De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 2 maart pagina 2

2 maart 1884 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANB. No. 349 uren afstand van het Engelsche leger bevindt, zich zal laten ver lokken om een veldslag te leveren; hoogstwaarschijnlijk zou hem daarbij een gevoelige nederlaag worden toegebracht en zoodoende het prestige der Europeesche wapenen eenigszins worden hersteld. Generaal Gordon zendt uit Khartoetn berichten, dat alles naar wensch gaat. In Londen hebben de samenzweerders, die door middel van dynamiet schrik en angst trachten te verspreiden, om ten koste. van het leven van onschuldigen hun doel te bereiken, weder van zich doen hooren. In een der vele Londensche spoorwegstations heeft eene !dynamietontploffing groote verwoestingen aangericht en in verscheidene stations heeft men gelukkig nog tijdig belang rijke hoeveelheden van die gevaarlijke stof eri zoogenoemde jhelsche machines" gevonden. De daders zijn nog niet in handen der politie. B I ]V JL A fier nieuwe noodwetten" kwamen Woensdag bij de Tweede Kamer in, de klassenbelasting met den aankleve van dien. Ditmaal hadden da noodwetten de strekking niet om spoedig in de dringende behoeften van de schatkist voor het loopende jaar te voorzien maar om den Minister van financiën uit den nood te helpen, waarin hij door de hem bedreigde" behandeling der eerste noodwetten verkeerde. En ze hebben reeds goed gewerkt. Van de wetten komt niets, maar de Minister bljjft. De nood der schatkist verdwijnt niet, maar de heer Grobbée kan ruimer ademhalen \ Zoo'n lieve" Kamer l Da Tweede Kamer besloot geen der tijdelijke financieele voorzieningen te behandelen. Van conservatief-anti revulutionair-ultramontaansche zijde kwam men er, bij monde van den heer Lohmau, rondweg voor uit dat men ob'structionismo beoogde. Eerst de school wet-wijziging daarna belasting-hervorming. Point de redressement des griefs, point de subside. il e t. de hulp van een 17-tal liber'L-n zegevierde dit obstructionisme Als nu straks de onderwijzersvoordrachten aan de orde moeten komen en do liberalen, zelfs zonder hulp van de oppositie, eerst belastmg-hervorroiiitf eischen, dan blijven we netjes in het cirkeltje ronddraaien en er wordt niets gedaan. hen ideaal-toestand voor de obstructionisten, die de Ieren ons laast gouden mogen benijden. T- \ 'aren niet al do leden, die tegen de behandeling der financieele voordrachten stemden, mannen van de gecombineerde rechterzijde. 17 van de 47 waren liberalen. 11 van de 17 Kappeyiiianen. En de zes anderen: Van Eek, Blussé, Bama, Bastert, Van Kerkwijk n,utgers'? ' Van enkelen kan men meenen dat zij halve Kappeynianen of halve obetructionisten zijn. Van Van Eek, Biussé, Van Kerkwijk niet. Wat wilden zij dan ? Krachtige geneesmiddelen, geen halve maatregelen, geen palliatieven. - Alsof zij nu niet de lediga dop hebben in plaats van 't halve ei; tien Vogels in de lucht, in plaats van n in de hand. Voortaan deele iaën deze liberalen in bij een nVawe fractie ? de blinde groep. Heemskerk sprak Woensdag. Grobbée zweeg. Het is 't beste middel om te voorkomen dat do Minister van financiën Zich niet verpraat. Maar toch wordt de houding, die de premier zijn ambtgenooten bij elke gelegenheid oplegt, zoo vernederend, dat mea bijna, uit medelijden en ter bescherming van 't ministerieel prestige, den raad zou willen geven dat elk Minister voortaan, als er gewichtige zaken betreffende zijn depar tement aan de orde zijn, een bode zende met een portefeuille met stukken die dan aan de groene tafel kan wachten tot de heer Heemskerk klaar is met zijn verdediging en die dan de boodschap wel kan overbrengen rat de Kamer heeft beslist. * Herziening der Onderwijswet. I. Eene der grootste deugden van de wet van 1857 op het Lager Onderwijs was hare groote populariteit. De oppositie mocht agiteeren zooveel zij kon, bij elke periodieke verkiezing koos de natie met hartstocht partij voor de neutrale volksschool, die haar lief was. Deze ingenomenheid met, ja deze trots op onze onderwijswetgeving ging zoo ver, dat de conservatieve partij door hare weifelende houding op dit gebied, te gronde is gegaan. Telkens, wanneer bij eene verkiezing de onderwijs quaestie als criterium gesteld werd, kon, in districten vroeger door conservatieven vertegenwoordigd, slechts die candidaat op welslagen rekenen, tjie op de meest ondubbelzinnige wijze van zijne gehechtheid aan onze volksschool deed blijken. Boe geheel anders is dat onder de wet van 1878. Bij haregrootste voorstanders brengt zij het nog niet verder dan eene zeer gereserveerde ingenomenheid. Meer product eener sterke agitatie, dan van eene wel overwogen politieke gedachte, was de stemming reeds aanmerkelijk gedaald vóór de invoering. De heer Kappeyne nog vóór dien tijd afgetreden, moest het kind van zijn wetgevend talent aan vreemden ter verzorging achterlaten, die wel verklaar den de weeze met rechtvaardigheid te zullen behandelen, haar niet te zullen ontheuden wat haar rechtens toekwam, maar dia tevens niet verzuimden op te merken, dat er van liefde voor dit hun pleegkind geen sprake kon zijn. De financieele druk, welke de wet van 1878 op het volk legde was van deze mindere populariteit hoofd jorzaak. Een groot ge deelte van het Nederlandsche volk, hetwelk zich doof getoond had voor de agitatie der gemoedsbezwaren, scheen meer vatbaar voor feitelijke of in de toekomst voorgespiegelde verhooging van belastingbiljeiten. Men begon te spreken van overdrijving. De reglementaire eischen van den schoolbouw gaven als allo producten van legomauie gereede aanleiding tot spot, vooral in een land, waar reglementenzucht meer dan ergens impopulair is. De ingewikkelde inrichting van het schooltoezicht, van rijkswege hiërarchisch in drie klassen verdeeld, waarnaast het plaatselijk toe zicht zich.bat gelden, gaf aanleiding tot de vraag of de belangen' van het onderwijs- door al dien bureaucratischen omhaal wel zoo zeer werden gebaat. Maar vooral de regeling der financieele verhouding tussehed Staat en Gemeente deed velen bedenkelijk het hoofd schudden, De uitkeering der dertig percent dreigde voor den Staat een last te worden, grooter dan de door het verlies der Indische batea verzwakte schatkist zou kunnen dragen. Er was echter nog een ander bezwaar. Onder degenen die bedenking hadden tegen het bekende artikel 45, waren er, die, hoewel toegevende dat de wet van 1878 tot enkele uitgaven aan leiding geeft waardoor het onderwijs als zoodanig niet wordt gebaat, toch moesten erkennen, dat zij vele nuttige bepalingen bevatte, a!s verbetering der onderwijzers-traktementen, vermeerde ring van hut aantal onderwijzers enz., welke het volksonderwijs werkelijk Ie goede zouden komen. De verhoogde uitgaven voor een en ander gevorderd hadden zij voor een zoo gewichtig volks belang wel over. Dat de Staat de gemeenten in deze uitgaven te hulp kwam, vond bij hen ook geen overwegende bedenking, alleen de wij/e waarop dit punt bij art. 45 geregeld was, vond ernstige bestrijding. Zonder beteekenende contró'e beschikken de administratieve onderdoelen van den Staat, de gemeenten, over 's Rijks schatkist, zooals de Minister Heemskerk het bij het begrootingsdebat uitdrukte, door de wet van 1878 is de sleutel vaa de schatkist aan de gemeentebesturen in handen gegeven. Dit scheen aan velen een bedenkelijke legitieme fout, waardoor de natuurlijke verhouding tusschen Staat en Gemeente verbroken, het budget-recht der Wetgevende Macht op bedenkelijke wijzd verkort werd. Maar ook de practische gevolgen van den maatregel waren noch rechtvaardig, noch in het belang van het onderwijs. Eene rijke gemeente, die tot versiering van markten en pleinen wellicht schoolgebouwen wenschte op te richten van eenigszins monumentalen aard op zich zelve volstrekt niet afkeurenswaar-. dig beschikte voor dit doel van weelde over dertig percent uit de Rijksschalkist, terwijl arme gemeenten, uit den aard der zaak tot dé* grootst mogelijke zuinigheid gedreven, enkel om hunne armoede ook minder van den Staat genoten. Hetzelfde was het gevgl met de traktementen der onderwijzers. Door meerdere welvaart daartoe in staat gesteld, lokten vele groo tere gemeenten de onderwijzers van het platte land met groote traktementen tot zich. De laatsten waren wegens den heerschenden onderwijzersnood niet bij machte in de ontstane vacatures te voorzien. De overplaatsing van den onderwijzer had dus voor het' algemeen belang zeker geen voordeel, niet onwaarschijnlijk een nadeel opgeleverd. Toch betaalt de staat dertig percent der ver hooging van het traktement dat den plattelands-onderwijzer naar de steden drijft. Het geldt hier dus: die veel heeft, dien zal veel gegeven worden, terwijl het algemeen belang zou vorderen, dat de Staat in de eerste plaats zijne helpende hand naar minder vermogende gemeenten uitstrekte. De gedeeltelijk gegronde, grootendeels overdreven klachten over financieele overdrijving waren dus naast de bezwaren van constitulioneelen aard de hoofdoorzaken, dat er op onderwijzeïsgebied eene richting is ontstaan, die eendeels gekant is en blijft tegen de clericale agitatie, anderdeels tegen de beweging indertijd door de vereenigijig Volksonderwijs op tarw gejat. oeweL«an^eeae

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl