Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VO»*R NEDERLAND.
No, 351
schenen. Maar zouden er dan geen mannen gonoeg zijn in ons vader»
luid, die de goede zaak hielpen steunen?
Dat het den 16en Maart 1885 moge blijken, dat wij de nagedachtenis
Tin onzen Brederode in eere weten te houden!
1) Het 4s bekend, dat de .opbrengst der tooaeelvertooningen, door do Kamer ?»
^Liejde Bloeijende gegeven, ten goede kw»m aan het Oude-manaenhuis, welk gesticht
«wnwel de bosten der vertooningen moest dragen.
HET AMSTERDAMSCH TOONEEL.
. Het belangrijkste feit nit de tooneelgeschiedeuis dezer week, is de ver
tooning van Ponsard's Lucrèce, vertaling van H. J. Schimmel, in den
tütuds-Schouwburg, op Woensdag 12 Maart. Het is hier niet de gelegen
heid'nogmaals de plaats te omschrijven, welke Ponsard in de letterkunde
oozer eeuw bekleedt, hg, de koel-classieke, academische dramaturg, die
?J een contra-revolutie trachtte te doen ontstaan te midden der revolutio
naire romantiek. Ponsard is gestorven, zijn werk met hem. Hij en Parodi
zgn de flinkste aansprekers geweest, die het lijk van het fransch-classieke
- treurspel, als levende kunstmacht, naar den dooden akker begeleidden.
. AUf;Nisard, Taine en Paul Albert de geschiedenis der 19e eeuwsche
' fobische letterkunde schrijven, noemen zij Ponsard ter nauwernood. Wij
, aen echter, dat Schimmel zijn werk nog vertaalt, en ons eerste
tooneelgézelschap het opvoert. Blijft dus de vraag: hoe is de vertaling, hoe de
'opvoering.
'. De vertaling dan schijnt ons over 't algemeen een auteur als den heer
Schimmel waardig: l", omdat zij meestal in het eigenaardig karakter van
het oorspronkelijke is gehouden; omdat zij beteer Jet is en niet maar zoo
'daar neer geschreven, omdat zij herzien is en weder herzien, gedachtig
' als .de vertaler geweest zal zijn aan het spreekwoord: Polissez-le toujours
«t Ie repolissez"; 2', wijl züeen regelmatigen versbouw aanbiedt, zelden
tóch tot gewaagde zinwendingen verstout, en van een groote kennis der
nederlandsche taal, grammatica n syntaxis, getuigt; 3", wijl de vertaler
piet Js teruggeschrikt voor het wijzigen van woorden, daar waar de zin
ongeschonden kon blijven bestaan en de zuiverheid der uitdrukking in
het hollandsch die wijziging eischte; 4% omdat de heer Schimmel, gelijk
hij-zelf het in zijn voorbericht voor deze nieuwe bewerking" aanduidt,
do vrijheid genomen heeft bekortingen fcan te brengen, overal, waar hij
d9rbreedspf,akigheid, welke Ponsard ook in dit treurspel kenmerkt, dacht
pp'te merken". Toch is de aanvang der vertaling zwak:
«tiKpdicee, sta op! schenk olie uit de Lève-toi, Laodice, et va puieer dans
krnike
' En vul de nachtlamp, dia ik uren nog
gobruike
Voor d' arbeid; dat do rost dus nog ver
schoven zij!
,Ek heb geworsteld maar geen nieuwe
/ ' * kracht kan t gaderen.
;% Bi«& du» geen weerstand meer: YemiS
doorgloeit mijn aderen.
l'urne
L'huile qui doit brüler dans la lampe
nocturne.
Les heures du repos viendront un peu
- vnnv plus tard:
' ging er van den nacht een vierde V°O1 'La nuit n'a pss encore fourni son
pre? . ' deel voorbij; mier quart,
Toch achijns nog de lamp dus fluks Et je veux achever de filer cette
?/ ' weer 't werk begonnen! lajne
Als :6lk- van ons geheel haar wol heeft Avant d'éteindre enfin la lampe deus
> >: . .. i . afgesponnen. f0is pleine."
^,L» domaine deTaigle chappe a. l'escarbot" wordt vertaald: Aan d'arend
? voegt de ruimte, een kever slechts een stip", om te rijmen op begrip."
De heerschzuchtigo alleenspraken van Brutus in het 2e bedrijf geven
eenigszins minder goed den hartstocht weder, dan Ponsard hem er in wist te
leggen. Ten onrechte dunkt ons ook, dat Brutus' woorden, 2e bedr., 2e t.,
i,ÏJne ftutre ambrtion que celle-la me guide" enz. geschrapt zijn. Men
valt ? bij den heer Schimmel min of meer koud op het al te hollandsche:
Geenszins, Vriend, wij behoeven Iets anders" enz. De waarde van het
'£r»»ieJiefdestoqneel tusschen Sextus en Lucretia, het 3e t. van't 3e bedr.,
is ook' niet door de overzetting verhoogd. Wij kunnen niet nalaten hier
? BQjf ^even eenige bepaald leelvjke regels aan te halen, hoe 't onze pen
«ök grieven moge:
Au poiut oüme voilit,
A faire effbrt sur moi mes luttes
seraient vaiues.
Je n'y puia rien. Ycnus & pénétró mes
, ? . -? o ..- -T--y?--?. vrtAV ^ 6 J HOS.
> de; gekwetste wolf des jagers scher- Pareil au loup blessépar l'cpieu du
' . . pen spriet, chasseur,
Z<JO draag *k Gnpidooa py'l het vlucu- J'emporte, en Ie mordant, un trait mortel
ten baat mjj niet". au cceur".
Het kan 'k gaderen", Ventis doorgloeit," met den klemtoon op nus en
^e -'jjg 'k o"' van zoo draag 'k Oupidoos pijl" kannen er bepaald niet door.
- Wij. blijven de verdiensten des heeren Schimmel als vertaler erkennen,
"pn stellen hem b.v. boven den heer H. Th. Boelen, maar het schijnt over
*t algemeen lang geen gemakkelijk werk te zijn het vloeiende en
harmonische van het fransche metrum waardig in het Nederlandsch te vertolken.
Men-ontvangt van zulke vertalingen niet dien indruk van hooge poesie,
dat monumentale, dat fratschen treurspelen eigen is, noch ook is er die
zekeren klankenrythmus in terug te vinden, die Ponsards dichtwerk, als
iyt de 'school van Corneille en Racine, op psalmen of plechtige hymnen doet
geleken. In verzen statigheid en hartstocht te vereenigen, dat is een kunst,
die' ook den eersten onzer vertalers niet altijd even goed van de hand schijnt
te gaan.
'..'Eén enkel woord wenschen wtf den vertolkers van dit treurspel nog te
. wijden. Mej. Jos. de Groot, in de titelrol, toonde die fout, welke ook den
allerbegaafdsten kunstenaressen zal aankleven, wanneer zij niet doorkneed
zijn van den geest des auteurs, dien zij weer te geven hebben, wanneer
hun de adem van het tijdperk, dat het kunstwerk, waarin zij optreden,
h$t. "aanzijn schonk, niet tot in de ziel ia gedrongen: zij speelde zonder
de overtuiging harer methode. Zij verkeerde blijkbaar in twijfel en zweefde
tusschen beide; nu eens trad ze voor het voetlicht met de stem, de geba
ren en de gelaatsuitdrukking eener 19e eeuwsche vrouw, eener werkelijke
vrouw, en was alles natuurlijk, behalve die koperen taal nit dien mond van
vleesch, dan weder dwongen de verzen haar als een beweegbaar standbeeld
te handelen, en scheen haar spel niet natuurlijk genoeg. Zjj had
ovengens voortreffelijke oogenblikken, en wij maken haar van de genoemde
fout des te minder een verwijt, naarmate wij vaster meenen, dat
een acteur het eerst en het best de voortbrengselen van zijn eigen tijd
zal vertolken, dat iedere acteur, door de opleiding, die hij ontving, door
het denkbeeld, dat hij zich van kunst maakt, door zijn gansche opvatting
van het wezen der kunst, schier onmogelijk volmaakt kunstwerken zal
kunnen vertolken, die ontstonden in een tijd of uit een menschelijk brein,
waarin tegenovergestelde denkbeelden over kunst, geheel andere
kunstovertuigingen den grondslag der kunstwerken vormden, en de wijze be«
paalden, waarop die tot stand zouden komen.
Mej. de Groot heeft, willens of onwillens, de kunstideën van haar tijtl
tot richtsnoer gekregen; het zoo getrouw mogelijk navolgen van het wer
kelijk leven der mensclieu in al zijn openbaringen. Ponsard daarentegen
is een classicus, die met beelden en vormen omgaat, welke niet in de
natuur, doch alleen in zijne schoonheidsleer terug te vinden zijn. Daarom
zullen deze twee elkaar bezwaarlijk begrijpen. Als Suzanne in Le monde
oüV on s'enmiie was Mej. de Groot bijv. veel beter.
De overige spelers waren goed rolvast en acteerden met veel ijver. Het
decor was uitmuntend verzorgd, als naar gewoonte.
13 Maart. J. K. W.
KEAN, IN DEN STADSSCHOUWBURG.
Men Leeft dezer dasen een betoog ingesteld om, zoo mogelijk, den
lezer smakelijk te maken, dat do tooneeldiehter eene dwaasheid doet met
het volk tot zich op te willen heffen, dat hij, in tegendeel, tot het volk
behoort af te dalen; dat het eerste eene belachelijkheid is, waar men
niet mee moet voortschermen". Ik ben van meening, dat alle kunst (d.i.
schoonheidsopenbaring) tot taak heeft den mensch te verheffen, beter,
gelukkiger te maken: niet door het uitdeelen van zedelessen, maar door
de eigenaardige uitwerking der sohoonheid-zelve. Zedelessen mogen wel
in kunstvormen gehuld worden (behooren het zelfs); maar een kunstwerk
is daar niet afhankelijk van. Wanneer nu de kunstenaar alleen moet
vragen, wat het publiek behaagt, dan zal er, vrees ik, menig-maal aan de
wansmaak worden geofferd, en in zoo verre gaat de schoonheid schuil,
openbaart zich niet. Gelukkig echter komt meermalen de smaak van het
publiek met de eischen der schoonheid over-een, en dan is er aan alla
kanten reden tot te-vredenheid.
Aldus dezer dagen by de wederopvoering van de voortreffelijke
komedie van den ouden Dumas Kean on désordre et génie". Ik heb in
het weekblad van 26 Juni en 18 Juli 1S81 eene beoordeeling van de uit
voering geleverd, die in dien zomer in het Grand Thédtre aan het stuk
te-benrt-viel. De verdeeling was, op enkele ondergeschikte rollen n», de
zelfde als Saturdag 8 dezer, en het is onnoodig te verzekeren, dat de
artiesten in die derd'half jaar niet te-rug waren gegaan. Het spr-eekt van
zelf, dat" die oude Jcoeranten, waar ik toen mijne waardeering en mijoe
aanmerkingen in geboekstaafd heb, niet bewaard zijn: allerminst in de
kleedkamers der tooneelspelers. Het is er mij slechts een te greoter
voldoening om, te mogen getuigen, dat de Heer Bouwmeester de titelrol
dit-maal met nog meer distinktie heeft opgevat dan vroeger. Kean was,
vooral in zijn onderhoud met Miss Anna Damby, nu juist zoo als ik item
onvoorwaardelijk toejuichen kon: gentleman, hartelijke, maar steeds hoffe
lijke beschermer.
De Heer Tourniaire schijnt in de dwaling te volharden, dat de groote
Heeren van 1820,21 knevels droegen. Ik mag hem toch niet verdenken
van zulke kinderachtige gehechtheid aan dit bovenlipcieraad, dat hij
daarvoor de eisenen der kostuumkunde achter de bank zou werpen? Hij
zal toch wel inzien, dat zijn gildebroeder Louis Bouwmeester er geen
minder talent om is, dat hij alleen snorren draagt in rollen, waar zij in
thuis hooren? Of denkt de Bear Tourniaire, dat Paul Mownet hooger
staat dan ziju broer Mounet-Sully, om dat hij aan de ijdelheid toegeeft
te pas of te onpas eeu vollen baard te dragen? Het kostuum is de
uitdrukking der Eeuw, met heel haar filozofie, haar zeden, haar levens
voorwaarden, haar innigste wezen; en het dragen van baard en haten ia
er een allerbelangrijkst onderdeel van. De Heer T. heeft ook weer, bij 't
verlaten der kleedkamer, Kean voor zijn toestemming" bedankt; waar
Dumas van verlof' spreekt.
De Heer Jacq. de Boer had niets gedaan om het kostuum van een fat
soenlijken knecht van 1820 uit te drukken. Hij was er n van 1850. Bij
had een wijden zwarten of bruinen rok behooren te dragen; geen
gekleeden jas; ook zijn kapsel was niet dat van een Frauschman uit dat
tijdperk.
De Heer Spoor (Comte de Kcefeld) was, als vroeger, zeer goed.
Ook de Dames. De kapsels konden er door.
Mej. van Biene heelt niet wel gedaan, bühaar eerste bezoek aan
Kean, haren dichten gebloemden witten sluyer af te doen, en hem, na As
waarschuwing van den kunstenaar, dat hij haar niets verzwijgen mag,
weer met zekere omstandigheden voor haar gezicht te hangen. Dumas
zegt eenvoudig: elle léve son voile", en later baissant son voile". Een
dunner voile had zacht ter zijde geslagen en weer naar voren geschoven,
kunnen worden, nu wekte de handeling de laehtust van 't publiek.
Een in 't oog vallend onderscheid tusschen de sluyers vaa Eleaa en haar
in het laatste bedrijf was ook niet in 't oog gehouden.
De Heereu v. Schoonhoven (Lord MewtU,), Sehuize (Pistfiï), Isïng
(de KonstaM), Wenüma, (Peter Patt, Eégisseur), Clous (Torn?fteorges"),
Van Dommelen (JoJiK Cooks), Schwab (BflrJws}- enz. h«bbea ziek goed
gekweten.
Het samenspel in de herberg, in de kleedkamer, enz. was-, het gering
getal repetitiën in aanmerking genomen, die tot de MS et COWsAimes-eczer
tegenwoordige direktiën bebooren, zeer flink.
Bij het uitspreken van eigennamen, behoorde de Prins van Wallis aiefl
te zeggen Eemeeo en Lady GoswiU moest de i van Bevonshfce koet ma«
ken, als in het Dnitscto Gfsdvirr.
11 Maart,lS84 A. Th;