De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 16 maart pagina 5

16 maart 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

te. 331 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Helaas»! de -moeders sterven te vroeg! En het kind dat zonder moeder <fe levensreis maakt, neemt alle indrukken goede en slechte die hem zgne toevallige, dikwijls noodlottige, omgeving aanbiedt, in zich op en behoudt ze, daar er geen trouwe is, die er hem voor behoedt. Och, wat zon ik nog eens graag naar de kerk gaan! Naar de kerk, waar ik mg zoo godslasterlijk heb zitten vervelen, waar ik mij altijd door een dtoot met het zakje liet rappelleeren dat ik mijne kleine offerande moest storten! Kaar de kerk, vanwaar ik altijd, vanwege de stoven, met hoofdpijn huiswaarts keerde en zoodoende meer aan mijn lichaam bedierf, dan ik aan myne ziel goedmaakte! En toch zou ik er nu nog wel eens weer heen willen! Als de dominee's hier maar niet zoo schrikkelijk rechtzinnig waren! Maar zie, dat is voor mij onverteerbaar; ik zou mij weer even hard zitten vervelen als vroeger n daar is nu mijn tijd te kostbaar voor! Zoo doende boor ik bijna nimmer meer een stichtelijk woord; huisb zoek is afgeschaft, de verdoolde schapen worden door de herders niet meer opgezocht, als in den goeden tgd onzer moeders; straahpredikers hobben we hier alleen met kermis en dan staat een mensch natuurlijk liever naar den mallemolen te kijken, als hij er niet inzit, 't Is jammer, dat onze kerkeraad het niet inziet, dat er zoovelen zijn, die gaarne een ochtenduur van den Zondag zouden doorbrengen in den tempel om uit een verstandig, gemoedelijk woord van een verstandigen, gemoedelijken voorganger levenswijsheid te putten als men hun daarbij maar niet tegelijk deukbeelden wilden opdringen, die hun hoofd nu maar eenmaal niet bevatten kan. Maar neen! Er is geene plaats voor dezulken in onzen kring! roepen zij uit en petten n een dominee op den stoel naar hunnen geest, naar hunnen wil. Na heeft een vereeniging van vrijzinnige mannen reeds gedurende eenige ^aren gepoogd in deze godsdienstleemte te voorzien door vrijzinnige predikanten van elders hier te doen voorgaan, maar de kerkeraad heeft steeds geweigerd daarvoor een kerkgebouw aftestaan, zoodat deze gods dienstoefeningen nu altijd op een zeer ongelegen uur, des Zondagsavonds, in de St. Pieterskerk, van de Waalscho gemeente, moeten gehouden worden. In het begin moeten daar ook wel eens zeer ijverigen in den geloove onder de toehoorders zijn geweest. Onder anderen hoorde ik van een buitengewoon rechtzinnige, van een broeder in den Heere! die hoofdeohuddend over zooveel verdorvenheid opstond en met niet weinig drukte midden in des predikants rede het kerkgebouw ontvluchtte. De man was dan ook diaken van de Nederduitsch Hervormde Kerk, en ik heb hem dikwijls, als ik zijne woning passeerde, in zijn warme voor kamer dicht voor het venster, staande zijn dankgebed zien opzenden voor het zooeven genoten maal, waarvan de kliekjes nog op de tafel stonden. Iedereen kon van buiten af zien hoe vroom die goeie man was. Ook de arme bedeelden, die onder zijn venster stonden te klappertanclen, terwijl mijnheer zat te smullen. Dan stond hij op en schoof het venster open, op een klein reetje, o, zoo'n klein reetje. En door dat reetje schoof hij dan de armzalige aalmoes, die de stumpers van de diaconie ontvingen en de armen moesten uit zyn norsch gezicht en zijn kort toegesnauwd woord maar begrijpen dat.... God enkel liefde is! Die vrome penningmeester moet voor eenigen tijd iets gehad" hebben, waardoor hij zijne betrekking... Maar -stil! laat ik niet wroeten in eigen ingewanden. Het Utrechtsch Dagblad noemt dat zóó als men wijst op het verkeerde dat hier gebeurt, als men handelingen van openbare personen, in hun openbaar leven gepleegd aan critiek onderwerpt. Zulke critici kunnen we hier best missen, roept het blad, dat alleen acteurs en muzikanten on gemakkelijk laat doorhalen door recensenten, die dikwijls leelijke stoken onder water" kunnen geven. Maar van de rest moet men afblijven. Openbare behandeling der openbare zaak is wel de grootste waarborg voor onze rechten en vrijheden, zij geeft ons wel de meeste zekerheid dat de openbare ambten door de meest geschikte personen hetzij d;e door het vertrouwen hunner medeburgers of door de overheid daartoe geroe pen worden zullen worden bekleed.... maar de doofpot is een voor treffelijk meubel; geen huwelijk in vroeger dagen, of de jongelui kregen ei een met een toepasselijke aanspraak cadeau. En waarom zou men dat meubel ook in de huishouding van land of etad niet mogen gebruiken. Men moet de menschen zoo wijs niet maken ??de heeren" zullen het wel op aartsvaderlijke wijïe in orde maken. Als ze het eens een enkelen keer niet goed doen, welnu, dan doen ze het een volgenden weer eens goed dan is 't quite! 't Is of het druk fouten qn de fouten onzer openbare mannen! Zoo'n drukfout is ge makkelijk te redresseeren. Als men bijv. vandaag schrijft, dat bij het heel-uur bet carillon op den Domtoren psalm 82 laat hooren, dan kan man dat eenige dagen later eenvoudig verbeteren door mededeeling, dat het niet psalm 82 maar 87 is, en de zaak is vergeten. Maar de fout van een openbaar man is zoo snel niet uitgewischtir' Dat bewees juist die evenbedoelde drukfout weer! Als Jan van 't Sticht haai- had begaan,zou men beweerd hebben dat hij het als stadsingewandenwroetmeester opzet telijk had gedaan. Wat werd er in de dagen, dat men meende dat wer kelijk psalm 82 door het carillon werd ten beste gegeven", druk over den inhoud van dien psalm gesproken in verband met zekere gerucht makende zaak, en over de bedoeling, die men toch hebben kon, om juist dezen psalm in deze dagen op ons carillon te zetten. Gelukkig! daar deed de Utrechtsche al dat geredeneer verstommen! Het was een drukfout: niet psalm 82, maar psalm 87 klinkt van den toren en wij hooren het nu ieder uur van eiken dag door het luchtruim galmen: Men spreekt van u zeer heerelijke dingen, O schoone stad van Isrels Opperheer. ''k Zie Rahab, zie Babel, tot uw eer, Bij hen geteld, die mijne grootheid zingen. . ? Die echoone stad, waarvan men zoo veel heerelijke dineren sf.reelt, tnoet Utrecht zeker verbeelden en wij laten den Dom ouzon lot' ver kondigen. DatiWe^t niet aan,de. melodie gehoord hebben, c>at'het psaV« 82 Biet koa«ziju l : KUNST. GERBRAND ADRIAENSZ. BREDERODE. Geb. 16 Maart 1585. Nog juist n jaar en den loden Maart 1885 zal het drie eeuwen zijn geleden, dat Neerlands grootste blijspeldichter te Amsterdam werd geboren. Gerbrand Adriaensz., wiens vader eene schoenmakerszaak dreef ia de Kal verstraat (in een huis, dat naar het uithangbord Breder ode werd genoemd) was aanvankelijk tot schilder bestemd. Het bleek echter weklra, dat hij zijn gevoel en zijn vernuft btter in woorden dan in kleuren en lijnen kou neer leggen. Als dichter genoot de jonge rnan spoedig eene welverdiende vermaard» heid. ,Hij schreef liederen, zo wel aendaehtighe" als boertighe en amoreuse" en hoefde daarin niet voor de besten zijner tijdgenooten onder te doen. Maar vooral het drama trok hem aan; hij werd de schepper van ons zeventiende-eeuwsch romantisch treurspel en bracht ons blijspel op een hoogte, die het naderhand nooit meer zou bereiken. Zeker, er zjjn aanmerkingen op ziju tooneelarbeid te maken; de klucht van den Molenaar is te sterk gekruid voor onzen smaak; het Moortje is eene niet zeer handige bewerking eener Latijnsche comedie en in den Spa<ln~ schen Brabantcr ontbreekt deintrigue nagenoeg geheel! Maar let nu op do meesterlijke teektning van het karakter dier menschen uit de volksklasse; let op d^ afzonderlijke tooneelen, die voor het grootste gedeelte meesterstukjes zijn; let op de taal, welke die personen spreken, op hunne grappen, hunne woordspelingen en gij zult moeten bekennen, dat wij geen waarder, geen geestiger spiegelbeeld van ons volk in onze letterkunde bezitten. De vergelijking is dikwijls gebezigd, maar daarom niet minder juist l wat Jan Steen, wat Ostade, wat Brouwer zijn in onza schilderkunst, dat ia Brederode in onze literatuur. Zijne echt Hollandsche stukken en oorspronkelijk werk is vrij zeldzaam in onze letteren, ook in het bloei tijdvak! zullen den echten Hollander steeds aantrekken. Brederode's tijdgenooten getuigen het reeds. Inde drye iaren tydts oft daer ontrent die Sreroo by do Gamer geweest is", zegt Samuel Coster, (heeft) het (Oude-mannen Goodshuys) 1) meer inkomst gehad, als in alle de voorgaende iaren dat voor 't selve by de Camer gespeelt is geweest." Jarenlang werd het publiek getrokken door de stukken van hem, wiens geest in schertsen munten uyt" (Vondel); zyn Moortjo bleef tachtig jaar op het repertoire. In den pruikentijd geraakte hij echter in 't vergeetboek. Men vond zijn drama's niet fatsoenlijk genoeg en te ongelikt. Men rook een jeneverlucht", a's men ze doorbladerde. Eerst sedert eene halvo eeuw begon men Brederode weder naar waarde te schatten; tegenwoordig is zijn naam aan zeer velen bekend, en worden zijne werken door niet weinigen genoten. Zouden wij den dag niet vieren, waarop het driehonderd jaren geleden zal zijn, dat hij het eerste levenslicht aanschouwde? Zal Brederode's geboortedag op waardige wijze herdacht worden « het kan niet doeltreffender geschieden dan door de opvoering van een zijner blijspelen. Of daartoe het Moortje worde gekozen of de Spaansclia Brahanter is vrij onverschillig; als men slechts den moed bezitte het etuk te geven, zooals het geschreven is. Geen uitlatingen, geen verbete ringen", geen Brederode met een vijgeblad. Wie bang is, dat zijn ooren gekwetst zullen worden door de ruwe taal onzer voorouders, blijve thuis; wie met genot kan zien naar de geraffineerde wellustelingen der Fransche drama's, maar zich ergeren zou, als hij door Breeroo eene snol" op het tooneel zag brengen, hij blijve thuis. Wij zullen er b\j niemand op aandringen, dat hg zijne dochter of zijn halfwassen zoon medcneme, als de Spaansche Brdbanter wordt opgevoerd; in onze zeventiende-eeuwsche blijspelen zien wij naakte waarheid, waar onze hedendaagsche opvoeding, ter wille van de onschuld", zooveel mogelijk bedekt en bewimpelt. Men verlange echter niet, dat de kunst in dienst trede van die paedagogiek. Laten dus alleen zij de voorstelling bijwonen, die nog oog hebben voor een gezond realisme; die een nauwkeurig beeld wenschen te zien van ons volk vóór bijna drie eeuwen; die belang stellen in het oorspronkekeljjkst gedeelte onzer letterkunde. En hoe zullen zij kunnen genieten! Hetzij van Roemert den Capiteyn, met zijn aankleef Monseur Kackerlaek den Panlicker, en van Geertruy de Minnemoer, en Moy-Aal, en Klaartie Klont het Morsebelletje hetzij van Jerolimo den kalen Jonker, en zijnen knecht Robbeknol.en Floris Harmensz den Hontslagher van de Kerck, en Otje Dickmuyl, en hoe zij verder allen heeten mogen. Waarlijk, kunnen wij op den 16en Maart 1885 een der beide genoemde stukken te zien krijgen, die avond zal velen ia de gedachte blijven ala een avond vol van het het eigenaardigste kunstgenot. Zou het gebeuren? De bezwaren zijn vele. Het stuk zou allerwaarscb.ijn« lijkst niet op het repertoire blijven en slechts een paar maal worden ver toond ; aan costumes en decoratief zou men eischen hebben te stellen, die het maken van onkosten onvermijdelijk doen worden; en last not least ? men zou rekening hebben te houden niet de moeite, die het den acteurs kosten zou, zich de verzen van een blijspeldichter uit de 17e eeuw in het geheugen te prenten. Vooral wegens de vele nu verouderde woorden zou Let een uiterst tijdroovend werk zijn! Dat onze tooneelspelers overi gens met geestdritt aan het bestudeeren van Brederode zouden gaan ? daaraan twijfelen wij geen oogenblik. Het is niet te verwachten, dat eene particuliere onderneming, voor wie de geldkwestie uit den aard der zaak nummer n is, verscheidene harer beste acteurs gedurende eeuige weken aan de studie van een tooneelstuk zal zetten, dafc hoogstens twee of driemaal wordt opgevoerd; zal het door ons geopperde plan dus kans van slagen hebben,dan moet het worden opgevat door het Bestuur der vereeniging Het Nederlandsen Tooneel. Dat genoemde vereeniging meermalen getooid heeft, zich ter wille van de kunst groote opofferingen te getroosten, is bekend. Waar een man als Schimmel aan het hoofd staat, mag men trouwens niet anders verwachten. En toch ? het .zou-kunnen-gebeuren, dat de geldelijke bezwaren onoverkomelijk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl