Historisch Archief 1877-1940
fe. 353
SME jK*9YBft**ilttER, WEEKB-LA0'VOOR NEDERLAND.
S^WAAftS-PEL.
No. 13.
Y»n H. von GottsehaU (Leipzig).
ZWART.
WIT.
Wit speelt voor en geeft in 3 zetten mat. (f)
(Wit 7 en Zwart 6 stukken met K. A 8).
OPLOSSING VAN SCHAAKPBOBLEEM Nb.lt.
A 8 Al E 5 E 6 (a
A l Hl E 6 E 7 (l
H l H 8 E 7 E 6
H 8 E 8 mat. (Prachtig).
'
.
H l H 4
H 4 ~ E 4 mat.
(a)
A l G l
K. - F 6
G l G 4 mat.
G l G 4
G 4 E 4 nut.
W
E 6 E 5
K. E 6
E 5 - F 4 (5
F 4 E 4 (2
K. F 4
P 4 ES
K. E 6
K. F 6
A1-G1
T. G 4 mat.
E 5 - E 4
K. F 4
K. E 4
(ft) De epeelwijzsj
l A 3 F 8 E 5 E 4
2 F 8 E 8 + K F 4
3 D 3 rt E 3 maakt zwart pat.
INGEZ.ONDEN OPLOSSINGEN.
Juist is No. 11 opgelost door D. te Rotterdam en H. K. te G.; No. 12 van v. d»
M. te N. N.; White is the King; J. J. A. en A. d. T. G. (ook no. 10) allen te Am
sterdam. KI. te Utr oht heeft zich erg in no. 12 vergist, dewijl z ijne oplossing faalt
indien zwart l antwoord met E. e 5 D 6. Ook met z'n beidjes te Delft en
Tirginie te A. hebben het beste tegenspel over het hoofd gezien. Insgelijks White ia
the Eing in no. 11. 3en zet zwart E 5 E 61
(f) April.
FEUIÏ.I.ETOX.
B L l N D E M A N,
AQUAEEL
VAN
E. M. VACANO.
Wat bekommerde de gravin Dubarry zich om politiek? Niet,
zie zóó veel. Alsof zij zich daaraan ooit iets had gelegen laten
liggen! Niet eens in den tijd toen zij nog op het toppunt van haar
macht had gestaan, aan de zijde van haar koninklijken vriend,
van dien Lodewijk, dien zij op haar wijze had lief gehad.
En toch had zij velerlei veranderingen bewerkt aan den
politieken horizon, zooals bij voorbeeld: De verarming van het volk,
drukkende belastingen, ontevredenheid, opruiing, het ontstaan
van onbeschaamde pamfletten die de koninklijke macht beschimpten,
terwijl zij de »bonne dame" des konings bespottelijk maakten;
de verandering van het ministerie, den val van getrouwen, en de
opkomst van allerlei slecht gespuis, het ledigen der staatskas en
de verweekelijking van den adel, dit alles was het werk der gravin
Dubarry geweest. Overigens had zij zich evenwel geenszins om
poliliek bekommerd; wat wist zij ook van de rechten des volks,
van voordeelige of schadelijke verbonden, van Whigs en Tories,
van den erflaat van Oostenrijk, of van conservatief en liberaal?..,
Wanneer een galant officier der garde haar toefluisterde: s de
hertog van Choiseul is een zeer onaangenaam raensoh; hij past
niet voor premier-minister, want als ik zijn groote neus in de verte
maar zie, krijg ik het bijna op de zenuwen!" dan rustte de goede
- &ubarBy, Biet, eer de .heEtgg de Choiseul zijn ontslag
had gekregen. En wanneer een elegante gepomadeerde adjudant
bij het overreiken van een bouquet frissche rozen, al lachend tot
haar zeide: Monsieur Terray, dat is eerst een staatsman! hij kan
een heel gezelschap aan den gang maken en de fijnslo salade
bereiden in heel Frankrijk! . . . dan gaf de charmante hertogin
zich waarlijk de moeite, om zulk een begaafd man als minister
te doen aanstellen! . . .
Verder echter bekommerde zij zich volstrekt niet om politiek.
En wanneer een ontevreden en hongerlijdend volk zich voor de
poorten van haar paleis verzamelde en vloeken en verwenschingen
opzond naar het venster der eeuwig lachende favorite, die met de
vrucht van het zweet van zooveel honderdduizenden haar robes
ophaakte en haar creaturen voedde, dan was de kleine gravin
waarlijk verwonderd en opende haar groote schoone oogen al
wijder en wijder, en zette een pruilend mondje en om haar lippen
speelde de naïveteit der kinderjaren, en half lachend, half weenend,
riep zij dan: »Mijn hemel, wat begeeren die menschen dan toch
van mij? Ik heb hen immers nooit eenig leed aangedaan? Hebben
zij geen brood1? Welnu, ik neem het hun toch niet voor den
mond weg? ik houd immers niet eens van brood! ... Ik houd
er ook buitendien geen bakkerswinkel op na! ... Hoe afschu
welijk lastig is dat domme volk toch. Ik heb een hekel aan dat
gepeupel! ... En bitterlijk weenende viel zij dan in een fauteuil
en snikte en wischte het allerftjnste blanketsel van het schoone
gelaat en zag daarop in den spiegel en moest luid lachen over
haar schrikwekkend gelaat en danste tien minuten later met haar
kleinen dwergneger een verrukkelijke sarabande tot groot genoe
gen van Zijn Majesteit »la France."
Waarom zou de bevallige gravin zich ook om politiek bekom
meren? Zij had haar hoofdje zoo vol dwaasheden en grappige
invallen, haar wezen was zoo hemelblauw en wolkeloos als een
Ismihorizon, zij snoepte even zoo gaarne als haar schootkatje, zij
hield van allerlei kwajongensstreken, zij was in verrukking over
haar eigen slanke gestalte, haar lach betooverde met zijn zilveren
klank ieder die haar hoorde, als ware hij drinkbare Champagne,
en zij had een verzameling der schoonste waaiers met
herdersgroepen die men zich maar kan voorstellen; dat was de gravin
Dubarry, een verrukkelijk mengelmoes van kinderlijkheid, licht
zinnigheid, uitgelatenheid, vroolijken luim, koketterie, snoepzucht,
goedigheid, levensvreugd, lachlust, dwaasheid en gedachteloosheid.
Toen kwam de dag waarop Zijn Majesteit ula France" het tij
delijke met het eeuwige verwisselde, en de toejuiching van het
hof hield zich een tijd lang onzijdig en veranderde toen en richtte
zich tegen de bevallige kleine gravin, die hals over kop naar haar
lustslot Luciennes moest vluchten, een paradijs dat even bevallig
en schoon was als zijn bezitster. Een juweelkastje, geheel met
rooskleurige zijde gemeubeld, door amorelten ingesloten, door een
fluweelachtig groen park omgeven, dat als een groot reuzenbouquet
geurde en bloeide. Daar hield zich de bevallige gravin een tijd
lang rustig en stil tot de eerste opwelling van haat tegen haar
begon te verminderen. Toen werd zij weder even luidruchtig en
vroolijk als te voren. Haar lach klonk weer zoo helder als glas,
haar hoofdje was opnieuw met allerlei dwaasheden vervuld, en zij
verheugde zich op nieuw als een kind over een zijden lint van
onmogelijke schakeering. En het hof stroomde naar Luciennes als
de golven naar den Oceaan. Men kon niet meer leven, zonder de
charmante kleine gravin. Oude kavalieren dichtten sonnetten op haar
en de jongeren vochten om een bloem uit haar knoopsgat. Daarbij
vond de gravin dan nog steeds den tijd om de jonge pages toe
te lachen en op zekeren dag kneep zij met haar blanke geparfu
meerde handjes een jongen tuinman in de wang, dien zij naast
haar serres bloemen zag begieten.
sWelk een knappe jongen zijt gij!'' zeide zij, en zij knikte hem
toe en wierp daarop haar bevallig kopje in den nek. »Hoe is
uw naam?"
»Josef, Madame, -fosef Erdes,** zeide de jonge man, somber
voor zich uitziende.
s Zoo!" knikte de gravin en zij zag naar het bloempje dat de
tuinier op zijn hoed had gestoken en vroeg: »Is dat een viooltje ?"
De tuinman greep haastig naar zijn hoed, nam er het viooltje
af, reikte het de kleine dame toe en zijn ademhaling
wermoeilijk.
Madame Dubarry streek met het viooltje langs haar wang, baar
neusje en langs haar roode lippen. Zij lachte. Waarom lachte
zij? Daarop nam zij de zware plooien van haar zijden kleed ia
de hand en trippelde verder verder, tusschen de afgeronde, val
affectatie geschoren mozaïekperken door, in zonnegloed en Meihicht,
als een kapel met zilveren vleugels. Eer zij echter in-de schaduw
rijke laan inboog om daar te verdwijnen, wendde zij zk&oog