën opgelegd en de
terreinvoorwerpen aangewezen en geteld, die voor opruiming in aanmerking zouden
komen. Zonder iets te kort te willen doen aan de werkelijke waarde
dier voorbereidingen, vermeenen wij, dat daarmede nog verder kan
worden gegaan. Indien toch aan de commandanten der
geniecommandementen het recht gegeven werd, om onmiddellijk, zoodra van het
opperbestuur het bevel daartoe ontvangen werd, ploegen arbeiders t«
vormen, waartoe de gegevens reeds in vredestijd verzameld kunnen wor
den, dan zou een aanzienlijke en vooral kostbare tijd gewonnen worden.
Maar daartoe moet dan ook een onteigeningswet het recht geven aan
het oorlogsbestuur, om desnoods eigenmachtig d. i. buiten de wetgevende
macht om, besluiten in die richting te kunnen nemen. Alleen in deze
regeling zien wij voldoenden waarborg, dat deze moeilijke quaestie uit
den weg geruimd wordt. Cambreaux.
SCHAAKSPEL.
No. 8.
Van J. \V. ABBOTT (Londen).
In het probleemtornooi der South Australian clironicle ala de beslb
driezettige bekroond.
ZWART.
a b o d o f £ U
WIT.
Wit speelt voor en geeft in S zetten" mat,
(Wit 8 en Zwart 4 stukken met K. O 5).
OPLOSSING VAN SCHAAEPKOBLEEM No, ff,
l C 5 E 41 E6ntD5(a
, 2 B 3 03 D 5 E 4
3 G 3 E 2 mat.
J5ij l zwart E 6 E 5 volgt 2 E 4 D 2 ctS
(a)
l D 4 O
42 E 4 D 2 + K. speelt.
8 G 3 E 2 mat.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
No. 7 ia juist opgelost door W. v. H. t« Delft; P. te Utrecht «a H. te EOtterdan».
In den ianeschijn.
DOOR
HANS ARNOLD.
»Als ik mij niet vergis, was ik het die vergeving vroeg 01
liet ten minste beproefde te doen!?Gij kent mij genoeg, freule
Ursule, om te weten dat ik niet tot de breede schare behoor, die
te deemoediger terugkomt, naarmate gij haar slechter behandelt".
Nu, wat zal ik u verder zeggen. Van het cene woord kwam het
andere ik kreeg een welgemeende strafpredikatie over de licht
zinnige wijze, waarop ik mij door al de jongelui het hoi liet maken,
B ik bezondigde mij aan mijn eigen beter ik", dat onder al die
nietigheden te gronde moest gaan en het slot was dat hij mij
op zijn fiere, openhartige wijze zijn liefde beleed en mij smeekte
hem te zeggen of hij zich vergist had, toen hij had meenen op
te merken, dat hij mij niet geheel onverschillig was.
Had hij het daarbij gelaten dan hnd ik hem bekend hoe lief
ik hem had. Maar hij ging voort, koel en bedaard nis altijd
dat dacht ik ten minste en voegde er nog allerlei dingen bij;
hij kon mij nu nog geen voldoend bestaan aanbieden; eigenlijk
was hij van zijn grondbeginselen afgeweken, door zich nu reeds
tegen mij uit te spreken. Ik moest hem beloven dat ik mij in den
eersten tijd, zoolang hij bij mijn ouders nog geen rechtstreeksch
aanzoek kon doen, ernstiger en ingetogener zou gedragen. Hij kon
de gedachte niet weerstaan dat ik het mikpunt van de
huldebewijzen mijner zes neven blijven zou, enz. enz. Ziet gij, tante,
dat hinderde mij! Met volle recht mocht hij gelooven dat ik hem
liefhad, maar mijn liefde was nog te kinderachtig, te zwak om
zijn manier van doen te begrijpen en te vergeven! En dan het
denkbeeld om voor goed afstand te moeten doen van het levens
genot, dat ik nog zoo kort had gesmaakt, ter wille van een on
zekere toekomst, die belofte wilde mij niet over de lippen! Dat
zei ik hem openhartig, en ook dat ik veel te jong voor hem was,
dat het voor hem geen geluk zou wezen, omdat hij zooveel aan
mij te berispen vond, dat het verstandiger was van elkander af te
zien...... Ik zag hem terzijde aan; hij had de tanden op el
kander geklemd en hield de teugels krampachtig vast; de paarden
vlogen over den
weg.Mij dreigde het hart te barsten door de meest tegenstrijdige
gewaarwordingen maar terug kon ik niet meer. Ik wilde hel