Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANB.
No. 349
uren afstand van het Engelsche leger bevindt, zich zal laten ver
lokken om een veldslag te leveren; hoogstwaarschijnlijk zou hem
daarbij een gevoelige nederlaag worden toegebracht en zoodoende
het prestige der Europeesche wapenen eenigszins worden hersteld.
Generaal Gordon zendt uit Khartoetn berichten, dat alles naar
wensch gaat.
In Londen hebben de samenzweerders, die door middel van
dynamiet schrik en angst trachten te verspreiden, om ten koste.
van het leven van onschuldigen hun doel te bereiken, weder van
zich doen hooren. In een der vele Londensche spoorwegstations
heeft eene !dynamietontploffing groote verwoestingen aangericht
en in verscheidene stations heeft men gelukkig nog tijdig belang
rijke hoeveelheden van die gevaarlijke stof eri zoogenoemde
jhelsche machines" gevonden. De daders zijn nog niet in handen
der politie.
B I
]V JL A
fier nieuwe noodwetten" kwamen Woensdag bij de Tweede Kamer in,
de klassenbelasting met den aankleve van dien.
Ditmaal hadden da noodwetten de strekking niet om spoedig in de
dringende behoeften van de schatkist voor het loopende jaar te voorzien
maar om den Minister van financiën uit den nood te helpen, waarin hij
door de hem bedreigde" behandeling der eerste noodwetten verkeerde.
En ze hebben reeds goed gewerkt.
Van de wetten komt niets, maar de Minister bljjft.
De nood der schatkist verdwijnt niet, maar de heer Grobbée kan ruimer
ademhalen \ Zoo'n lieve" Kamer l
Da Tweede Kamer besloot geen der tijdelijke financieele voorzieningen
te behandelen.
Van conservatief-anti revulutionair-ultramontaansche zijde kwam men
er, bij monde van den heer Lohmau, rondweg voor uit dat men
ob'structionismo beoogde.
Eerst de school wet-wijziging daarna belasting-hervorming. Point de
redressement des griefs, point de subside.
il e t. de hulp van een 17-tal liber'L-n zegevierde dit obstructionisme
Als nu straks de onderwijzersvoordrachten aan de orde moeten komen
en do liberalen, zelfs zonder hulp van de oppositie, eerst
belastmg-hervorroiiitf eischen, dan blijven we netjes in het cirkeltje ronddraaien en er
wordt niets gedaan.
hen ideaal-toestand voor de obstructionisten, die de Ieren ons laast
gouden mogen benijden.
T- \ 'aren niet al do leden, die tegen de behandeling der financieele
voordrachten stemden, mannen van de gecombineerde rechterzijde.
17 van de 47 waren liberalen.
11 van de 17 Kappeyiiianen.
En de zes anderen: Van Eek, Blussé, Bama, Bastert, Van Kerkwijk
n,utgers'? '
Van enkelen kan men meenen dat zij halve Kappeynianen of halve
obetructionisten zijn. Van Van Eek, Biussé, Van Kerkwijk niet.
Wat wilden zij dan ?
Krachtige geneesmiddelen, geen halve maatregelen, geen palliatieven.
- Alsof zij nu niet de lediga dop hebben in plaats van 't halve ei; tien
Vogels in de lucht, in plaats van n in de hand.
Voortaan deele iaën deze liberalen in bij een nVawe fractie ? de
blinde groep.
Heemskerk sprak Woensdag.
Grobbée zweeg.
Het is 't beste middel om te voorkomen dat do Minister van financiën
Zich niet verpraat.
Maar toch wordt de houding, die de premier zijn ambtgenooten bij elke
gelegenheid oplegt, zoo vernederend, dat mea bijna, uit medelijden en
ter bescherming van 't ministerieel prestige, den raad zou willen geven
dat elk Minister voortaan, als er gewichtige zaken betreffende zijn depar
tement aan de orde zijn, een bode zende met een portefeuille met stukken
die dan aan de groene tafel kan wachten tot de heer Heemskerk klaar
is met zijn verdediging en die dan de boodschap wel kan overbrengen
rat de Kamer heeft beslist. *
Herziening der Onderwijswet.
I.
Eene der grootste deugden van de wet van 1857 op het
Lager Onderwijs was hare groote populariteit. De oppositie mocht
agiteeren zooveel zij kon, bij elke periodieke verkiezing koos de
natie met hartstocht partij voor de neutrale volksschool, die haar
lief was. Deze ingenomenheid met, ja deze trots op onze
onderwijswetgeving ging zoo ver, dat de conservatieve partij door hare
weifelende houding op dit gebied, te gronde is gegaan. Telkens,
wanneer bij eene verkiezing de onderwijs quaestie als criterium
gesteld werd, kon, in districten vroeger door conservatieven
vertegenwoordigd, slechts die candidaat op welslagen rekenen, tjie
op de meest ondubbelzinnige wijze van zijne gehechtheid aan onze
volksschool deed blijken.
Boe geheel anders is dat onder de wet van 1878. Bij
haregrootste voorstanders brengt zij het nog niet verder dan eene zeer
gereserveerde ingenomenheid. Meer product eener sterke agitatie,
dan van eene wel overwogen politieke gedachte, was de stemming
reeds aanmerkelijk gedaald vóór de invoering. De heer Kappeyne
nog vóór dien tijd afgetreden, moest het kind van zijn wetgevend
talent aan vreemden ter verzorging achterlaten, die wel verklaar
den de weeze met rechtvaardigheid te zullen behandelen, haar
niet te zullen ontheuden wat haar rechtens toekwam, maar dia
tevens niet verzuimden op te merken, dat er van liefde voor dit
hun pleegkind geen sprake kon zijn.
De financieele druk, welke de wet van 1878 op het volk legde
was van deze mindere populariteit hoofd jorzaak. Een groot ge
deelte van het Nederlandsche volk, hetwelk zich doof getoond had
voor de agitatie der gemoedsbezwaren, scheen meer vatbaar voor
feitelijke of in de toekomst voorgespiegelde verhooging van
belastingbiljeiten. Men begon te spreken van overdrijving.
De reglementaire eischen van den schoolbouw gaven als allo
producten van legomauie gereede aanleiding tot spot, vooral in
een land, waar reglementenzucht meer dan ergens impopulair is.
De ingewikkelde inrichting van het schooltoezicht, van rijkswege
hiërarchisch in drie klassen verdeeld, waarnaast het plaatselijk toe
zicht zich.bat gelden, gaf aanleiding tot de vraag of de belangen'
van het onderwijs- door al dien bureaucratischen omhaal wel zoo
zeer werden gebaat.
Maar vooral de regeling der financieele verhouding tussehed
Staat en Gemeente deed velen bedenkelijk het hoofd schudden,
De uitkeering der dertig percent dreigde voor den Staat een last
te worden, grooter dan de door het verlies der Indische batea
verzwakte schatkist zou kunnen dragen.
Er was echter nog een ander bezwaar. Onder degenen die
bedenking hadden tegen het bekende artikel 45, waren er, die,
hoewel toegevende dat de wet van 1878 tot enkele uitgaven aan
leiding geeft waardoor het onderwijs als zoodanig niet wordt
gebaat, toch moesten erkennen, dat zij vele nuttige bepalingen
bevatte, a!s verbetering der onderwijzers-traktementen, vermeerde
ring van hut aantal onderwijzers enz., welke het volksonderwijs
werkelijk Ie goede zouden komen. De verhoogde uitgaven voor
een en ander gevorderd hadden zij voor een zoo gewichtig volks
belang wel over. Dat de Staat de gemeenten in deze uitgaven
te hulp kwam, vond bij hen ook geen overwegende bedenking,
alleen de wij/e waarop dit punt bij art. 45 geregeld was, vond
ernstige bestrijding. Zonder beteekenende contró'e beschikken de
administratieve onderdoelen van den Staat, de gemeenten, over
's Rijks schatkist, zooals de Minister Heemskerk het bij het
begrootingsdebat uitdrukte, door de wet van 1878 is de sleutel vaa
de schatkist aan de gemeentebesturen in handen gegeven.
Dit scheen aan velen een bedenkelijke legitieme fout, waardoor
de natuurlijke verhouding tusschen Staat en Gemeente verbroken,
het budget-recht der Wetgevende Macht op bedenkelijke wijzd
verkort werd. Maar ook de practische gevolgen van den maatregel
waren noch rechtvaardig, noch in het belang van het onderwijs.
Eene rijke gemeente, die tot versiering van markten en pleinen
wellicht schoolgebouwen wenschte op te richten van eenigszins
monumentalen aard op zich zelve volstrekt niet afkeurenswaar-.
dig beschikte voor dit doel van weelde over dertig percent
uit de Rijksschalkist, terwijl arme gemeenten, uit den aard der
zaak tot dé* grootst mogelijke zuinigheid gedreven, enkel om hunne
armoede ook minder van den Staat genoten.
Hetzelfde was het gevgl met de traktementen der onderwijzers.
Door meerdere welvaart daartoe in staat gesteld, lokten vele groo
tere gemeenten de onderwijzers van het platte land met groote
traktementen tot zich. De laatsten waren wegens den heerschenden
onderwijzersnood niet bij machte in de ontstane vacatures te
voorzien. De overplaatsing van den onderwijzer had dus voor het'
algemeen belang zeker geen voordeel, niet onwaarschijnlijk een
nadeel opgeleverd. Toch betaalt de staat dertig percent der ver
hooging van het traktement dat den plattelands-onderwijzer naar
de steden drijft.
Het geldt hier dus: die veel heeft, dien zal veel gegeven worden,
terwijl het algemeen belang zou vorderen, dat de Staat in de
eerste plaats zijne helpende hand naar minder vermogende gemeenten
uitstrekte.
De gedeeltelijk gegronde, grootendeels overdreven klachten over
financieele overdrijving waren dus naast de bezwaren van
constitulioneelen aard de hoofdoorzaken, dat er op onderwijzeïsgebied
eene richting is ontstaan, die eendeels gekant is en blijft tegen
de clericale agitatie, anderdeels tegen de beweging indertijd door
de vereenigijig Volksonderwijs op tarw gejat. oeweL«an^eeae