Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 392
Wybenga als toelichting bjj neemt, dat er nml. onder de voorstellers der
motie mannen zijn die, zooals men het in het dagelijksch leven noemt, voor
Minister van Waterstaat geknipt zijn.
Met andere woorden: Heemskerk weg en Tak Minister van Water»
Btaat.... en 't kanaal is er. C'est clair comme bonjour.
Be heer Kntgers kreeg een berisping over zgn scherpe woorden tegen
over een medelid.
Nu de heer Kutgers kan puntig uit den hoek komen en 't verdient
lof als de voorzitter tegen inbreuken op de parlementaire vormen waakt.
Toch had de heer Cremers in dit geval zijn gezag niet geschaad door
de vermaning achterwege te laten.
Wat had 4e heer Rutgers gezegd?
Hg had tegenover de uitvorschers der nevenbedoelingen" van de voor
stellers der motie, de stelling verdedigd, dat hij, die steeds bijoogmerken
bjj anderen onderstelt, deze zelf koestert, of zichzelf al te ver boven zijn
medemenscben stelt en fa beide gevallen weigerde hij met dezulken te
v Dat was zeer juist.
' De verdachtmaking van bedoelingen is veel berkpelijker dan do
weigevng om daarover te twisten.
! 't Was totbiertoe gewoonte, dat de Ministers, bij de verdediging van
openbare werken of voorstellen nopens plaatselijke toestanden,
situatie: kaarten, soms ook wel afbeeldingen van phylloxera's of kunstwerken
meebrachten.
Eenmaal hebben we zelfs een collectie antieke pannetjes en potjes ter
bezichtiging zien stellen.
Maar de Minister van Financiën heeft weer iets nieuws vertoond. Hij
bracht bij de discussie over den suikeraccijns monsters gekleurde
beetwortel-suiker mee, die hij door de handen wreef als gold 't een keuring
b}j de veiling.
De Minister won zijn pleit: de bijslag van de suiker 3 en 4klasse,met
terugwerkende kracht te heffen. Het vertoon der monsters had er veel
toe bijgedragen.
Daarom verwonderde 't ons dat de heer Grobbée bij de
accgns-discuseie over het geslacht geen melkgevende koe meebracht.
Het is meermalen opgemerkt dat de Kamer gewoonlijk voor plastische
voorstellingen zwicht.
De Minister van Financiën heeft het er bij de suikerwet geheel alleen
afgebracht. De heer Heemskerk was er wel, maar hij bewaarde het stil
zwijgen en souffleerde zelfs niet.
Wat had hij ook kunnen antwoorden op de juiste opmerking van den
heer Borgesins, dat de Kegeering bij de vraag of men de tijdel jjke belas
tingplannen zou behandelen, de klassenbelasting er vóór schoof en nu
een tijdelijke voorziening voor enkele maanden aanbeval, terwijl het de
finitieve voorstel gereed ligt?
Heemskerk had moeten antwoorden: toen gold het een levensvraag
voor de Eegeering, nu een geldquaestie voor de schatkist. Voor ons mi
nisterieel leven heb ik voor de schatkist heeft mijn ambtgenoot te zorgen.
Ieder het z^jne.
De heer Grobbée, die niet aan de hooge politiek meedoet, kon zwijgen.
En de premier was ditmaal zoo verstandig hem het terrein geheel over
te laten.
De wijziging der drankwet komt aan de orde.
Geen nader sectie-onderzoek van de verlenging der overgangsbepalingen
nopens het vereenigd bedrijf, zei de Kamer.
't Was ook in ons oog .overbodig. Maar dat de heer Yan Houten er
tegen opkwam is vreemd.
HU vreesde dat anders de termijn, bij de wet gesteld, en die men ver
lengen wil, zou zijn verloopen vóórdat de voordracht behandeld werd.
Had de spreker niet een half uur te voren zijn goedkeuring geschonken
Ban een terugwerkende wet, nog wel van fiscalen aard, bij exceptie ?
Wat nood dan, om, ook bij exceptie, den termijn onopgemerkt te laten
verloopen en ook de verlengingstermijn terugwerkende kracht te geven?
Als men eenmaal, als exceptie, zulke dingen goedkeurt, komt 't er op een
kleinigheid niet meer aan.
De heer Donner heeft zijn interpellatie over de godsdienstige belangen
der verpleegden in het rijkskrankzinnigengesticht te Medemblik, toch
aangevraagd.
Onzen dank daarvoor.
We herhalen nu onzen wensch, dat duidelijk zal worden geconstateerd,
dat elke daad, die de verpleegden tot godadienstwaanzin kan brengen,
yan regeeringswege zal worden tegengegaan.
In de zaak van den Kamper telegraafdirecteur Mooren is een
belangrijke conclusie aan 't oordeel der Kamer onderworpen. De meerderheid
der Commissie uit de Kamer heeft de zaak bij den waren naam genoemd
en de inbreuk op art. 8 der Grondwet geconstateerd. De minderheid der
commissie heeft blijkbaar de aandacht van dit hoofdpunt willen afleiden
door de verklaring, dat het schrijven in dagbladen is in strijd met het
reglement voor den dienst van den Rijkstelegraaf.
Wjj vreezen thans echter een onzuivere beslissing.
De vraag is nu tweeledig geworden: is er een inbreuk op art. 8 der
Grondwet gepleegd? en is het schrijven in dagbladen in strfld met het
telegraaf-reglement ?
Zou de quaestie niet in n vraag duidelijker geformuleerd en beslist
kunnen worden: Is art. 2 van het telegraaiïegletuent niet in strijd met
Art. 8 der Grondwet
Bij zijn grondwets-interpellatie haspelde de heer Van Kerkwijk twee
gedachten vreemd door elkander.
HU betoogde, dat het Ministerie-Heemskerk weifelend en wankelend was
in al zijn daden en dat een grondwetsherziening door een krachtig ber
wind behoort te worden ondernomen.
Volkomen juist.
Verder verkondigde hij de stelling dat, na eenmaal de grondwetshei»
ziening noodig is verklaard om een betere regeling van het kiesrecht
mogelijk te maken, het Parlement, door het bestaande gebrekkige kies
stelsel geboren, zoo spoedig mogelijk diende te verdwijnen door een
snelle afdoening der grondwetswijziging.
Evenzeer juist.
Maar hoe kon daarop de vraag als conclusie volgen:zaldeseBegeering
spoedig de grondwetsherziening voordragen?
Het logisch gevolg der redeneering had moeten zijn: een votum om
dit kabinet de herziening onmogelijk te maken, opdat een krachtig mi
nisterie kunne optreden, dat de zaak spoedig tot oplossing brengt....
Die conclusie kon de heer Van Kerkwijk niet nemen omdat zulk een,
krachtig ministerie door de verdeeldheid der liberalen onmogelijk is.
Daarom is de interpellatie ten slotte een nederlaag voor de liberalen
geworden.
We weten nu intueschen, dat nog in deze zitting vermoedelijk het regee,»
ringsvoorstel tot wijziging der grondwet zal inkomen.
Maar de discussie heeft tegelijkertijd in het licht gesteld, dat die her
ziening op niets uitloopt.
En dan is het Kabinet van den heer Heemskerk aulGiitde.sonlatin.
Zal de liberale partij zich den tijd, die haar nu nog rest vóórdat het
oogenblik voor haar nadert om over haar toekomst te beslissen, ten
nutte maken ?
Of zullen wij ook na afloop van de grondwets-herzienings-comedie in
de periode blijven van ministeriën uit den drang der omstandigheden
geboren ?"
Zijne Majesteit de Koning heeft het rapport der Staatscommissie voorJ
de grondwetsherziening persoonlijk onderzocht.
De heer Heemskerk deelde het als een bijzonderheid in de Kamer made.
Meende hij daardoor het prestige der Kroon te verhoogen?
Ons dacht, dat 't van zelf sprak, dat het Hoofd van den Staat van eon,
zoo gewichtig document kennis nam.
De heer Sprenger van Eijk verkeert niet in een aangenaam parket.
Terwijl de heer Van Kerkwijk de stelling verdedigde, dat deze
banierdrager van de liberale koloniale politiek allerminst om de eer van een
minister-baantje zijn verleden zou verloochenen, beweerde de heer Heems
kerk, dat men den nieuwen Minister eerst hooren moest, alvorens te
oordeelen of de koloniale staatkunde van den heer Vaa Bloemen Waander»
uit 't Kabinet was verbannen.
Nu is n van beide waar:
óf de heer Sprenger van Eyk is nog altijd wie hij was en dan beeft
de Premier het paard van Troje binnen gehaald en moet er een confÜot
in den boezem van het Kabinet ontstaan;
óf de heer Heemskerk had gelijk en dan heeft Sprenger van Eyk, zijn
verleden verloochenend, het vertrouwen van allen, die op beginselen
stellen, verbeurd.
Het laatste is onaannemelijk dos 't eerste waar.
Aangenaam vooruitzicht voor ben, <
als een regeeringsfactor meetellen!
Herziening der &n4erwJFfsweé.
HL (Slot.)
In ons vorig artikel trachtten wij aan te toocen, dat het TOOT*
stel-Heemskerk geene verbetering brengt in de
machtswanveriioading tusschen Rijk en Gemeente, door de wet van 1878
rerooezaakt. Thans zullen wij nagaan of aan het pogramma van bezuiniging;
in de memorie van toelichting gesteld, is voldaan.
De verplaatsing van den druk van het Rijk naar de Gemeente,
is natuurlijk geene bezuiniging. Zij zou alleen dan als eene ?erbe«
tering zijn aan te merken, indien het Rijk arm, en de Gemeente
heel rijk was. Maar bij het roerend tafereel, dat de Minisier ais
schetst omtrent den last, welken de onderwijswet op de schouders
der gemeenten legt, kan hiervan geen sprake zijn. De gemeenten,
die nu reeds verbetering van communicatiön, hardmaking van
wegen enz. achterwege moeten laten, omdat zij gedwongen wor
den al hun geld uit te geven voor scholen en onderwijzers, zullen
nu nog eens bezwaard worden met eene som van twee millioea
en drie ton, welke het Rijk volgens het voorstel zal uitwinnen.
Is dat ernstige politiek ? Of hebben wij hier met een van die
goocheltoeren te doen, die de millioenen tooveren waar zij nie
zijn! Wij denken, dat de plaatselijke besturen met hun weldoener
Heemskerk, die zoo'n open oog heeft voor de financieele ellende,
waarin zij verkeeren, al heel weinig zullen zijn ingenomen. iGij
zijt te zwaar belast, door eene rijkswet, zoo zwaar, dat gij nu reeds
uwe besle krachten moet inspannen om de gewone en buitenge
wone kosten-van het onderwijs te dekken", wordt hun toege
roepen sen daarom zullen wij dien last nog met twee miitioen
en drie ton verhoogen".
Die politiek is ons te vreemd.
Maar bovendien, in de verdeeling van dien meerderen drefc