De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 16 maart pagina 8

16 maart 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

No. 851 LETT-ESMvlPNDE. Waeenaar (Dr. Am. De Vos) In ae Natuur, Dichtwerk. Gent, Algemeene Boekhandel van Ad. Hoste. 1884. Wftzenaar is geen -verzenmaker, die de sleur der rijmerbent volgt; hij eou het anders nooit gewaagd hebben, da helft van zijn Dichtwerk" in proffe te schrijven. Het ia meestal een gunstig teeken, wanneer een Dich ter nu en dan de gebonden taal laat varen en zich in proza uitdrukt. 'tBewijat. dat hij iets te zeggen heeft. Wij hebben veel te veel rijmers, f oor wia nog alt\jd klank en maat hoofdzaak zijn; verzensmeden, die-'ter wille van een paar schoonklinkende woorden zinnetjes vormen, die in een zekere cadans kunnen worden uitgesproken en?zoomogelijk geeft onzin bevatten. Die rijmers hebben niets mede te deelen en zouden geen proïa kunnen schreven. Wazenaar is geheel vervuld van de grootsche gedachten, die de Natuur in hepa opwekt. Hij zingt van den dichter en den rnenseh, van dood en leven, van bloemen en vogels, van vuurspuwende bergen en van de machtige koolstof; van liefde, van den Oceaan, van de Aarde, de Maan en de sterren en het is slechts bij uitzondering, als in die zangen geene dich terlijke gedachten voorkomen. Het geheel wint er nog bij, dat Wazenaar zïl'n rjjke stof niet alleen poëtisch, maar ook wetenschappelijk heeft befchouwd: nergens vloeien wetenschap en poëzie zoozeer samen als in de natuur. Een paar aanhalingen mogen van het talent van dea Schrijver eenig denkbeeld geven. Zou de ziel dea menschen vergankelijk zijn?" vraagt hij, en het ge voel ? en de gedachte die, naar lust, verleden of toekomst bewoont; of. snel als'de wil (koningin van het heden) op de stip harer keus in 't oneindige troont'?" Hij gelooft het'niet; daarvoor is de geest te groot, te machtig: «Het verstand bewandelt den duisteren doolhof van voorhistonischen eeuwenloop; verbeelding kroont gevonden waarheid, bij 't profetisch droomen der wachtende hoop'. Wij doorgraven den bodem, omsnuffelen zijn holen, en de stomme kiezel antwoordt ons. Zooals 't rif der verdwenen, vervangen geslachten, 't geslepen gesteente en 't begravene brons." Het volgende is genomen uit het Hoofdstuk, getiteld Hartstocht (blz. 154). Niet alleen wat lieflijk is, beeldt ons liefde, maar ook veel dat ijzing wekt en onderling woedend schijnt, als water en vuur. Hebt gjj nooit eens den bliksem bemerkt, wanneer hy zijne flitsen afjaagt op de ziedende ,baren ? Hebt ge, bij het weerlicht, wen het flikkert over de bruisende zee, hare gezwollen borst zien hijgen, gedrukt in de reuzenarmen des blaken%den orkaans? Het onweder werpt geene wanorde in den Kosmos. Dat heet geene gramschap van een' God. Dat is geen krijg van elementen. Schokken daar niet stuipen der liefde, in de omhelzing van water en vuur ? Hoor! Daar.dondert wellust door 't bevende duister; daar trilt het ge,not in der kolken ingewand, in het raerg van den daverenden bodem. Hoor! de rukwind, ademtocht van wilde driit,snikt op het kreunende strand. De Natuur plengt heure tranen van hoop en trots, bij 't ontzet tende spel van haar kroost" Zoo hebt ge toch al eens, in engeren omtrek, de mengeling bespied van vuur en water, die iedereen voor vijanden uitscheldt ? Het is, ja, als werd er geworsteld. Daar is geruisch, beweging en afmatting van bet eene door het andere; vernieling niet. W^ederzijdsci offer wel, innig versmelten, bevruchting waaruit een derde weten ontspruit, noch water, noch vuur; maar kind van beiden de heete, sissende damp, krijschend naar vrijdom.1' Niettegenstaande er verscheidene bladsijden als de geciteerde in Wazenaar's dichtwerk voorkomen, gelooven wij toch niet, dat het boek in ons land veel belangstelling zal wekken. De reden hiervan is, dat de taal van Dr. Da Tos veelal onverstaanbaar is voor Noordnederlanders. Het is zeer te betreuren, dat zoo weinig Vlaamsche schrijvers voldoende be kend -zijn met de algemeene Nederlandsche schrijftaal. Waarom die taal Biet -beter bestudeerd, als men er zich in wil uitdrukken. ? En wie dat niet vermag, bediene zich van het dialect, waarmede hij volkomen ver trouwd is. Vele Zuidnederlanders gaan in hun strijd voor de volkstaal zoover, dat zy ook de Fransche woorden, die algemeen verstaan en gebez;gd worden, vervangen door nieuwbakken en niet zelden misbakken r?Dietsche. Wazenaar schijnt niet tot die puristen te behooren; hjj gebruikt althans de woorden sfeer, mysterie, festijn, subtiel, Zenith, fontein,. apotlieose enz. enz. Maar waarom dan ook niet gesproken van een individu» een prisma, een locomotief en een treio, in plaats van een e««ftw<7,«en geslepen kantzuilQ), een stoomsleeper (wat eigenlijk een sleepstoomboot, is) en een wagensleep? Den invloed van het Fransch bespeurt men o. a. aan uitdrukkingen g.1» eingen aan" (in plaats van: zingen tot) alle schouder plooit be neden (!) 'tfiuweelen juk uwer liefde"; zij mynt (voor: ondermijnt) uwe kracht". Ook wordt gesproken van Afrika en phosphóór met den klem toon <>p de tweede lettergreep. Niet zelden heeft de dichter, in zijn streven om poëtisch te schrijven, ?$ioh zoo gezucht, somtijds zoo bombastisch uitgedrukt, dat men naar zijne Lc, h giing «lechts gissen kan. Men oordeele: 1>8 Aarde schommelde, onder stoomende luchten ingedekend, op de psüluweo dss ethers, als op eenen rooster van vuur." uat is geen misleidende luchtverheveliug, waar zich een Eden in ,-Y'j"??« lt voor het zoekende zieloog, over de Sahara der gedachte." De bulderende ebben van, Zambesi en Missouri die boven zijnen kop [van de koolstof j vloeiden, als oliegeutjes over een koniagshoofd, stoor: dea zijnen rustigen slaap niet." Of de lezer bovendien dadelijk begrijpen zal, wat beteekenen» woorde lijke strijdigheid," bleekende ommeloop," een tijding smeuren"? Eerder raadt hij misschien, wat de barnstroom" is, die zich spoedt langs den rich tenden metaaldraad." Een enkele maal betreedt de schrijver het gebied des onzins; zoo, wanneer hij van rocrlooze ertsgevaarten spreekt, die wiegen in den moederschoot der natuur (blz. 37); maar dergelijke tastbare ver grijpen zijn zeldzaam. Teel hinderlijker is het, dat men telkens in het on zekere verkeert, of men met onzin te doen heeft of niet. Men is dan geneigd te vermoeden, dat een of meer der gebezigde woorden in het Vlaamsen iets anders beteekenen dan in het Nederlandsen. Zoo bijv. op blz. 08, waar een koppel patrijzen een leeuwerik toeroept: Wie martelt zich aan dat uitputtend gekweel met u mede?" Of op blz. 44 O Natuur, o waarheid! stammen van adel, gij heiligt des denkers twijfelwee; gij maakte dan mensen bij u een' stichtet iu het groot poema der eeuwen mee." Zoo ook, wanneer -wij lezen van de omhelzing der Zee, die vergeefs (?) op rotsenhardheid stuit" (123) of, van een visscher en een v-isscbe»»-;" wier gestalten treffend afsteken, als in eene vergoding der Min, op d« stralende goudkim van het Westen" (122). Die onnatuurlijke uitdrukkingen en vergelijkingen bederven het genot bij het lezen van Wazenaar's gedicht, dat toch werkelijk vele echt poëtische gedachten bevat. De Schrijver heeft te veel willen geven: oorsproakehjkheid in. een kakelbont kleed; dat kleed, uit duizend veelkleurige lapjes be-.taande, trekt de aandacht te zeer tot zich, en wie 't goed beziet, moet erkennen, dat het bijzonder leelijfc ia. De vorm van Wazenaar's gedichten verraadt ook niet altijd de meesterhand. Ziehier een staaltje van echt rijmelaarswerk: Een knik- en de reiende bollen schikken bij groepen ta zaam, in den grilligsten lirans van beelden en vormen: Kreefte, Tweeling, Schntter, Schorpioen en Balans; Sleenbok, Waterman, met Kam en Visschen Stier en Leenw bij Maagtle-ylans." Hier en daar treft men verzen aan, die een voet te veekhebben-i moch ten er ook zijn, die er een te weinig bezitten, dan is het volgens deaSchool meester toch door eikanderen goed." Mooi wordt het er echter niet door. Wazenaar is ontegenzeggelijk een dichter van talent. Maar wil hij in het Nederlandsch schrijven, dan leere hij die taal eerst beter kennen. Wat zijn beeldspraak betreft, hij herinnere zich nu en dan het bekende: In der Beschrankung zeigt sich erst der Meister. BERICHTEN EN MEDEDEELDEN. In Engeland wordt de aandacht van allen, die zich voor een staats« betrekking in oostersche landen bekwamen, op het handboek van Mahomedaansch recht gevestigd, dat door de zorg van de Nederlandsche regeering te Batavia wordt uitgegeven. Thans is het tweede deal van d»t werk, waarbij een fransche vertaling en aanteekeningta van de hand des heeren L. W. C. van den Berg zijn gevoegd, verschenen. Het is het tweede Arabische werk over het Mahomedaansch rechtswezen, dat in een Europeesche taal wordt overgebracht en daarbij juist het wetboek, dat algemeen in geheel den Indischen archipel en in Egypte wordt gebruikt. Dezer dasjen ziet te Londen het licht: Life and Letters of Dr. F. D. Maurice". Deze Maurice, de edele vriend en warme verdediger van de arbei dende klasse, was de eerste, die in 1848 den naam van christen-socialist aannam en als hoofd der partij, die dezen naam ging voeren, optrad. Jaren geleden reeds heeft prof. Quack een uitvoerige studie aan zijn leven en werken gewijd. Een nagelaten werk in twee deelen van Anthony Trollope An old man's love" genaamd, wordt bij Blackwood uitgegeven. Diezelfde firma kondigt de uitgave aan van the East African Higblands, a Journey towards the mountains of the Moon", door mevr. Pringle geschreven. Ook zal weldra in Engeland een vervolg op Mark Twain's Torn Sawyer" het licht zien. Het zal The Adventures of Hucklebery Finn" heeten. Paul Heyse belooft, dat hij aan zijn Deutsche Novellen Schatz" nog een serie zal toevoegen. Grosze Menschen" is de titel van een roman in drie deelen door Levin Schücking geschreven en te Breslau bij Schottlaender verschenen. Tot de nieuwste romans in Duitschland behooren mede: Die Turken ia Ungarn" van Moriz Jókai, An der Grenze" van Johana von Bew<iU ea Chavrillac" van Leo Warren. Deze laatste roman voert den lezer naar het Parijs van het tweede keizerrijk. Het onbeduidende boek van koningin Victoria wordt door eene gravin in het Duitsch vertaald. Bij Tenbner te Leipzig verschijnt een geïllustreerde Duitsche lexicon van de Grieksche en Hom. mythologie, die in ongeveer twintig afleveringen, ieder van 2 mark, compleet zal zijn. Dit werk wordt door W. H. Koscher met medewerking van een aantal bekende geleerden geschreven. Onder letter A alleen zullen ongeveer 800 mythologiEche namen worden opgenomen* Der Aberglaube des Mittelalters und der nachstfolgenden Jahrhunderte'l is de naam van een werk, waarin het bijgeloof, zooals het zich in allerlei vormen openbaart, behandeld wordt. Niet alleen voor den geschiedkundige, maar o ik voor den gewonen lezer is het een belangrijk boek. Uit de werken van Moriz Jókai zijn de meest belangrijke opmerkingen? gezegden enmaximen saamgeluzen en onder den naam van die Zonen des Geistes Aforismen" uitgegeven. Het laatste werk van George Eliot, Essays and Leaves front a Nole .BooA;" is te Londen bij William Blackwood and Sons verschenen. Het bevat eene bloemle/.ing uit de bijdragen, die zij indertijd aan de Westminster lïcvm gezonden had, vóór zij beroemd werd onder haar pseu doniem. Die bijdragen zijn door de schrijfster zorgvuldig herzien, toen haar talent zich geheel ontwikkeld had; aan den eenen kant ia dit jam mer, daar deze eerste proeven nu haar eigenaardig karakter verliezen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl