De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 9 maart pagina 7

9 maart 1884 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 350 DE AMSTERfiAMMER, WEEKBLAD VOOil NED'EIVL A N'D. de sympbonie maakte zat haar in den weg. , Het Spinkoor is liefehjk, maar wat - afgezaagd, de niet onberoemde Vastenavond" van Berlioz met den tamboerijnsolo, ging vrij onopgemerkt voorbij, z§n vrouwenkoor (OpMlië) daarentegen was deswege gemakke lijker te genieten, dewijl het werkte door aansprakelooslieid en teedere .eenvoudigheid, herinnerende aan de koren van Gluck. De uitvoering was uitmuntend. De fijnheid niet alleen liet als gewoonlijk 't zeer weinig te wenschen, maar het orkest verhief zich in de symphonie tot ongekende vlucht en geestdrift. De toonbeelden van Raff schijnen daaraan vooralsnog gemeenzamer te zijn dan de rnajestueuse stroom van Beethovend overpeinzingen. Het tweede concert populaire de musique classiqiie had Zondag den lOden Februari plaats, en bracht als nieuwigheid de zoogenaamde Serenade in E, voor strijkorkest, van Anton Dvorak, een pruisisch-poolseh componist, wiens symphonieën en andere werken sedert lang met schitte renden uitslag in Duitschland en ook gedeeltelijk in Nederland worden uitgevoerd. Het bovengenoemde werk is een zijner kleinere compositiën. Het is geene serenade in den zia dien wij gewoonlijk hechten aan die uit drukking. Eosine zou misschien haar venster daarbij gesloten hebben. Het werk bestaat niet minder dan uit vijf deelen; ten eerste: een Moderato met een liefelijk oorspronkelijk thema, wat deze geheele inleiding doorslingert en beheerscht, afgewisseld door een wat martialer tegeumotief, waarboven het zich ten slotte verheft; ten tweede eene walsbsweging, zonder aanma tiging, zonder overlading, en vol natuurlijken zwier; ten derde een scherzo, vloeiend als een snelle beek, eenvoudig van intonatiën, hier en daar met zeer verrassende overgangen; ten vierde een Larghetto, waarvan hot thema, reeds in het vorige nummer voorbereid, in anderen toon weerklon* ken heeft. De stukken loopen daardoor des te onafscheidelijker ineen. De finale, met eene wilde, springende figuur, is van oprechte vroolijkheid en met geestige staccatora vervuld, nitloopeud op een kort Presto met natunrlijk slot. De tweede nieuwigheid was van den franschen componist Chabrier, een orkeststuk in ouverture-vorm, EspcMa getiteld, een bruisen en suizen van koperen en houten instrumenten, tonen van gestopte fagotten, fluiten en hoorns, klapperen op het hout der violen, enz. om een volksfeest van fievilla te schilderen. De krachten van een vol orkest worden daartoe met taleut aangewend, doch adel van gedachte of groots vinding konden wij in deze ofschoon levendige compositie niet bespeuren. Men voerde nog als hoofdzaak de 2e symphonie (in D) van Beethoven uit. Zij was blijkbaar niet genoeg gestudeerd. De hout- en kopermuziek van Chabrier scheen de kunstenaars heden meer te bezielen dan het 'ïeine kristal des grooten meesters. Doch ook de Serenade werd fijn en mot uitdrukking gespeeld. Da zaal was propvol. Men had den grooten toeloop vooral te danken aan het optreden van den jongen kunstenaar Eduard d'Albert, dien men in Amsterdam wel kent. Er zijn weinige piano-virtuozen in losheid, in vlugheid en zel& in kracht en vuur bij d'Albert te vergelijken. Hij hoede fsieh er voor akrobaat te willen schijnen. Men moet evenwel de nuancen van zijnen aanslag, de verschillige klanken dia hij aan zijn instrument weet te ontlokken, enz. bewonderen. Bij droeg het tweede concert m D-nnneur van Rnbinstein voor, waarvan de wilde inleiding ons wegens het gebrek aan eenheid niet kan boeien. De andante, aaneenge«chakeld met de firiale, zijn van geheel ander gehalte, en rijk aan groote ?n innige schoonheid. Vooral bewonderen wij in dit werk de rol welke het orkest vervult. Evenals in het tweede Piano-concert van Brahms, spelen ?rkest en klavier concertant, zoodat de piano «iet geheel hoofdzaak is, »aar dikwijls het orkest alleen omstrengelt, gelijk het klavier dan omge keerd door het orkest als verlicht wordt. Eindelijk voerde de jonge kunstenaar nog eene studie en Nocturne van Chopin uit; doch dergelijke stukken stemmen minder met zijne natuur overeen. Beter paste hem de 2e Hongroise van Lisst, die hij nog met eenige wilde arpeggio-gangen vermeerderde. Deze week kondigden alle aanplakbiljetten der Monnale het weder optreden van Mme A l b a n i" aan, welke zich, naar ik meen, in de Ne derlanden nog niet heeft laten hooren. De eigenlijke naam der zangeres is L a J e u n e s s e. Zij werd in 1857 te Montréal, de hoofdstad van Franscli Canada, geboren, en bezat van hare kindschheid af een merkwaardig stemorgaan. Hare ouders waren onvermogend en konden de dochter, die toenam in schoonheid en muzi kale bevattelijkheid, niet naar eisch doen Btudeeren. Montréal zelf kwam te hulp. Men zond het jonge meisje naar Parijs tot Duprez, vervolgens naar Lamperti te Milaan. Na verloop van weinige jaren debuteerde zij te Malta onder den naam van Mlle Alberti". De bekende Uilmann leerde haar kennen, beval haar Gye den directeur van den Covent-gardenBchouwburg aan, alwaar zij optrad en het publiek electriseerde. De zoon ?van Gye werd haar echtgenoot. Zg echter noemda zich voortaan Mme Albani". Deze kunstenares ia geene eenzijdige opera-zangeres, maar heeft in En geland schitterende bewijzen gegeven van hare groote bekwaamheid voor het oratorium en den concertzang in 't algemeen. Het behoeft nauwlijks gezegd te worden hoezeer zij eene kunstenares is van zoo echten stempel, dat zij veeleer govaar loopt, door voortdurende levendige en doordachte voordracht harer rollen, z\ch af te matten en misschien vóór den tijd te verkwijnen dan dat zij er naar streven zou, door de hulpmiddelen der kunstenaars van den tweeden en derden rang, het publiek te verblinden en mede te sleepen ten koste der kunst inden edelsten zin des woords. Deze opmerking maakten wij na hare eerste voorstelling, op Woens? dag laatstleden, nu zij zich ten tweeden male in Belgiëliet hooren. De -directie kondigde vier voorstellingen aan: Rigoletto, en La Traviata van Yerdi, Mephisto van Boito en Faust van Gounod. Het i» onnoodig deze opera's te bespreken; 't zij genoeg gezegd dat Mme Albani haren roem handhaafde als eene der beschaafdste, zoo niet de allereerste der heden levende tooneelzangeressen. Do uitgebreidheid, de kracht en liefelijkheid van haar orgaan, de kristalkJare intonatiën, en de ongezochte, van alle overdrijving vrije uitdrukking der zielsaandoening, maken haar optreden tot een verrukkelijk genot. De kunstenares is niet verantwoordelijk voor hetgeen de tekst van Ri goletto smakeloos heeft. Het is ook niet hare schuld dat men haar ia eene andere taal te woord stond dan het door haar gebruikte italiaansch. De baryton De Vries was zoo galant haar zijn italiaansch ten beste te geven. Doch in het kwartet van het vierde bedrijf van Rigoletto klonk de tweeërlei taal al zeer zonderling. Ondertusschen was dit toch het glanspunt van den avond. Het publiek liet dit nummer herhalen, al was de kunstenares ook middelma tig gesecondeerd. Men gaf het (treurig) bewijs zich om het knnstgeheel eener opera niet te bekommeren en meer dan dubbel plaatsengeld te hebben betaald voor Albani alleen. Nu, voor dezen keer laten wij dit doorgaan! Niet minder treffelijk was hare voordracht van Margaratha in Boito'-a Mephisto. Onvergetelijk is het tooneel in den kerker. Sommige critici noemen die voordracht, koud" gestudeerd. Wij verklaren dit eenvoudig slechten /smaak die eherroteeren voor uitdrukking van gevoel houdt. Van virtuosen gesproken verdient hier nog met dankbaarheid te worden vermeld, dat kortelings de violist August Wilhelmy weder onder ons op trad, bij wien men zoowel den kolossalen toon als de diepe, ernstige uit drukking der muzikale gedachte, benevena de meer algemeene behendig heid moet bewonderen. De kunstenaar speelde ondertusschen slechts eigene toonwerken: Italiaansche Suite naar Paganini, Parsifal-paraplirase, en All TJngarese (tegenwoordig een weinig modezaak). Deze werken te ontleden laat ons de ruimte niet toe. Zooveel zij alleen gezegd, dat uit eerstgenoemd werk; in vijf afdeelingen de Romance" als het bestgeslaagde deel kan gelden, dat de motieven uit Parsifal met smaak gekozen en met kennis aan el kander verbonden zijn, en de hongaarsche wijzen, schoon aan andere meesters b. v. Brahms (hong. dans in B) herinnerend, toch in 't algemeen den stempel der oorspronkelijkheid dragen. Indien ref. zijne lezers op de hoogte wilde houden van alle nieuwe tooneelstuk k e n, wier schrijvers erop aanspraak maken algemeen besproken, en zelfs hooggeschat te worden, en die door het Brusselscb. publiek worden toegejuicht, zou hg verre de grenzen overschrijden der ruimte welke hem door de vereerde redactie van den Amsterdammer kaa aangeboden worden. Eenige woorden over hetgeen in de laatste weken voorkwam mogen toereikend wezen. De schouwburg Molière, die altoos zijn trouw en uitgezocht publiek heeft, bracht een werk van Georges Ohnet, den schrijver van Serge Panine, getiteld Le maltre des forges, getrokken uit den roman van den zelfden naam, door La Chronique als feuilleton uitgegeven. Claire de Beaulieü, van een fier karakter, door haren bruidegom den hertog van Bligny, dien zij vurig beminde, verlaten, heeft uit spijt de hand gereikt aan Philippe Derblay, maatre des forges,, doch voelt innerlijk eenen grooten afkeer van den ruwen man. Er heeft nu eene scheiding plaats die door de wereld niet wordt bemerkt. Claire verneemt evenwel dat Bligny haar verlaten, en Philippe haar £eliL<.\vu hotsfi, op 't oogoublik dat ^ Let giootsts gedeelte van haar gel delijk vermogen verloor. Dit stemt haar gunstig voor haren gemaal. En als deze nu door een toeval tot een duel met Bligny (die ondertusschen ook getrouwd is) wordt uitgedaagd, werpt zij zich tusschen de strijdenden, ontvangt eene kogel in den arm, stort neder en wordt door Philippe opgeheven; waaruit do verzoening volgt. Da roman van Ohnet Le maltre dts forges beleeft reeds zijne hon derdste uitgave, ofschoon hij tot eene geheel andere reeks van werken behoort dan b.v. Nana of Pot-bouille. Ondanks de eenvoudigheid der verwikkeling is het tooneelstuk een spannend en goed gedramatiseerd werk, wat bovendien met uitmuntende krachten wordt voorgedragen. In den Par k schouwburg speelt men sedert eenigen tijd Les affolés, een blijspel in 4 bedrijven van E. Gondinet en P. Véron. Het onderwerp van dit stuk zijn affaires de bourses, doch niet dezulken die aan de Amsterdamsche beurs onder deftige kooplieden voorkomen. Men bevindt zich in dit stuk doorloopend in een zeer slecht gezelschap. Daar die herinnering wrevelig maakt en het voor kunst en goede zeden weinig waarde heeft den lezer op de hoogte van dit tooneelstuk te brengen, dat morgen weder voor altijd gaat verdwijnen, je passéoutre. Wat zal ref. verder van Franfois les bas Heus zeggen, dat tegenwoordig de attraction is van de Galerie St Hubert? De schrijvers, naar tegen woordige mode, meerderen in getal, zijn hier met drieën: Dubrenil, Humbert en Burani. De muziek ia van twee toonzetters: Bornicat en Messager. Het is eene opéra comigue met den titel van een drama vaa Paul Maurice. Ref. doet don lezer de gulle bekentenis dat LU de voorstelling nog niet heeft bezocht, dewijl hier weder een beeld gegeven wordt van zeer twijfelachtige zedelijkheid, een verschijnsol wat door ds her haling eentonig en vervelend wordt. De meeste daarin voorkomend» tooneelen zijn honderdmaal in muziek gezet. De schrijvers hebben alleen de verdienste van met hun vijven het oude aangenaam te hebben opgedischt. In de partitie komen twee lieve duo's, schilderachtige koepletten en een paar vriendelijke cwsemWestukken voor. Dat Francais te Parijs eenen zekeren opgang had gemaakt en Messager de orkestdirecteur van het Brusseische Edentheater is, en vroeger oiis publiek eeiiige voorstellingen lang heeft vermaakt met zijn ballet Fleurs d'Oranger, dat de franschman Bornicat in der tijd te Brussel wel geslaagd is met zijne operette Les Heignets du ra, en andere oorzaken meer, waarvan wij niet willen gewagen, heeft aan Frangois eene vrij goede ontvangst verzekerd, ofschoon <te uitvoering, naar men zegt, veel te wenschen liet. Zal ik den lezer au nog vermoeien met het verhaal van Le Fond du sae van Decourcelle, eene zoogenaamde coniédie in drie bedrijven, doch niet veel meer dan een eenvoudige vaudeville, waarvan eeue met bankpapiet

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl