De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 30 maart pagina 11

30 maart 1884 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

fe. 353 SME jK*9YBft**ilttER, WEEKB-LA0'VOOR NEDERLAND. S^WAAftS-PEL. No. 13. Y»n H. von GottsehaU (Leipzig). ZWART. WIT. Wit speelt voor en geeft in 3 zetten mat. (f) (Wit 7 en Zwart 6 stukken met K. A 8). OPLOSSING VAN SCHAAKPBOBLEEM Nb.lt. A 8 Al E 5 E 6 (a A l Hl E 6 E 7 (l H l H 8 E 7 E 6 H 8 E 8 mat. (Prachtig). ' . H l H 4 H 4 ~ E 4 mat. (a) A l G l K. - F 6 G l G 4 mat. G l G 4 G 4 E 4 nut. W E 6 E 5 K. E 6 E 5 - F 4 (5 F 4 E 4 (2 K. F 4 P 4 ES K. E 6 K. F 6 A1-G1 T. G 4 mat. E 5 - E 4 K. F 4 K. E 4 (ft) De epeelwijzsj l A 3 F 8 E 5 E 4 2 F 8 E 8 + K F 4 3 D 3 rt E 3 maakt zwart pat. INGEZ.ONDEN OPLOSSINGEN. Juist is No. 11 opgelost door D. te Rotterdam en H. K. te G.; No. 12 van v. d» M. te N. N.; White is the King; J. J. A. en A. d. T. G. (ook no. 10) allen te Am sterdam. KI. te Utr oht heeft zich erg in no. 12 vergist, dewijl z ijne oplossing faalt indien zwart l antwoord met E. e 5 D 6. Ook met z'n beidjes te Delft en Tirginie te A. hebben het beste tegenspel over het hoofd gezien. Insgelijks White ia the Eing in no. 11. 3en zet zwart E 5 E 61 (f) April. FEUIÏ.I.ETOX. B L l N D E M A N, AQUAEEL VAN E. M. VACANO. Wat bekommerde de gravin Dubarry zich om politiek? Niet, zie zóó veel. Alsof zij zich daaraan ooit iets had gelegen laten liggen! Niet eens in den tijd toen zij nog op het toppunt van haar macht had gestaan, aan de zijde van haar koninklijken vriend, van dien Lodewijk, dien zij op haar wijze had lief gehad. En toch had zij velerlei veranderingen bewerkt aan den politieken horizon, zooals bij voorbeeld: De verarming van het volk, drukkende belastingen, ontevredenheid, opruiing, het ontstaan van onbeschaamde pamfletten die de koninklijke macht beschimpten, terwijl zij de »bonne dame" des konings bespottelijk maakten; de verandering van het ministerie, den val van getrouwen, en de opkomst van allerlei slecht gespuis, het ledigen der staatskas en de verweekelijking van den adel, dit alles was het werk der gravin Dubarry geweest. Overigens had zij zich evenwel geenszins om poliliek bekommerd; wat wist zij ook van de rechten des volks, van voordeelige of schadelijke verbonden, van Whigs en Tories, van den erflaat van Oostenrijk, of van conservatief en liberaal?.., Wanneer een galant officier der garde haar toefluisterde: s de hertog van Choiseul is een zeer onaangenaam raensoh; hij past niet voor premier-minister, want als ik zijn groote neus in de verte maar zie, krijg ik het bijna op de zenuwen!" dan rustte de goede - &ubarBy, Biet, eer de .heEtgg de Choiseul zijn ontslag had gekregen. En wanneer een elegante gepomadeerde adjudant bij het overreiken van een bouquet frissche rozen, al lachend tot haar zeide: Monsieur Terray, dat is eerst een staatsman! hij kan een heel gezelschap aan den gang maken en de fijnslo salade bereiden in heel Frankrijk! . . . dan gaf de charmante hertogin zich waarlijk de moeite, om zulk een begaafd man als minister te doen aanstellen! . . . Verder echter bekommerde zij zich volstrekt niet om politiek. En wanneer een ontevreden en hongerlijdend volk zich voor de poorten van haar paleis verzamelde en vloeken en verwenschingen opzond naar het venster der eeuwig lachende favorite, die met de vrucht van het zweet van zooveel honderdduizenden haar robes ophaakte en haar creaturen voedde, dan was de kleine gravin waarlijk verwonderd en opende haar groote schoone oogen al wijder en wijder, en zette een pruilend mondje en om haar lippen speelde de naïveteit der kinderjaren, en half lachend, half weenend, riep zij dan: »Mijn hemel, wat begeeren die menschen dan toch van mij? Ik heb hen immers nooit eenig leed aangedaan? Hebben zij geen brood1? Welnu, ik neem het hun toch niet voor den mond weg? ik houd immers niet eens van brood! ... Ik houd er ook buitendien geen bakkerswinkel op na! ... Hoe afschu welijk lastig is dat domme volk toch. Ik heb een hekel aan dat gepeupel! ... En bitterlijk weenende viel zij dan in een fauteuil en snikte en wischte het allerftjnste blanketsel van het schoone gelaat en zag daarop in den spiegel en moest luid lachen over haar schrikwekkend gelaat en danste tien minuten later met haar kleinen dwergneger een verrukkelijke sarabande tot groot genoe gen van Zijn Majesteit »la France." Waarom zou de bevallige gravin zich ook om politiek bekom meren? Zij had haar hoofdje zoo vol dwaasheden en grappige invallen, haar wezen was zoo hemelblauw en wolkeloos als een Ismihorizon, zij snoepte even zoo gaarne als haar schootkatje, zij hield van allerlei kwajongensstreken, zij was in verrukking over haar eigen slanke gestalte, haar lach betooverde met zijn zilveren klank ieder die haar hoorde, als ware hij drinkbare Champagne, en zij had een verzameling der schoonste waaiers met herdersgroepen die men zich maar kan voorstellen; dat was de gravin Dubarry, een verrukkelijk mengelmoes van kinderlijkheid, licht zinnigheid, uitgelatenheid, vroolijken luim, koketterie, snoepzucht, goedigheid, levensvreugd, lachlust, dwaasheid en gedachteloosheid. Toen kwam de dag waarop Zijn Majesteit ula France" het tij delijke met het eeuwige verwisselde, en de toejuiching van het hof hield zich een tijd lang onzijdig en veranderde toen en richtte zich tegen de bevallige kleine gravin, die hals over kop naar haar lustslot Luciennes moest vluchten, een paradijs dat even bevallig en schoon was als zijn bezitster. Een juweelkastje, geheel met rooskleurige zijde gemeubeld, door amorelten ingesloten, door een fluweelachtig groen park omgeven, dat als een groot reuzenbouquet geurde en bloeide. Daar hield zich de bevallige gravin een tijd lang rustig en stil tot de eerste opwelling van haat tegen haar begon te verminderen. Toen werd zij weder even luidruchtig en vroolijk als te voren. Haar lach klonk weer zoo helder als glas, haar hoofdje was opnieuw met allerlei dwaasheden vervuld, en zij verheugde zich op nieuw als een kind over een zijden lint van onmogelijke schakeering. En het hof stroomde naar Luciennes als de golven naar den Oceaan. Men kon niet meer leven, zonder de charmante kleine gravin. Oude kavalieren dichtten sonnetten op haar en de jongeren vochten om een bloem uit haar knoopsgat. Daarbij vond de gravin dan nog steeds den tijd om de jonge pages toe te lachen en op zekeren dag kneep zij met haar blanke geparfu meerde handjes een jongen tuinman in de wang, dien zij naast haar serres bloemen zag begieten. sWelk een knappe jongen zijt gij!'' zeide zij, en zij knikte hem toe en wierp daarop haar bevallig kopje in den nek. »Hoe is uw naam?" »Josef, Madame, -fosef Erdes,** zeide de jonge man, somber voor zich uitziende. s Zoo!" knikte de gravin en zij zag naar het bloempje dat de tuinier op zijn hoed had gestoken en vroeg: »Is dat een viooltje ?" De tuinman greep haastig naar zijn hoed, nam er het viooltje af, reikte het de kleine dame toe en zijn ademhaling wermoeilijk. Madame Dubarry streek met het viooltje langs haar wang, baar neusje en langs haar roode lippen. Zij lachte. Waarom lachte zij? Daarop nam zij de zware plooien van haar zijden kleed ia de hand en trippelde verder verder, tusschen de afgeronde, val affectatie geschoren mozaïekperken door, in zonnegloed en Meihicht, als een kapel met zilveren vleugels. Eer zij echter in-de schaduw rijke laan inboog om daar te verdwijnen, wendde zij zk&oog

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl