Historisch Archief 1877-1940
H».
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
In zijn NeechtwanM, waarin men eerst in onze eeuw het daglicht heeft
ontdekt, slaat kg een anderen weg in als zijne voorgangers; bij hem zijn
aöe figuren in le»en en beweging en worden beschenen door een
tooveraebtig schoon licht. Hier viert Rembrandt eene zijner schoonste triumphen;
men erkent er den meester, den koning in.
? Bit doek ontvoert ons als 't ware aan de werkelijkheid en wordt ons een
symbool van het gemeenebest, dat optreedt met agn kracht, zijn
levenslost, zijn drang tot daden; dat de wereld voor zich open ziet en die ook
aandurft, dat psalmen heeft gezongen en nu liederen zingt, maar liederen,
waarin men nog den nagalm dier psalmen bespeurt. Over 't geheel
sclujnt de geest van 't "Wïlhelmuslied te zweven.
Toen hq dit overschoone doek vervaardigde, woonde Rembrandt in de
Sfe Anthonie Breedstraat, te midden van dat bedrijvige volk, in die
schilderachtige omgeving, die zijne kunst zoo zeer te stade zijn gekomen.
Hier leerde hij ook het verdriet kennen; zijne Saskia ontviel hem en al
te onvoorzichtige uitgaven brachten hem eindelijk ten ondergang; zijn
inboedel werd publiek verkocht en alles, wat hij liefhad, zag hij vooreen
spotprijs in de handen van anderen overgaan; de koning van het licht
had geen rekening gehouden met de kleine zaken dezer aarde.
Da Slaalmeesters, in 1662 voltooid, kon men als het voortreffelijkste
kunstwerk van dit genie beschouwen. Hier vertoont zich zijne heerschappij
over 't licht in al hare kracht, hier wordt het levea zonder eenig kunst
middel in al zijn waarheid weergegeven; het is een triumph der werke
lijkheid op de kunst behaald.
Doch zijne koninklijke loopbaan spoedt ten einde; weinige jaren later
sterft hij, onbekend, vergeten. Zijne tijdgenooten hebben zijne groote
beteekenis niet gevoeld; de bekende dichtregels:
Was unsterblich im Gesang soll leben,
Huaz im Leben vmtergelin, ;'
zijn Ook op hem van toepassing.
In onze dagen vertoont Rembrandt zich in zijne volle grootheid,"als
een kind van het volk, frisch, krachtig, natuurlijk en zonder eigenwaan,
de vrijheid hooger stellend dan eerbewijzen en zijns kunst boven alles,
zich van zyn genie ten volle bewast, steeds strevende naar het hoogste,
naar het verhevene.
Tet geen laagheid of valsche zelfvernedering in staat bezit hij een
koninklijken moed, eene koninklijke kracht; met milde hand deelt hij
schatten van schoenheid uit aan tijdgenoot en nageslacht; hij houdt de
wolken vast met aijn penseel, hij bindt de zon aan z\jn teekenstift, hij
verheft de natuur, verleent haar nieuwen luister.
En bij dat alles is hij een eenzame, door den tijdgenoot niet gewaar
deerd maar zich daarom niet bekreunend; slechts levend voor zijne kunst,
die tevens voor alle eeuwen is.
Men strijdt tegenwoordig veel over realisme en idealisme. Rembrandt
was geen slaaf of vertolker van stelsels, maar het gezonde realisme,
dat bestaat in niet meer te zeggen, dan gezegd mag en kan worden
en zulks met het juiste woord, het realisme van een Homerus en
Bante was ook hem eigen. Hij geeft het leven weer, maar bedekt er
de laagheden van, hy grijpt aan, maar om op te beuren en kwetst
nooit.' Bijna altijd ernstig en verheven, kan zijne kunst een enkele
maal ook dartel en komiek zijn, en bevat steeds eene grootsche gedachte,
deze namelijk, dat het leven een strijd is van het begin tut het einde,
maar een strijd, die eens zy'ne harmonische oplossing vinden zal en moet.
Eene andere zijde van zijn talent is zijne oorspronkelijkheid. Niet wat
men er tegenwoordig wel eens onder verstaan wil hebben en dat bestaat
in het anders doen dan alle anderen, ten einde niet op hen te gelijken,
in het woeste, soms baldadige optreden van verschijningen, die schreeuwen,
waar anderen gezongen hebben, alleen met het duel om opzien te baren;
maar die ware oorspronkelijkheid, die zich openbaart in't ten volle getrouw
bhjven aan zich zelven, aan de eigenaardigheden van zijne natuur,
Doch behalve een groot dichter was Rembrandt ook een groot werkman;
hij heeft gearbeid met meer inspanning dan de gewone mensch. Zulks
toont zich in het volle meesterschap over palet, penseel en doek. Met de gering
ste middelen weet hjj bewonderenswaardige resultaten te verkrijgen. Men
neme b\jv. zijne Staalmeesters. Hoe eenvoudig is hier alles l Een weinig
rood en grijs misschien uitgezonderd, bestaat het bijna uitsluitend uit
witte en zwarte tinten. En toch welk eene impressie maakt het! Hoe
schijnen die gezichten uit tintelend, zwevend licht (?) te bestaan! Hoe
leeft het geheel!
De verhevenste zijde van zjjn genie vertoont zich echter in het aan
brengen van licht en schaduw. La lumière de Rembrandt! Welk een
reeks van reusachtige, verpletterende, betooverend sohoone indrukken
weet hg daarmede voort te brengen. En nu moge men al streden over
de superioriteit van kleur of lijn, zeker is het, dat beide even noodzake
lijk zijn ter bereiking van schoonheid in de schilderkunst. Even zeker
is het, dat Rembrandt door de magie van zijn kleur en licht zelfs een
Rafael, een Titiaan verduistert.
Nog eenige woorden tot slot en de voordracht des Heeren Sohaepman
is geëindigd.
Men zal over deze voordracht vei'sehillend denken, naarmate het stand
punt, dat men zelf inneemt,' verschilt. Wie eene van diepe studie getui
gende verhandeling, een volledig beeld van het leven en werken des
grooten meesters verwacht had, moet zich o. i. teleurgesteld hebben gevoeld.
In de eerste plaats zal big het betwijfelen of de toestand der
HollandBche schilderschool ten tijde van Rembrandfs optreden werkelijk zoo
desolaat was, als de Hr. Schaepman zulks deed voorkomen. Niet alleen
leefden Rubeas en van Dyck nog, maar ook andere meesters van naam,
zooals Teniers, de fluweelen Breughel, van Goyen en ook Frans Hals.
Neg minder vrede echter zal hij hebben met de losse wyze, waarop het
leven en karakter van Rembrandt behandeld werd. Dat schijnbaar zoo
eenvoudige leven biedt bij nauwkeurig onderzoek ruime stof tut belang*
wekkende opmerkingen aan.; evenals zijne kunst bestaat bet uit een
mengsel van l Hit en bruin, van halve tonen en geheimzinnige
schuilhoeken. Zijne tijdgenooten vermeden hem en beschouwden hem als een zon
derling, wat hij dan gedeeltelijk ook was. Hoe weinig paste hij in het kader
van zija tijd, die droorneu met zijne ultra radicale opvatting van zelfstandig
heid in do kunst! Welk eene ketterij in de dagen, dat de Renaissance hier
haar scepter zwaaide en jong en oud zich aan hare heerschappij onder
wierp. En hij heeft er voor moeten boeten ook. Nooit heeft men het hem
vergeren, dat die hooggeprezen Italiaansche kunst door hem niet werd
nagevolgd en hij tegen alle heerscheude wetten van smaak zondigde. De
gevolgtrekking, dat hij zelf geen smaak had, lag voor de hand, werd ala
't ware bewezen door het weinig edele, ja platte zijner lijnen en vormen,
door zijne omgang met kleine luidjes en winkeliers. Men hield hem dua
liefst uit de beschaafde kringen, al wilde men, als het dan zoo moest,
toch wel erkennen, dat hij eenig talent bezat.
En ook zijn huiselijk leven was lang niet altijd kalm en rustig. De
zon, door Saskia er in gebracht, ging spoedig onder en maakte plaats
voor een somber schemerlicht, dat door geduchte stormen schijnt te zijn
afgewisseld. Doch onder al die wederwaardigheden behoudt Rembrandt
zijne energie en zijn kunstenaarsnatuur. Zijne werken worden er niet
minder door, de bezieling blijft.
Een merkwaardig karakter zonder twijfel, wel waard, dat men er zich
in verdiept. In de korte schets die de Heer Schaepman er van gaf, miste
men echter dat individueele, dat het beeld des kunstenaars ons als levend
voortoovert en zoodoende eerst een blij venden indruk achterlaat.
En nu zijn kunst? Wordt ons die misschien in al haar eigenaardighe
den geschilderd.? Maar wat over zijn realisme gezegd wordt, is immers ook
van toepassing op andere groote meesters. En hetzelfde geldt van z\jn
oorspronkelijkheid.
Ook is ieder genie uit den aard der zaak een groot werkman. Zonder
ainhoudenden, inspaunenden arbeid wordt op 't gebied van kunst geen
duurzamen roem verkregen.
Rembrandt houdt de wolken vast met zijn penseel, iuj bindt de zon
aan zijn stift" enz. Schoone beeldspraak voorzeker, maar alweer teekent
zij Rembrandt niet. Hetzelfde is immers, om eens iemand te noemen, ook
van Ruysdael te zeggen.
Zijn groot genie vertoont zich vooral in zijn kleur, zijn licht en bruin."
Eindelijk treffen wij eene eigenschap aan, die Rembrandt wél karakteriseert!
Wie die zich verbeeldt over kunst te mogen meepraten, heeft over dat
licht zijne meening al niet eens verkondigd. Des te schooner gelegenheid
om nu eens te doen uitkomen, dat veel, wat daarover gezegd is, kant
nog wal raakt, dat men niet volstaan kan met eenige phrasen als verruk
kelijk, magisch, oogverblindend, dat eene grondige behandeling bier bepaald
vereischt wordt, dat de ontwikkeling van den kunstenaar ook op dit gebied
moet worden aangetoond. Hiertoe is slechts eene uitvoerige bespreking
noodig van drie schilderstukken: de Anatomische les", de Nachtwacht"
en de Staalmeesters," Doch handelt de hr. Schaepman in dien geest?
Wij hebben zulks niet kunnen ontdekken. Wel noemt hij de verlichting
vau 't eerste doek schoon, van 't tweede tooverachtig schoon en vindt
hij dat Rembrandt zich in 't derde de heerschappij over het licht ten
volle veroverd had. Maar is dit alles wel voldoende? Er bestaat over
Rembrandt eene merkwaardige studie van den heer Fromentin, een
Fransch schilder van naam, eene studie waarmede ieder spreker over
Rembrandt rekening zal moeten houden. In Rembrandt'a kunstenaars
ziel, aldus beweert de heer Fromentin, zijn twee wezens van tegenover
gestelde natuur, die eerst laat tot eene verzoening zijn gekomen. Gedeel
telijk was hij een luminarist, d. w. z. iemand die het licht opvat buiten
de bestaande regels om, er eene buitengewone beteekenis aan hecht
en er veel aan opoffert. Betreedt hij nu met dat tooverlicht het gebied
van het bovenzinnelijke, dan wordt zijne kunst door niemand overtroffen,
wijl zij haar weerga niet vindt in het voorstellen van het onzichtbare. Verlicht
hij daarentegen op dergelijke phantastische wijze tooneelen aan de
alledaagsche werkelijkheid ontleend, dan komt dat alledaagsche in botsing
met het ideale. Het geheel brengt alsdan, gelijk de nachtwacht getuigen
kan, een zeer gemengden indruk te weeg.
Doch tevens is Rembrandt een uitstekend technicus, begaafd met een
helder verstand, een juiste hand, verrassend door den eenvoud zijner
hulpmiddelen, door de breedheid van zijn penseel, kortom in alles de
tegenvoeter van het bovengeschilderd avontuurlijk genie, waaraan men
somtijds wat al te sterk zijne bewondering heeft geschonken".
En steeds vertoont hij deze eigenschappen, wanneer hij zich geweld
moet aandoen of zich bedwingt om anderen genoegen te doen, bijv. ia
't portret van Six en in eenige andere heerlijke portretten, die de groote
Europeesche musea versieren.
Eene vereeniging, eene verzoening, eene harmonische verbinding van
deze twee zoo verschillende eigenschappen is het beroemde schilderij de
Staalmeesters. Tevens geeft het de richting aan, waarin Rembrandt zich
voortaan zal bewegen. Hier eindelijk vinden wij ware plastiek en toch
een werk der verbeelding, een onderwerp aan de natuur ontleend en toch
een eigen schepping.
De heer Schaepman heeft waarschijnlijk deze zoo lezenswaardige studie
niet gekend. Van hem hooren wij slechts den bekenden lof over het
ongekend schoone, het oogverblindende van het coloriet, over Rembrandt'a
koningschap over het licht. En verder de bewering, dat de Staalmeesters,
dat meesterstuk met zijn warme atmosfeer en rijke halve tintan, een weinig
rood en grijs uitgezonderd, uitsluitend uit wit en zwart zou zijn samen
gesteld.
Doch reeds genoeg aanmerkingen! Onzes inziens is de Heer Schaepman
er niet volkomen in geslaagd ous het beeld van den grooten schilder voor
te too veren. Hij is te veel aan feiten blijven hangen en heef t ons te weinig
in het innerlijke van den mensch laten blikken. Ook bij de waardeering
van zijn talent hebben wij ons te veel met algemeenheden moeten verge
noegen en is ons het eigenaardige van Rembrandfs kunst niet opgegaan.
Een lofrede op zijn genie kan ons niet meer tevreden stellen. Slecht»
daar vinden wy ware waardeering, waar men er zich met hart «n ziel «3»