De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 23 maart pagina 11

23 maart 1884 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 352 &EBBRLANB. tl planten overdekt. Aan den oever lag een bootje, dat de wind van tijd tot tijd op de golfjes deed wiegelen. Ursule zat op het gras, met een menigte bloemen op haar schoot en naast haar stond Joachim. Zijn blik was onafgewend op haar gericht en de gedachte scheen in hem opgekomen te zijn, dat zij hem ter wille van een ander versmaadde. Het ging Ursule aan het hart, dat zij hem verdriet had moeten doen, zij wilde het door verdubbelde vriendelijkheid goed maken en onderhield zich' met hem op levendigen toon, ja, zij scheen voor niemand anders oogen of ooren te hebben. Tante Cornélie begreep niets van het meisje; zou Ursule dan niet zien wat al de anderen op merkten, dat Roland hoe langer hoe bleeker en somberder werd en dat zijn oog van ergernis fonkelde, zoo vaak Ursule's lachje tot hem doordrong! Hij sprak geen woord tegen EIze, die naast nem stond, en tot 'wier cavalier hij toch gekozen was. Eindelijk verliet tante onder het een of ander voorwendsel haar plaats en naderde Ursule. » Wees voorzichtig!" fluisterde zij haar in, s wat moet uw manier 'van doen toch beduiden?" Ursule keek op en Joachim trok zich terug, toen hij merkte dat de dames ongestoord wenschten te Wijven. > Ursule, wees toch verstandig", vervolgde tante. »Uw gedrag tegenover Jeachim valt in het oog hij kan toch ook niet weten dat het beleedigde trots fs, die u zoo doet handelen." >Wie?" vroeg Ursule laagzaam. >Wel, Hartwig! Hij moet immers aenKen dat gtj bijzonder veel belangstelt in uw neef!" >En wat zou dat, tante? Hij heeft mij na ons wederzien door woorden en blikken zoo duidelijk, zoo zonneklaar getoond, dat hij het verledene wenscht te vergeten ik moest wel een ellendig schepsel, zonder het minste eergevoel zijn, indien ik hem dat niet zoo gemakkelijk mogelijk maakte! Wat daarbij in mijn ziel omgaat, zal ik u maar niet vertellen, tante! Mijn verjaardag is nu eenmaal een ongeluksdag heden vóór drie jaar en eigenlijk heden vóór negentien jaar ook!" Ursula stond op en voegde zich bij de anderen. Bet begon koeler te worden n de avondwind deed de opper vlakte van den kalmen vijver rimpelen. >Joachim, kunt gij goed roeien?" vroeg Ursule. ?Niet zoo goed als Hartwig," was het antwoord. Joachim lag met het hoofd op de armen achterover in het gras, va scheen weinig gezind zijn gemakkelijke houding, ter wille van zijn preutsche nicht op te geven. >Indien gij het wenscht, wil ik u gaarne wat neen en weder roeien," zei Hartwig nu. >Gij zijt wel vriendelijk, maar ik weet met recht of de boot wel in goeden staat is!" > Jawel l" riep tante Cornélie; >Wulf heeft mij een paar dagen geleden ook geroeid; ik neem de verantwoording op mij:" Ursule stond zwijgend op: Roland volgde haar, zij bleef tegen een boom leunen terwijl hij de boot losmaakte en er vervolgens een voet inzette, om haar bij het instappen behulpzaam te zijn. Bij slak haar de hand toe, en zij sprong zoo haastig in het kleine vaartuig, dat het begon te wankelen hoe korter zij van zijn hulp gebruik behoefde te maken, hoe liever het haar was. Een paar krachtige riemslagen brachten hen midden in den vyver de lachende en pratende stemmen werden minder dui delijk en het omringend geboomte scheidde hen van het overige gezelschap. Hun beider harten klopten luider dan gewoonlijk bij de gedachte, dat ze alleen waren maar geen van hen sprak. . . De laatste zonnestralen wierpen een regen van vonken over den vijver, de boot gleed voort in een zee van licht, zoo vaak deroeigpanen het water raakten, spatten de vurige droppels omhoog. Roland's blikken waren onafgewend op Ursule gericht, en haai oogen schenen onweerstaanbaar geboeid door de kabbelende golf? jss. Hij was nooit zoo vergramd op haar geweest als dezen mid dag, nu zij Joachim zoo in het oogvallend had begunstigd. En nu zou zij mij met dat droefgeestig gezicht willen diets naken, dat mijn stemming haar niet onverschillig is. Erbarmelijk koraodiespel!" En hij sloeg zijn roeispaan met zooveel kracht in het water, dat Ursule's haar en handen met parelende droppels varden overdekt. Pardon!" zei hij kortaf; hij was buiten staat om meer te zeggen. Zij nam zwijgend haar zakdoek en wischte het nat af; eens klaps drukte zij den doek tegen haar gelaat. Bij ontstelde hevig. Gevoelt gij u niet wel?" vroeg hij aarzelend. Bliksemsnel schoot haar een gedachte door het brein* Hij denkt dat ik om hem treur en heeft medelijden met mij!" Oógenblikkelijk was zij zich zelve meester en daar klonk weer haar lachje, zoo helder en zilverrein als in vroeger jaren. sNiet wel? Dacht gij dat ik het wiegelen van een bootje niet meer verdragen kon? Ik wilde alleen mijn oogen bevrijden van het water, waarmee gij zoo vriendelijk geweest zijt mij te be spatten! Hoe komt gij aan zulk een bespottelijke veronderstel ling?" Haar luchtige toon trot hem als een slag m het aangezicht. Hij » beet zich de lippen aan bloed en pijlsnel vloog de boot over het water. sik dacht," nernara hij scherp, sdat gij misschien met uw ilievelingsneel" gekibbeld hadt en daarom treurig waart!" »Zie ik er dan zoo treurig uit? Hoe zonderling! Neen, ik heb niet met Joachim gekibbeld hem bedoelt gij toch ? Zou ik kibbelen met dengene, die het misschien beter met mij meent dan iemand anders? De hemel beware mij daarvoor!" »Amen!" hervatte Roland, >moge deze alleraangenaamste vernouding steeds inniger worden gelijk te voorzien is!" Dat behoeft volstrekt niet!" gaf zij uittartend ten antwoord; >zij heeft haar toppunt bereikt ik zou het niet beter kunnen wenschen!" >Wil dat zeggen" begon hij, maar terstond viel hij zich zei ven in de rede »mag ik terug roeien?" >lk wilde u er juist om verzoeken," gaf zij schijnbaar kalm* maar buiten zich zelve van toorn ten antwoord. Zwijgend roeide hij voort. Eensklaps liet hij de riemen zakken. » Vergeet mij ik ben zeer onbeleefd geweest," begon hij en stak haar aanhalend de hand toe. >Let op het roer, mijnheer Hartwig het leven is mij te e om het in dezen vijver te verliezen!" Als door een adder gestoken, trok hij zijn nand terug. " »Dat was de laatste slag," dacht hij. Stilzwijgend bereikten zij den oever en stapten aan land Ursule het eerst vóórdat Roland haar volgde, gaf hij met den voet zulk een krachtigen stoot tegen de boot, dat zij tot midden in den vijver dreef, die nu de ondergaande zon niet langer weerkaatste. Op de weide was een tafel gedekt, waar het gezelschap zich nu omheen schaarde. Ursule was uitgelaten vroolijk; telkens riep zij uit: s Welk een heerlijke dag!" Zij juichte over het mooie weer, over de maan, die in volle pracht opkwam, en zij lachte zoo har telijk om de grappen van de neven, dat dezen niet wisten hoe zij het hadden en hoe langer hoe opgewondener werden. Roland kon het bijna niet langer verdragen. »Zij heeft daar straks gemerkt dat zij mij niet onverschillig is," dacht hij en balde onder de tafel de vuisten; »dat is niets daav, blijdschap, dat ik ten tweeden male het offer van haar behaag/ zucht geworden ben l" De knectit Kwam zeggen dat de rijtuigen ingespannen waren. Ursule zette zich op haar plaats en wachtte op Joachim, die door Hartwig vergezeld naderkwam. Hartwig wilde juist naast Elze plaats nemen, toen Joachim dit met een zacht gefluisterd: nChangeslesdames.'" voorkwam, zoodot Roland, indien zijn dralen niet in het oog zou vallen, zich wel naast Ursule moest nederzetten. Zij zat achterover geleund alle overmoed, alle gekunstelde vroolijkheid was uit haar gelaat geweken; bij het weifelende' maanlicht zag Roland dat haar lippen trilden en dat zij werktuig lijk haar zakdoek verfrommelde, om kalm te blijven. »Er moet iets tüsschen haar en Joachim zijn voorgevallen,-' dacht hij; »waarom zou hij anders niet met haar willen rijden?'* De paarden trokken aan, het rijtuig zette zich in beweging» toen Ursule eensklaps riep: »Mijn doek is op de weide blijven liggen!" zoeken de an* dere rijtuigen reden vooruit en verdwenen achter elkander in do duisternis. Ursule was alleen! Nu was het met haar gedwongen kalmte gedaan, zij verborg het gelaat in beide handen en barstte in tranen uit, een stroom die niet tegen te houden was, omdat hij zoo lang met geweld was terug gedrongen. Daar vernam zij Roland'shaastigen, veerkrachtigen tred; terstond droogde zij haar tranen af. Hij hulde haar zorgvuldig in den wannen shawl en zij bedankte hem met bijna onverstaanbare stem. Vooruit!" riep Hartwig en toen zwegen zij beiden. Vandaag, vóór drie jaar, vandaag vóór drie jaar1', herhaalde een pijnigende stem onophoudelijk in Ursule's hart. Zij moest dot lippen op elkander klemmen, om het niet o verluid te zeggen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl