Historisch Archief 1877-1940
No.851
Nataurlgk zal de crMek op deze plannen niet uitblijven. Maar,
4} &4teae oplossing velen onwelkom, eene andere en meer bitiijke
kaa>m«B zich moeielijk denken.
T «r
Terwgl de Engelschen in Soedan den grooten slag sloegen,
wanen de Fransche troepen in Tonkin bezig het naaste doel te
bereiken en Bac-Ninh te bezetten. Millot heeft een zeer gelukkigen
mareeh gemaakt. De weg van Hanoi naar Bac-Ninh bood de
raoeielijkherd aan, dat het Canal des Bapides overgetrokken moest worden,
en dat de weg langs de rivier de Song-Gua met versterkte forten
bezaaid was. De generaal heeft zich eerst meester gemaakt van een
belangrijk punt van den overkant, de Zeven Pagoden, op de samen
vloeiing van het kanaal met de rivier, zoodat de overtocht der verdere
troepen zonder veel bezwaar kon plaats hebben. Toen is hij, den
weg vol versterkingen omtrekkend, Bac-Ninh van den anderen
kant genaderd dan men hem verwachtte, en heeft tegelijkertijd
de kolomme onder generaal Négrier langs den weg van Lang-Son
gezonden, om de Chineezen het ontvluchten naar Yun-nan te be
letten. Er was echter nog een weg open, die naar Thai-Ngueng,
;welke naar de provincie Cao-Bing leidt.
Zooals uit de telegrammen blijkt, hebben de Chineezen zich ook
langs dezen weg verwijderd. Voor een garnizoen van 12,000 man
Annamiten, en 10,000 Chineezen, zooals de
Temes-correspondent meldde schijnt de tegenstand niet groot geweest te zijn.
Het getal gekwetsten onder de Fransche troepen, officieel 70 man,
dus misschien het dubbele, toont evenwel dat de aftocht niet ge
heel zonder slag of stoot gegaan is. Men vond veel ammunilie en
eene Krupp-batterij in de citadel.
De vraag, wat Frankrijk met zijne overwinning doen'zal, is niet
van dadelijk belang, daar alle verdere krijgsbedrijven door het
regengetijde voor de eerste zes maanden opgeschort zijn. De
Chineesche regeering schijnt bevreesd te zijn, dat men als pand voor
de oorlogskosten de eilanden Haï-nan en Formosa vragen zal,
althans zij heeft deze in geduchten staat van verdediging doen
stellen. De Times meent dat Frankrijk nog hooger op in Tonkin
andere vestingen zal nemen, om de provinciën Thai-Nguyen
en Than-Quan in bezit te hebben. Dit zijn echter
geen deelen van Tonkin meer, maar erkende Chineesche provin
ciën; het is niet te denken, dat Frankrijk op die wijze, na ver
kregen te hebban wat het vroeg, een oorlog zal willen zoeken.
Een vrede met afstand van Tonkin aan Frankrijk en het erkennen
eener «neutrale zone", noordelijker dan de door China voorgestelde
is misschien het meest voor de hand liggende. Men heeft, indien
generaal Millot niet met geforceerde marschen voorwaarts rukt
zoo ver als hij komen kan wellicht tot in het gebied van de rivier
van Canton tot October den tijd om er over te denken»
Toen het debat over de krankzinnigenwet deze week in de Tweede
Kamer was gesloten, kwam de heer Donner nog met een vraag achterna.
Welke maatregelen heeft de Minister zich voorgesteld te nemen in
opzicht tot de godsdienstige belangen der krankzinnigen?"
Een interpellatie, meende de voorzitter, waarover hij desverlangd nader
de Kamer zou raadplegen.
Na eenig tegenstribbelen was de heer Donner tevreden maar hy
kondigde zijn interpellatie niet zeker aan.
Toch hopen we dat deze zal plaats hebben, opdat desgevorderd van de
groene tafel de stellige verzekering kan worden uitgelokt, dat niets zal
worden toegelaten wat strekken kan om de mama religiosa, waarvoor
de krankzinnigengestichten zulk een vruchtbaar veld opleveren, te bevor
deren.
Of dat de bedoeling van den geachteu interpellant in spe is, durven we
intusschen niet te verzekeren.
De heer Wintgens stak Maandag over de rechterlijke instructie een speech
af, waarvan hg zelf erkende, dat hij den hoofdzakelijken inhoud reeds in
1860, in 1873 en 1877 had voorgedragen.
Hij had dus kunnen volstaan met een vierde herziene en verbeterde
uitgaaf van z^jn rede van 1860, netjes gedrukt aan elk der leden aan te
bieden.
Doch daarmede was hy niet tevreden. Hjj heeft zjjn drie redevoeringen
ditmaal aangevuld met een overzicht van wat er op het gebied der
rechterlijke organisatie in de laatste tijden is tot stand gebracht in
Duitschand, Oostenrijk, Italië, België, Frankryk en Engeland; terwijl hij een
bloemlezing gaf uit de geschriften van Tammo Sypkens, Sibout Schmolik,
Glaser, Geyer, Marquardsen, de Bosch Kemper, Bilderdijk, Bavius Voorda,
Pestel, Maurits Cornelius van Hall, Joannes van der Linden, Nijpels, de
Geer, Modderman en Wintgens Jr.
Na dit bibliographisch overzicht kon nien van den heer Wintgens niet
zeggen: al wat in boeken staat is in dit hoofd gevaren, maar wel: al wat
jn dit hoofd vaart, staat in boeken*
Had de beer Xiohman het er Woensdag op gezet de Utrechtse!» reotfr
bank eenige piques sous l'eau toe te dienen?
Eg sprak over de rechtbanken, die, te kleinere gemeenten, vel eens
door <de publieke opinie worden meegesleept, als het een cause eéfètae
geldt. Later sprak hij van een raad vaa eer"?we weten niet juist in
welk verband.
Ondeugend voegde de heer Kist, de partij voor de magistratuur opne
mende, den heer Lotman toe... dat de pers er dan toch was om tegen
misbruik te waken.
De toespeling van den heer Lohman was gevoelig?de ironie van den
beer Kist kostelijk.
't Is goed dat de Utrechtsche historie eens, al is het ook zonder opzet*
lelijke aanduiding, in de Kamer is gestygnaatiseerd.
Een aaneengesloten partij.
Door de heeren van de Kappeyniaansche fractie is een collectieve nota,
bjj het afdeelingsonderzoek over de klassen-belasting overgelegd.
Twaalf Kappeynianen, en de heer Van Houten vervangen door den heer
Van Osenbruggen!
Kieskeurig zijn de heeren niet.
Als het appèl voor alle strafzaken wordt aangenomen, stem ik tegen
alle verdere voorstellen om het Wetboek van Strafrecht in te voeren."
Aldus de heer Van Houten.
Het is de nieuwste vorm van obstructionisme en tegelijk de vermetelste
mate van Rechthaberen".
Of neen 't is de politiek van de schoolbanken. Ik wil mijn zin hebben
of ik gooi 't geheele spel door elkaar."
Kappeyne heeft nooit getrouwer volgeling gehad dan vaa Bonten in
zijn systeem van spelbreker^".
Herziening der Onderwijswet.
II.
Bij de indiening van zijn wijzigingsvoorstel, ging de minister
Heemskerk, blijkens de memorie van toelichting, uit van de over
weging, dat de wet van 1878 te hooge eischen stelt. Dit geldt
zoowel voor de gemeente als voor het Rijk.
»De gemeente-besturen" zoo lezen wij »moetenliunne beste,
krachten inspannen om de gewone en buitengewone kosten van
het lager onderwijs te dekken, zoodat ook blijkens hunne begroo
tingen vele zaken die nuttig of wenschelijk zouden zijn, niet
zelden achterwege moeten blijden. Verbetering van communicatiên,
hardmaking van wegen, enz. schijnt om die reden zoo schreef
o. a. een van 'sKonings Commissarissen wel wat veel op den
achtergrond te komen. Onderscheidene gemeentebesturen weder
zijn verplicht, tot dekking der kosten van het onderwys, leeniDgen
tot aanzienlijke bedragen aan te gaan. De toestand der
gemeentefinanciën wordt gaandeweg ongunstiger."
Maar ook de uitgaven van het Rijk nemen volgens den minister
te groole proportiën aan. Deze quaestie is meer algemeen bekend,
wij zullen ons dus van citaten onthouden. Volgens de Regeering
drukt de wet van 1878 zwaar op het Rijk en de gemeenien en
daarom komt tempering der eischen in 1878 gesteld, den heer
Heemskerk onvermijdelijk voor. Men tracht dit doel te bereiken
hoofdzakelijk door twee wijzigingen en wel:
lo. door beperking van de eischen in art. 24 regeling van
het aantal onderwijzers gesteld, in verband met art. 38, het
welk bepaalt, dat de voorschriften van art. 24 vóór den l n. Januari
1886 in werking moeten gebracht worden.
2o. door wijziging van art. 45, regelende de bijdrage van het
Rijk in de kosten. Verder wordt dan van de gelegenheid gebruik
gemaakt om eenige administratieve verbeteringen in de wet te
brengen.
De bedoeling van het voorstel is dus, tegemoetkoming aan
financieele bezwaren. De wijziging bedoelt geen inbreuk te maken
op »het beginsel omtrent de voor allen toegankelijke openbare
school". Men streeft er dus niet naar, de eischen der zooge
naamde kerkelijke partijen te bevredigen, maar wel die der
tusschenrichting in ons vorig artikel geschetst. Op het hoofdbegin
sel »der wetten van 1857 en 1878 terug te komen zou eerst dan
overweging verdienen, wanneer het uit eene gewijzigde grondr
wettige bepaling voortvloeide". Op deze logica valt wel i«ts af
te dingen. Dat de heer Heemskerk van oordeel zou zijn, dat na
herziening der grondwet, dit vraagpunt overweging verdient, had
den wij zelfs niet gedacht. De quaestie ligt echter buiten de bedoeling
van dit schrijven, en daarom zullen wij er het zwijgen toe doen;
Omtrent de bezwaren uit een constitutioneel oogpunt gezien,
dat n.l. de gemeenten beschikken over de Rijks-schatkist, daar
over wordt in de memorie van Toelichting niet gesproken. Naast >
de financieele bedenkingen in het algemeen, wordt daarentegen
vooral de aandacht gevestigd op de administratieve fout, dat de
gemeenten over de bijdragen beschikken naar
aanleiding-der-be