Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER,
No. 35l
gewettigd ? Wat deukt ge over de uitdeeling van warme
spijs op t!e scholeuï"
Met meer vragen richtte ik ook do bovenstaande tot ceii' bekende,
van wien ik vermoedde dat hij volmaakt op de hoogte van
Amsterdamsche toestanden was, en ik had mij voorgenomen om van Kijn antwoord
gebruik te maken door, naar aanleiding er van ,met de lezers van dit
?weekblad een gemoedelijk praatje te houden.
Met Verwachte antwoord kwam en... liet bevatte een huilerig ett
Water- en melkachtig verhaaltje, glibberig door gentimenteele tranen fa
ongenietbaar door gezwollenheid.
Wat moest ik er mede aanvangen? Aan myn streven om mijnen lezers
wat nieuws te vertellen, had ik het te danken dat ik op een stuk gesnikt
proza was onthaald, het was niet meer dan billijk, dus dacht ik, dat die
lezers het ook slikten.
Daarom laat ik het onveranderd hier volgen; haal ik mij doof de op
name in dit blad de wraak van den schrijver op den hals, dan is dat des
te beter, want ik ben dan voortaan voorgoed van zijne onaangename
lettervruchten bevrijd.
'N doosiie lusiefers meneer, of een stnkkie zeep meneer ? 't Zijn de
echt B meneer, en de zeep is zoo fijn meheer! Och toe meneer, n doossia
of n «tukkia zeep maar!"
Ruk uit kind", zeide ik barsch, want het bedelend meisje, dat mij
aangesproken had, bracht groote Verwarring teweeg in eene prachtige
becijfer ing die ik juist in het hoofd had. Moet je nu precies op de
kleine steentje» voor mij blijven loopenV ga heen of ik haal een diender.""
. Verschrikt ging het kind ter zijde en ik wandelde, calculatiën makende,
verder.
Onwillekeurig keek ik den volgenden dag, toen ik mij op dezelfde plek
bevond, naar hét meisje om; zij was aanwezig en trachtte, als vroeger,
doosjes lucifers en stukjes zeep aan den man te brengen, maar zij sprak
mij niet aan en week zelfs schuw op aijde toen zij mij zag aankomen.
Als iedereen nu maar eens ferm van zich af praatte", dus dacht ik,
dan zoude de bedelarij in Amstel's straten weldra tot de geschiedenis
behooren, maar de menschen blijven helaas uit gewoonte en sleur steeds
geven en maken daardoor het bedelvolk hoe langer hoe onbeschaamder".
Zonderlinger wyze begon het mij na eenige dagen toch te hinderen dat
het kind mij eoo angstig ontweek en op zekeren morgen was ik zoo mal
cm een pakje lucifers van haar te koopen.
Dank ie wel meheer!" zeide het meisje toen ik haar twee centen boven
Aeu koopprys achonk en ik nam haar vluchtig op, zag dat zij blonda ha
ren en mooie oogjes had, maar er mager en als slecht doorvoed uitzag
en soesde daarna geruiraen tijd over het malle en onzinnige vraagstukJ
hoe ik wel te. moede zou zij a wanneer mijne eigene kinderen moesten be
delen en lucifers en zeep aan den openbaren weg trachten te verkoopen.
Na diea morgen werd ik, ik weet hensch niet wat mij daartoe
bewoog, -?een geregelde klant van het lucifers-meisje en ik gaf haar, ?
want ik ben op mijne wijze royaal» steeds een of twee centen meer dart
luutr toekwam; zy werd daardoor wat toeschietelijker en eens begon il*
n praatje.
^Waarom ga j» niet naar school?" vroeg ik.
?f Dat kan niet, meheer, ik moet voor me grootmoeder zorgen." 2
«Leven je ouders dan niet meerl"
'?Vader en moeder zijn dood en grootmoe is lam: we hebben het zoo
ferm en eoo koud: op onze vliering is de kalk tusschen de pannen
uitgegallen en wij slapen op stroo; wij eten en drinken van de centen die ik
/Ophaal, en....""
De andere helft is precies zoo", dacht ik, daar heb je het gegooi door
jde glazen, al, nauwelijks praat je een moment met zoo'n schepseltje of er
wordt een aanval op je portemonnaie gedaan". Ik ben echter, gelijk ik
reeds seide» royaal uitgevallen, en dus schonk ik het kind een dubbeltje
met de bijvoeging: koop daar wat warms voor". Lachend ging ik
verder, want ik herinnerde mg dat het meisje gezegd had dat zij met hare
grootmoeder at en dronk van centen, en ik vond die gedachte zóó grap
pig dat ik tot verbazing der voorbijgangers smakelijk eten" riep, 't geen
xa\j in rnyne meening versterkte dat ik voor humorist in de wieg ben gelegd.
, Een tijdlang ging alles op den ouden voet voort, totdat ik begon op te
.merken dat het kind verschrikkelijk kuchte en dat er vuurroode plekjes
op hare wangen waren; natuurlijk echter vroeg ik niemendal uit vrees
van weder allerlei jeremiaden te hooren; bovendien", dus redeneerde ik
zeer verstandig, is het niet meer dan natuurlijk dat iemand die den
ganBchen dag in de openlucht doorbrengt, een beetje aan bet hoesten geraakt,
en die vlekken, ?... nu ja die vlekken, dat kan niet anders dan een soort
huiduitslag zijn, want daar sukkelen de meeste kinderen uit de mindere
standen aan."
Den volgenden morgen was hel meisje niet op het appèl en den daar
opvolgende» ook niet; er ging eene week, er gingen veertien dagen
voorbij en eindelijk,.... jawel, daar was zij weder, doch zij drentelde
niet heeft en weder, maar zat ineengedoken op een stoep.
Jó moet niet aoo krom zitten," zeide ik op vermanenden toon, dat is
niet gezond voor kinderen: waar heb je gezeten?"
Het kiöd keek mij aan; foei, wat zag het er akelig uit, het had blauwe
wallen ouder de oogen en zag zoo bleek als een' doek, terwijl het op
erbarmelijke wijze kuchte.
Ik bén zoo ziek geweest," sprak zij zacht.
Reeds stond ik op het punt om te zeggen, dat grootmoeder haar
levertfaatii eieren en Quina Laroche moest laten gebruiken, maar slikte de
opmerking bijtijds weder in, toen ik bedacht dat de oude vrouw daartoe
vermoedelijk niet in staat zoude zijn.
Enfin, we praatten een oogenblikje en ik gaf haar eene kleinigheid,
\vant ik beu royaal, vroeg en passant waar zij woonde eu ging aaa
den dagelijksclien arbeid.
Alles ging het oude gangetje, totdat na eenigen tijd het meisje wederom
en cu gedurende geruimen tijd weg bleet.
Of het uu nieuwsgierigheid of wat anders ia geweest, wat ffi$ bez«W«
zoude ik niet durven zeggen, maar op zekeren avond strompelde ik, na
lang naar het juiste adres gezocht te hebben, een paar armzalige trappen
op en stond ik op ds door grootmoeder en kleindochter bewoonde -vliering.
Het lokaal mistte alle Comfort en ik keek vergeefs naar kleed, spiegel
of gaspit uit; eene invalide tafel, anderhalve stoel en iets wat op eet»
kermisbed geleek. Voila-tóut!
De lamme grootmoeder zat op een stoel en het kind lag op het zoo
genaamde bed: het schaap zag er uit als een geest en ik haastte mij om
haar liet zakje bonbons te geven dat ik onderweg gekocht had, want ik
ben er altijd op uit om nuttig te z\jn voor mijne inede-mensohen.
Daar maakte ik een praatje met de oude juffrouw en hoorde de her»
haling van een oud liedje: vader knappe werkman, loodgieter, zat op een
dak, viel en was morsdood; moeder, ijverige huisvrouw, ging aan het
sukkelen, kreeg tering, overleefde haren man niet lang; grootmoed«
kreeg door de verschillende schrikken eene beroerte (waarom verzetten
zulke menschen zich daar niet tegen?) en werd lam; geen manier om aan
den kost te komen, alles langzamerhand naar het pandjeshuis verzeild;
kleindochtertje begon wat te verdienen, en thans....
Ik liep zoo spoedig weg als ik maar kon, na in eene vlaag van.Over*
groote royaliteit een gulden te hebben geofferd, en ik was recht fcljjd*
toen ik, te huis. weder bij het knappend vuur zat, mgn sigaartje rookta
en een paar goede uien las.
Drie weken later Kat het meisje weder op haar oude plekje en zij-hield
het cu eenigen tijd uit; ik bleef haar met myne klandisie begunstigen,
praatte, heel verstandig, niet over huiselijke omstandigheden, want de
kwartjes en guldens groeien mij niet op den rug en vond dat zy er hoe
langer hoe minder begon uit te zien.
Wederom in de pottenbank!" dacht ik, toen ik op een morgen het
kind miste, het zal mij verwonderen hoe lang het nu duurt:"
Maar ik viol van de eene verwondering in de andere, want er gingen
thans een paar maanden om dat ik tevergeefs naar het meisje omfce^c,
zoodat ik er, onbegrijpelijkerwijze, toe kwam om een geheelen-rijksdaalder
in mijn zak te steken en naar het bekende vlierinkje te stevenen.
Voor het huisje stonden een paar buurvrouwen druk te babbelen eH
ik \roeg haar of zij wat van het lucifers-kind wisten.
't Is erg duf, meneer, ze zal het niet lang meer maken!"
He" ", dacht ik, dat is machtig vreemd, ik meende altijd dat da
kinderen uit de volksklasse taaier waren.""
Ik stommelde naar boven en opende de deur van het armzalig vertrek;
de lamme grootmoeder zat, als den vorigen keer, op een der-stoelen maar
had het hoofd op de tafel neergebogen en bemerkte niet dat ik binnen
kwam.
Eegelrecht ging ik dan ook naar het bed, en.... daar lag mijn vrien
dinnetje.... Koud. Stijf. Dood! Het vermagerde gezichtje had een uit
drukking van kalme berusting, de uitgeteerde handjes waren op de borst
gevouwen en eene medelijdende buurvrouw had een bloempje tasschen
de doorzichtige vingertjes gestoken.
Op eens was het alsof ik een stevigen duw in mijn nek kreeg die mij
noodzaakte te bukken en het kille voorhoofdje te kussen en ik geloofi
ja ik geloof, dat er een paar tranen langs mijn wangen liepen.
Toen
In gemoede vraag ik u, mijn lezer, of lectuur als bovenstaande geniet
baar is? Misschien bedrieg ik mij, maar het zoude mij niets verwonderen
wanneer het bleek dat mijn berichtgever het geheele geschiedenwije uit
zijn duim had gezogen en hij het enkel maar vertelde-om te doen zien
hoe goedgeefsch hij is.
Boos als ik was, verscheurde ik het laatste gedeelte van z^n-manuseript
't geen mij wél beschouwd spijt, want ik vermoed dat het -de mededeeüug
behelsde dat de man aan die lamme grootmoeder vijf galden cadeau
maakte, 't geen natuurlijk een leugen zoude zijn geweest, want hij heeft
vooraf verteld dat hij maar n rijksdaalder bij zich had gestoken.
Ik haat elke overdrijving en daarom aarzelde ik geen oogenblik om
een veroordeelend vonnis te vellen over het stukske dat ik te lezen gaf
en dat, zeer zeker in de hoogste mate overdreven is.
Bovendien, hoorden wij niet dezer dagen in het Volks-PaleiV duizend
kinderen betoogen:
Hoe schoon is het leven, hoe zorglooa-dc jflttgd»,, ,'*
en:
Wij voelen geen leed, geen kommer~of -Smart,
Hoe schoon zijn de kinderen-jaren!"
welnu, als de kinderen dat erkennen en bekennen, dan valt er over da
zaak immers verder niet te praten.
Het spijt mij verschrikkelijk lezer, dat ik u ditmaal zulk-een ongeniet
baar kadetjo moest voorzetten, een volgend-maal hoop ik n cp minder
oudbakken kost te onthalen. Aquarius.
BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT.
Het stemt den mensch toch altijd weemoedig, als hij zich de dagen
zijner kindsheid voor den geest brengt en in gedachten weer nederknielt
voor de kleine legerstede en de vrome moeder het kinderlijk gebed
nastamelt of aan hare trouwe hand naar den tempel schrijdt om daar te
luisteren naar den man, dien men niet begrijpt en psalmen te zingen,
die voor het kinderhart geheel onverstaanbaar zijn. Wanneer het anderen
gaat zooals mij, dan zal zulk eene herinnering menigen strijd tusschen
hoofd en hart opwekken en bij menigeen zal onbewust het verlangen
ontwaken : dat liet nog 7.00 ware en dat het eenvoudig vrome ouderhart
nog dienzelfden invloed van weleer op onzen daden en handelingen mocht
uitoefenen...