Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
pfo. 354
l
Immers thans nog, evenals in alle vorige eeuwen, dienen versterkingen tot
aanvulling van liet gemis aan levende strijdkrachten; vreemd genoeg, dat
dit hoofdbegrip nog niet tot den Heer S. doorgedrongen schijnt. Ten
andere wordt in dit wetsontwerp het landsbelang opgeofferd aan een
ondergeschikt daarenboven negatief doel. Ziedaar, de voornaamste
grief van alle deskundigen tegen dezen wettelijken arbeid. Is het wonder
dat tal van kundige officieren opgestaan zijn, oni liet ontwerp te bestrijden,
zooals de Heer S. te recht in zijn Memorie van Beantwoording schrijft:
met alle kracht, die in hen is". Hoogst opmerkelijk is het, dat niet n
enkele stem, noch buiten, noch in het leger zich ten voordeele van het
ontwerp heeft verheven. Het is dus vóór de behandeling veroordeeld, met
algemeene Btemmen. Maar de Heer S. geeft den strijd niet op. Met de/
volharding, eigen aan den bewoner der Noordelijke provinciën, wapent hij
zich met nieuwe argumenten, om zijn tegenstanders met hun eigen woor
den uit het veld te slaan; niets wordt verworpen, ook het zonderlingste
niet, als het maar effect maakt, vooral op den niet-deskundige. Dat de
officieren zich tegen zijn voorstel verzetten, verklaart de Heer 8. uit het
feit, dat hetzelfde verschijnsel zich even sterk heeft voorgedaan, toen in
'C4 en volgende jaren de voorstanders van het geconcentreerde
vestingstelsel het terrein met woeste vlijt hebben bewerkt, om den bodem voor
de vrucht geschikt te maken. Maar de Heer S. vergeet hierbij twee zaken.
Vooreerst mogen de deskundigen van dien tijd, voor het rneerendeel, niet
op gelijke hoogte gesteld worden, met hen, die sinds de beide groote oor
logen van 'GG en '70 met nauwgezetheid een studie van de landsverdedi
ging hebben gemaakt. Deze beschikken over bronnen, welke gene moesten
derven. Ten andere is de opmerking niet zonder belang, dat onder de
strijders voor de afschaffing der schadelijke vestingen de deskundigen
(Knoop, Stieltjes, de Eoo van Aldcncerclt) vooraan in de gelederen ston
den. Thans staat de Heer S., zonder eonige ervaring op militair gebied,
geheel alleen. De geachte afgevaardigde had dus geen recht, zich op de
historie der ontwikkeling van het geconcentreerd vestinr^stelsel te beroepen.
In 2 zijner Memorie van Beantwoording ontkent de heer S. de priori
teit van de regeling der levende strijdkrachten boven die van het
vestingetelsel. Met deze ontkenning valt de voorsteller te midden van het doel
van zijn ontwerp. Hoe lang reeds is o ver hetzelfde onderwerp geredeneerd
en met welk resultaat 't Dit was te voorzien. Het eenige juiste standpunt,
dat naar onze stellige overtuiging voor de regeling der legersterkte moet
worden ingenomen is dit: onafhankelijk van eiken verdedigingski ing moet
de sterkte der levende strijdkrachten zoo groot genomen worden als de
draagkracht der natie toelaat. Wie zal met juistheid bepalen, hoe sterk
een stelling bezet moet worden, als niet vooraf bekend is hoe sterk
de tegenpartij is, en onder welke omstandigheden de strijd gevoerd zal
worden? Laten wij daarom n voor het behoud der neutraliteit n voor
de handhaving van ons gezag tegenover Staten als België(waarvan de
legersterkte thans het dubbel van de onze is), maar vooral voor het be
houd onzer zoo kostbare vrijheid aile pogingen in het werk stelleD, om
zoo krachtig mogelijk op te kunnen tredeu.
Maar zegt de heer S. door persoonlijken dienstplicht en vermeerdering
van de legersterkte maakt gij het volk tot een militaire natie. Wat
beteekent dit groote woord, als het volk door eene wijze regeling der strijd
krachten sondcr vermeerdering der financieeïe en sonder noemenswaardige
uitbreiding der personede lastin tot, wat de heer S. noemt, een militaire
natie wordt 'gevormd. En dczo illusie kau waarheid worden, door het
voorstel van den Oud-Minister den Beer Poortugacl tot wet te maken.
Dan zallen wij in het bezit komen van een maximum van weerkracht en
het vei'trouwen op ons vermogen zal herleven op geheel andere wijza
dan de heer S. wil. Dan kan geen afgevaardigde meer beweren, dat wij
niet vooruit, maar achteruitgegaan zijn, Dan zullen de verbeteringen, dio
in de laatste negen jaren op militair gebied zijn aangebracht niet meer,
als thans geschiedt, worden ontkend. Toch zijn deze verbeteringen in het
oogloopend. Wij behoeven, om dit aan te toonen, slechts te noemen: de
uitmuntende bewapening der artillerie en der infanterie, de regeling
deihulpdiensten, de verbetering dor oefeningen (divisie-, fort- cavalerie- en
kadermanoeuvres). En dit noemt de heer S. achteruitgang? Men ziet,
met welk een partijdig voorstel men hier te doen heeft.
Maar de geachtige afgevaardigde gaat nog verder, wanneer hij beweert
in 2 zijner Memorie van Beantwoording, dnt wij over veel meer levende
strijdkrachten beschikken dan de verdediging der stelling van Amster
dam vordert." Reeds elders is door den Heer Eland, Kool en anderen
in de Vereeniging ter beoefening van Krijgswetenschap het onhoud
bare van deze bewering aangetoond en zelfs het tegendeel bewezen, dat
bij beperking van het vestingstelselsel tot de vesting Amsterdam, het leger
eer sterker dan zwakker moet zyn.
Hoe komt de Heer S. aan den voorsprong, die hem de gelegenheid ver
schaft om in de Amsterdanische linie do noodige opruimingen te verrich
ten, om de inundatien te stellen, om de mobilisatie zonder overhaasting
te doen uitvoeren, om de reserven der levende strijdkrachten te oefenen,
maar bovenal om Amsterdam te approviaiideeren ? Herinnert zich de ont
werper van het voorstel niet. dat Parijs in 70 onvoldoende van levens
middelen voorzien was, ondanks dat daarvoor maanden aanwezig waren;
van af de nederlaag bij Sedan (2 September) tot de insluiting van Parij*
(19 September) kon het. voorloopig bestuur de belegering der Hoofdstad
met zekerheid verwachten. Een dicht net van spoor- en andere wegen,
omgeeft deze wereldstad, zeker veel dichter dan het net. dat zicüom
Amsterdam uitbreid, op welks hulp de Heer S. zoo zeer rekent. De vele
hulpbronnen in do Maassteden zullen daar opgestapeld blijven of wel
licht door den vijand gebezigd worden. Talrijke transporten plantaardig
en dierlijk voedsel zullen de dichte bevolking dar Hoofdstad, nog ver
meerderd mot hen, die een schuilplaats achter de linie zoeken en met het
garnizoen, gedurende geruimen tijd van levensmiddelen motten voorzien.
Is de voorraad daar Linnen onvoldoende, dan ;:nl Amsterdam, door hon
ger geteisterd, spoedig htt voorbeeld van Metz en Parijs volgen.
m dit op afdoende wijze te voorkomen wil ce lieer S. den kring van
Terdod'ging uitbreiden. Dit is volgens den heer S. alleen mogelijk aan de
Zuidzijde, omdat de Oost- en Westzijde door de zee begrensd worden etx
de Noordzijde wordt verzekerd door het behoud van den Helder, waardoor
een aanzienlijke strook in onze macht zou blijven. Het behoud van deze
zeehaven wordt in de Memorie van Beantwoording als concessie toegestaan
aan die leden der vertegenwoordiging, die op de hand van den
wetsvoorsteller zijn. Maar is n voor uitbreiding van de stelling n voor het
behoud der strook lands tusschen Amsterdam en den Helder geen sterk
leger noodig? Anders toch zal een landing op onze kust aldaar stellig
gelukken en met het voortdurend bezit van de bedoelde strook is het gedaan.
Blijkt hieruit niet op in 't oogloopende wijze, hoe weinig het doel vaix dan
geachte afgevaardigde langs dien weg bereikt wordt?
Nog zocht de heer S. een bondgenoot in het aanbrengen van hindernissen,
in welker In-acht de afgevaardigde zoo zeer vertrouwt, dat hfl het
middel ook wenscht toegepast te zien bij het behoud onzer neutraliteit.
Zullen hindernissen inderdaad den voortgang des v\jands bezweren, wanneer
geen troepen in het ontwerp zijn zij niet aanwezig gereed staan,
om den vijand terug te werpen? Hier zondigt de heer S. tegen een zeer
eenvoudig beginsel van do gevechtsleer.
Die hindernissen moeten bestaan in het vernielen van kunstwerken,
vooral bruggen over rivieren en kanalen. Behalve dat daardoor schatten
onnoodig verloren gaan, waarvan ons weder de oorlog van '70 toen
stelselloos door de Franc-tireurs vele kostbare bruggen vernield werden
tot waarschuwend voorbeeld kan dienen, moeten bovendien die werk
zaamheden vooral bij de IJselovergangen door troepen gedekt worden,
anders komt men zoo is ook de meening van den Minister Weitzel
stellig te laat. Weder zijn troepen en werken noodig.
Het resultaat van dit alles is dus, naar onze meening, dat de oplo««ïng
van liet vraagstuk naar tijdwinst elders moet gezocht worden.
Die oplossing is gelegen, waar de Heer S. ze niet zoekt, in liet besit
van een vesting Holland, in het bezit van een linie, die sterk genoeg is,
om aan oen uit het oosten oprtikkenden vijand gedurende geruimen tijd
weerstand te bieden, kortom, in het behoud der N. H. waterlinie. Doch
juist tegen deze linie gebruikt de Heer S. zijn zwaarste stormrammen.
Met voorbijgang van alle voordeelen, welke deze linie bezit, wordt door
den wetsvoorstelier alleen en eenzijdig het oog gevestigd op de nadeekn,
welke daaraan verbonden zijn. En om deze nadeelen vooral breed te
kunnen uitmeten, neemt de Heer S. alles te baat. Rijp en groen wordt
bijeengegaard, zelfs de hopliüer bewijst in zijne beschouwingen diensten,
om de kracht zijner argumenten te verhoogen.
Zooals genoegzaam bekend is, strekt zich. de zoogenaamde Nieuwe
Holl. waterlinie in tegenstelling van de Oude Holl. waterlinie, die van
Kieuwersluis over Woerden, Linschoten naar Gorcum leidde uit over
een terrein, dat van Muiden tot Utrecht gemakkelijk, van Utrecht tot de
Lek moeilijker en slechts gedeeltelijk, bezuiden de Lek zonder bezwaren
kan worden geïnundeerd. De accessen, die bg het inundeeren droog blij
ven, worden door forten of stormvrije batterijen bestreken. Een vijand,
die zich van zulk een acces meester wil maken, moet dit bij verrassing1
doen. Het geschut des vijands is genoodzaakt, om tegenover de meeste
dier werken op den eerbiedwaardiger! afstand van 2000?4000 M. te blij
ven. Het is toch niet aan te nemen, dat de vijand zijn zware vuurmonden
van 15 cM. en 21 cM. (mortieren) in de inundatie zal stellen.
Geen ingravingen op het hooge terrein oostwaarts van de linie, waaraan
de heer S. zooveel waarde voor den vijand toekent, kunnen dezen baten.
Die linie heeft bovendien, door hare ongeveer rechte richting, het voor
deel, dat de vijand zijne battarijen niet concentrisch, tegen de werken kan
richten. Achter de linie vindt men een vrij dicht bewoonde en in elk ge
val zeer welvarende streek, die uitnemend geschikt is tut inkwartiering1
van troepen, terwijl de vijand op de heidevlakte aan gene zijde bijna
geen beschutting vindt. Op de Vecht en den Vaartschen Rijn kunnen drij
vende batterijen gebezigd worden, een beweegelijk en dus moeielijk
trefbaar doel vormende.
Tegenover al deze voordeelen staan echter, de billijkheid vordert ook
deze te noemen, een paar groote nadeelen. Zooals bekend is, kan Naarden
van af de voorliggende hoogten bestookt worden; daarom heeft men aan
deze vesting een zeer groote passieve kracht geschonken.
Het welvarende en rijke Utrecht kan van de N. O. zijde door 's vijands
projectielen bereikt worden, waardoor deze stad niet alleen noodelocs
voor een deel vernietigd zal worden, maar waaronder ook het transport
van troepen en munitie minstens zal worden vertraagd. De hooger gelegen,
zoogenaamde Houtensche vlakte kan niet geinundeerd worden. Daar
staan dus do werken aan eeii geregeld beleg bloot. Daarom bezitten
echter de forten Vechten en Eijnauwen een bijzondere sterkte. Eindelijk
moet geconstateerd wordon, dat de ligging van de ? zeer hooge toegangen
van den Staatsspoorweg van Utrecht naar den Bosch, ter hoogte van
Culemborg van dien aard is, dat de werken bij Everdingen en het Spoel
ia de laagte gelegen zijn. Behoeft inen een duidelijker bewijs, hoe wfiuig
de defensiebelangen worden behartigd tegenover die van den handel,
enz. Do Staat legt zelven een spoorweg voor den vijand aan, evenals
zulks vroeger op den rechteroever van den IJsel plaats had, terwijl die
zelfde spoorweg voor het vervoer van troepen enz., achter de linie, meer
dan een behoefte, een bepaald vereischte vormt. Het is ons dan ook een
volkomen raadsel, hoe zuo iets bestaanbaar is, wanneer tusschen de
verSchillende departementen een behoorlijke samenwerking bestaat.
Om deze nadeelen, zoo mogelijk weg te nemen, moeten de troepen van
het veldlcger in het bijzonder tusschen Utrecht en de Lek opgesteld worden.
Een der grootste bezwaren iri G der Memorie van Beantwoording van
het wetsontwerp tegen de N. H. waterlinie aangevoerd, bestaat, het spreekt
wel van zeli, in de moeilijkheid, om die linie tijdig gereed te hebben.
Weder worden de moeilijkheden aan opruimingen en inundatien, met be
trekking tot de uitvoering, verbonden, hoog aangeslagen. Het is moeilijk,
om met wiskundige zekerheid te zeggen: wij zullen gereed zijn; maar
laat ons daartoe alles in het werk stellen, alles voorbereiden, zooals thans
reeds gedurende vele jaren geschiedt.
Eeu overzicht van hetgeen reeds gereed is, en "hetgeen nog plaats