De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 23 maart pagina 7

23 maart 1884 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. BE V^OR NEDERLAND. engelenr|verhaftld, waaruit het geslacht der reuzen ontstond, gelijk onze lezers die bijzonder uit den Ondergang der eerste Wareld kennen. Die reuzen «orden door sterke basgangen geschilderd, waarna de vloek over het verbasterde" mensdom wordt uitgesproken door het koor, afgewisseld wet tenoor- en alt solo. Dit gedeelte is uitsluitend door strijkinstrumenten begeleid en maakt daardoor een indruk van kieschheid en fijnen smaak. . Doch wat gebeurt er nu? Het tweede deel aldus voorbereid, bevat den Zondvloed zelven: eene echte schildering door tonen, die zich moeilijk laat beschrijven. Is de lezer tevreden wanneer ref. verhaalt hoe de harp eerst het akkoord van D-mineur laat hooren, vervolgens de bassen en violen in opeengestapelde C-majeur-akkoorden, met den terts tot grond slag, de opkomende beweging der wateren nabootsen? Hoe dfb trillen en beven door chromatische gangen wordt afgewisseld en het fugatieve thema Weerklinkt, wat ons aan het eerste deel des stuks herinnert? Hoe lang zamerhand de blaasinstrumenten invallen en eindelijk groote trom en bazuinen de grootste hoogte der ontzaglijke gebeurtenis zoeken uit te drukken,...... waarna de kalmte terugkeert en de ark schijnt te zweven vers l'horizon sans bornes?" , Ondanks dat deze schildering niet onedel is, blijft zij echter ver beneden haar onderwerp. De woede der golven in tonen te schilderen is voorzeker reeds eene moeielijke taak, en toch is dit nog niet alles wat de toonkunstenaar hier heeft te doen. Van de muziek is het vooral het eerste vereischte het z i e l e l e v e n des menschen uit te'drukken, gelijk Beethoven dit zelfa in zijne Pastorale heeft gezocht en 't aanduidde aan 't hoofd van Geef ons vrede" in zijne tweede mis. De wanhoop, den vloek van den booze, den weemoed der moeders, de ellende van 't gedierte der heele natuur terug te geven. Ziedaar wat de toonkunst bij den zondvloed heeft te doen. Doch dit is niet het werk wat in eenige honderden maten muziek kan worden ten einde gebracht, en hiervan is dan ook in de cantate geen spoor. Het is niet genoeg een geschikt, een zeer verdienstelijk fransch componist te zijn om aan zulke eisehen te voldoen. Een groot deel van het publiek zal natuurlijk reeds tevreden wezen met 't ruisclien van 't water; doch daarmede mag een kunstenaar niet voldaan zijn. In het derde deel was de ^moeilijkheid minder groot. Noach laat verschillende vogels uitvliegen, wier gekir op zeer treffelijke wijze wordt teruggegeven. Be sopraan solo, die 't verhaal daarvan doet is een edel recitatief, door Mlle. Anna Soubrejmet reine vocalisatie en zonder gemaaktheid, of jacht op effect voorgedragen. De keuze dezer zangeres voor deze partij was zeer gelukkig. Eindelijk heeft de componist eok hier weder de woorden, ter verzoening met het menschdom doer God den Heer uitgesproken, aan het koor opgedragen. Voorwaar eene gelukkige gedachte, dewijl zooveel mogelijk de vergelijking der menschelijke stem met Gods stem moet ver meden! werden. Deswege heeft bij voorbeeld Christus am Odberge eene eigenschap die- wel niet kwetst maar aan den indruk van dit meesterwerk in den weg staat. Do duo tusEchen Christus en den Kngel mist, door gebrek aan recht verheven .uitdrukking, zijn doel, en het heeft ref. nooit een groote misgreep geschenen dat men den oorspronkelijken tekst lange jaren achtereen door de geschiedenis der Makkabeeën heeft vervangen, ofschoon sommige deelen van. Beethoven's werk er iets onder lijden. Evenwel besluite men daaruit niet dat wij het eene ontheiliging achten de verhevenste figuren uit de wereldhistorie met de toonkunst in betrekking te brengen. Integendeel! Be solo's van Saint-Saïns werdenfverder voorgedragen door den verdiensteiijken bariton Heuschling, den bruikbaren tenoor Goeffoel, die alleen wat te veel bibbert, geen recht metaal in de stem en van verheven tekst weinig begrip heeft. De altpartij werd gezongen door Mej. de SaintMautin, eene weftegaafde jeugdige zangeres met krachtig orgaan. (Wordt vervolgd). Brussel, .17-Blaart'84. M. A. LETTERKUNBE. BaOLLAKDSCHE T00NEELSÏUKKEN, BIJ A. RÖSSING. 1. Henrik Ibsen, Een-vijand des volks. 2. Mr. P. Sroosiiooft, Zijn meisje Jtomt uit. 3. M. B. Mendes da Costa, Thuis gelieven. 4. Piet Yhtehtig, Een in- en een uitval. J. E. Slmgervoet Beanondt 5. Lentes Eerstelingen, 6, De Kerstboom. Frederik van Eeden, l Het Sonnet, 8. Frans Hals. 9. Claudius, Dingen die bloed eischen". In nette pakjens voert de Heer A. Rüssing de dramatische denkbeelden V»or ons op, die hij in het licht helpt. Ik zou niet graag eene voorwaarde verbinden aan den lof, die dezen wakkeren" jongen uitgever toekomt voor de ijverige geestdrift, waar mede hij, blijkbaar, den Heeren en Dames de hand biedt, die uit kunst liefde, misschien omvleugeld door een klein weinig verschoonbare ijdel heid, hunne werken door hem ter perse doen leggen, en zich vleyen met de hoop ze voor het voetlicht te zien of althands gespeeld in de porte' Itrisée van een familie-vertooning. Voor No. l wordt natuurlijk heel iets anders geëeischt dan dat laatste (5 bedr., 164 bladz.). Mej. Ida Donker schijnt iemant te zijn, die met ernst de achandinaafsche letteren beoefent. Al zou men het maar doen your la raretédu fait, 't verdient erkenning en lof. Lang genoeg heeft onze opleiding zich altijd in het fransche zog bewogen, met slechts matige gebruikmaking" van de engelsche en duitsche literaturen. Historiesch staan de Franschen aan 't hoofd der letterkundige beschaving sedert Kabelais, Amyot en Montaigne. Men moet ze kennen, op verbeurte van zijn letterkundig fatsoen, maar men moet ook geluisterd hebben naar Lessing en de Schlegels, om den invloed van ichardson en Shakespeare te be grijpen en de drie populairste literaturen van West-Europa zijn dan nog maar voornamelijk de sporten, waarmee men hooger klimt. Dank zij Fwtearath, Schuller tot Peursnin, Putman, zijn we Spanje binnengeleid; dank zij Bohl, Kok, Hacke en Ten Kate spreken de Italianen Holland-'ch. Maar we moeten onze opmerkingssfeer nog uitzetten, en Mej. Ida Don ker (die niet te Bussum maar in Zweden scuijnt te wonen) doet wel, het voorbeeld van Potgieter gevolgd en eenige aandacht aan het Noorden ge schonken te hebben. In de laatste jaren hebben wij geleerd voor de schandinaafsche natuur en hare afschildering door Bude, Tidemand, Leu, Apol, warm te voelen. Geen wonder, dat men,''vernemende hoe in Scandinaviëvan het oor spronkelijk" van Een vijand des volks, binnen 14 dagen, 10,000 Ex. ver kocht" zijn, zich een groot kunstgenot uit de lezing en voorstelling van dit stuk beloofde. Dit vooruitzicht is echter op een te-leur-stelling uit gekomen. Een vijand des volks behoort bepaald tot Ie genre ennuyeux volgenda onzen hollandsehen thermometer. Ons publiek is goedaardig, en kan veel slikken; maar zoo iets gaat te ver. Men beweert altijd, dat wij van nature didaktiesch zijn; er is iets van aan: maar dit geeftniemant het recht, zoo min Hoogvliet als Henrik Ibsen, hiervan misbruik te maken en ons te vervelen. Wij, Nederlanders, zijn eerder vóór dan tegen apthekers ingenomen. Wij kennen, alle, het J5ra<7a-vaersjen: Weet je waarom van den Bergh", ik denk zelfs, dat Henrik Ibsens verkeer als farmaceut met de goede burgers van ? Skiën hem menige tint en toets aan de hand gedaan zal hebben , waar hij zijn fin de schitterende hoofdstad van Beyeren geschre ven) vaal tafereel toch nog wat mee verlevendigd heeft. Ja en neen is een lange strijd: de Heeren Loffelt en De Beer prijzen den Vijand des volks als een meesterstuk. Ik beroep mij op het publiek van Van Zuylen. Ik vind het stuk toch niet ordinair; ik zie zeer goed in, dat de charakters met oorspronkelijkheid zijn opgevat; alle: ze zijn doordacht, doorwerkt. Er is hier geen konventie aan 't woord. Het stuk is te lezen; maar 't is niet te sien. Het laat u volkomen onvoldaan, al zal het tusschen de forsche Petra en den zelfstandigen scheepskapitein Barster (na dat het doek" gevallen is) nog wel eens tot een huwelijk komen. De gebroeders Stockman, .de geestdriftige menschenvriend en de baatzuchtige Burge meester, steken krachtig op elkander af; maar er is geen verloop van gebeurtenissen in het stuk; ook is het bizonder arm aan vernuft. Op de taal der overzetting zijn enkele aanmerkingen te maken. BI. 5, ondersten regel, wordt de vierde naamval verkeerd gebruikt. BI. 16, onder sten regel, is kunnen" overtollig. Blz. 18 staat: rje kost" (voor je Jcondt) niet gebruikelijk (herhaald bl. 91). BI. 19 v. o. wordt iemant nu eens met gij dan eens met u (in nom.) aangesproken. Bl. 42 en 140 wordt het pedante woord slechts" iemant in den mond gelegd. Het zelfde geschiedt ook op blz. 46. Blz. 49 wordt was gebruikt in den zin van is geweest. Blz. 59 wil iemant (pleonastiesch) vrijheid hebben om zijn meening te mogen zeg gen". Blz. GO wordt iemant gedwongen op zekeren toon te moeten spre ken. Blz. 64 komt in het gewoon gesprek de gen. der voor. Blz. 65 onder hun juk" is min duidelijk. Blz. 80 loopt het gebruik van M (nom.) en gij weer vreemd door-een. Blz. 93: men zegt niet: ,de stad waarin hij woont" (zoo min als: de wereld waarin men zich verveelt"). Blz. 112, lees: overpeinsd". Bl. 124 pleonasme: langer meer. Blz. 126 staat verzameling, in plaats van vergadering. Blz. 152, lees: vreeselijken". Het boven met No 2 gemerkte niet onverdienstelijke stuk is door de pers bovenmatig geprezen. Dit oorspronkelijk Indisch Tooneelspel" (toch wel niet uit het Sanskriet vertaald ?) moge, volgends des auteurs ge tuigenis voor het eerst gespeeld zijn in den Stadsschouwburg te Amster dam door de artisten der koninklijke Vereeuiging: Het Nederlandsch Tooneel", het heeft daarom nog niet veel van de dramatische kracht, harmonische proportiön en effektschittering der dramaas van Victor Hugo, die óók meermalen door den auteur pompeus werden omlijst door de aan duiding der talenten van Frédérick Lemaïtre enz. Ik heb reeds vroeger rekenschap van mijne bezwaren gegeven. Ik zal hier alleen herhalen, dat ik allen eerbied heb voor het gezach van mijn vriend Ten Brink, die de indische waereld er goed in geschetst vond; maar dat mij het blij spel Het Sonnet, dat gewoonlijk op den zelfden avond gespeeld werd,v van meer tooneelgevoel (entente de la scène) schijnt te getuigen dan het werk van Air. Brooshooft. De figuur van Van der Pluim in-zonderheid is aardig geteekend. De auteur heeft zich dan ook in die mate van zijn gewoonte om zekere woordspelingen te maken doordrongen, dat hij er, op blz. 47, den Heer Trombone een tweetal in den mond legt: niet ge mystificeerd, maar geamoveerd" en ik zal de deur voor u openen, in plaats van de hemel." Dit de hemel" legt mij de aanmerking in de pen, dat de Heer van Eeden zijn taal nog een weinig meer bewaken moet. Op blz. 17 wordt het woord geestelijk" voor het duitsche geistig gebruikt» 't Is daar meer voldoende dan het verkeerde geestig zou zijn; maar naar den geest" ware beter. Belfort gebruikt blz. 23 de uitdrukking auxtspeüts soins verkeerd. Blz. 36 wordt Mijnheer verkeerdelijk door Mr. uitgedrukt. Blz. 44 en 57 wordt hen gebruikt, waar se meer Hollandsen zou zijn. Op blz. 58 staat het ongebruikelijke rjufler" en het schoolsche oorzaak en voorwerp van uitingen" (in den mond van een mooi meisjen). Óp blz. 62 staat durft te vertoonen." Op blz. 67 en elders wordt u (als nom.) met de tweede pers. van 'twerkw. gebruikt. Op blz. 46 staat te-recht: u sprak" (niet u spraafct). Wat de samenstelling betreft, zou ik willen vragen, of het heengaan van Karel, op bl. 23, wel gemotiveerd is. Ook begrijp ik in 't Sonnet het schaamrood van de zon niet. 't Is aan 't verdreven wolkenheir" eerder om te blozen. Het klinkdicht-zelf verdient anders een pluimtjen. Meer gang nog dan;in zijn eerste proeve is in Frans Hals van den zelfden au teur, dat, aardig en handig, historisch, anachronistisch" betiteld is. Deze in knoedelvaerzen geschreven komedie (min juist kluchtspel" genoemd) brengt wel een weinig het spreekwoord in herinnering qui trop embrasse", of de anekdote van den mof met zijn Kan itirbi, duut it ir bi". Dit schaadt wat aan de eenheid van het anders hoogst amuzante stuk, dat, gelardeerd met goed gekozen deuntjens, met veel entrain door de jonge-luïvan St. Lucas gespeeld is. Het geval van het bang maken van Frans Hals moest ean beetjen meer voorbereid zijn. 't Is nu onduidelijk. Thuis gelieven van M. , Mendes da Costa is een geestig en harmo

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl