Historisch Archief 1877-1940
NO-. 354
&E
, WE^EKB-LAD V@0R N E D
; hebben'in zake de opruimingen, vindt men in ons artikel van 24 Februari
van dit Blad. Vooral voor Kijnauwen is in dit opzicht veel te doen. Indien
men slechts den arbeid tot 1500 M. voor de werken uitstrekt, dan is ook
de vijand genoodzaakt zijn opstellingen dichter bij te nemen, en wordt
bet hem bezwaarlijk zijn overmacht aan geschut ten volle aan te wenden.
Ook bet-stellen der inundatie is voldoende voorbereid vooral door den
aanleg van de sluis aan het Spoel en het Thielsche inundatiekanaal. Het
: is bier de plaats niet, dit toe te lichten.
Wanneer men verder in aanmerking neemt, dat de vijand zelf tijd noodig
beeft om zijn afdeelingen te mobiliseeren en in de provinciën Gelderland en
utrecht zooveel mogelijk wordt opgehouden door hindernissen, die verdedigd
? worden do'or een afdeeling van een voldoend sterk veldleger, dan behoeft
men niet bevreesd te zijn voor de toekomst. Schaft men de N. H. water
linie af, dan men bedenke dit wel worden alle moeilijkheden naar ons
bolwerk van verdediging verplaatst en zal deze terecht door den Heer
S. zoo zeer geroemde linie spoedig in 's vijands handen vallen, zelfs vóór
dat eenigzins sprake kan zijn van de hulp eener groote Mogendheid.
En thans nog een enkel woord over de kosten. De N. H. waterlinie is
gereed, enkele voorzieningen zullen in de toekomst nog noodig zijn. Ook
aan de positie van den Helder wordt de laatste hand gelegd. Blijkens de
verzameling op het ontwerp vestingwet van het dienstjaar '84 kost het
zuidfront van Holland nog ruim 177.000 Gl. en bij aanneming van een
^wetsontwerp als dat van den Minister Reuther van Dec.'82 tot wijziging
van de vestingwet van '74 nog cc. 3 millioen, indien men een stelling aan
den Moerdijk wil inrichten. Zou men voor deze som van 3.177.000 Gl. als
maximum, de 22 millioen, die reeds verwerkt is, als verloren willen be
schouwen, om ten slotte niet alleen niets vooruit te zijn, maar ons land
gemaakt te hebben, zooals de heer S. te recht opmerkt tot een open land?
'Wfl hebben vertrouwen op het toekomstig debat over dit ontwerp en
spreken de vaste overtuiging uit, dat de vertegenwoordiging niet zal toonen
?Wijzer te z\jn dan alle bekwame deskundigen.
Hoe weinig wij intusschen ook ingenomen zijn met deze vrucht van den
heer S., toch brengen wij dezen afgevaardigde onzen weigemeenden dank
.voor zijn arbeid en de volharding, waarmede bij dezen in bescherming
Beent. Nooit beeft zich voor de deskundigen een gelegenheid als deze
aangeboden, om de zeldzame overeenstemming in denkbeelden over de
hoofdsa&en der landsdefensie, op heldere wijze aan het licht te brengen.
Inderdaad, wy zijn vooruitgegaan. Het wantrouwen is meer dan ooit
geslagen. Voor hem, die kennis neemt van hetgeen o ver het wetsontwerp S,
is gezegd, staat het vertrouwen op de kennis onzer kundigste officieren
even onaangetast als de zekerheid, dat het leger indien men slechts wil,
zonder veel wijzigingen den rechten, weg betreden kan, om aan zijna
?bestemming te kannen voldoen.
16 Maart. CAMBKEAUX.
F E 'IJ I Ii l, E T O
B L I N D E SVI A N,
AQUAREL
E. M. VACANO.
De jonge vreemdeling zag de kleine gravin met gloeienden
trotsehen blik aan; hoog opgericht, als een gebieder stond hij
daar; hij glimlachte en zijn vlammenblik scheen te zeggen: Her
kent gij mij nog? Zie, zoover heb ik het gebracht! Het woord
dat gij op dien lang vergeten Zondag tot mij hebt gesproken,
het heeft mij energie, eerzucht, moed gegeven om hooger te
klimmen en met u gelijk te staan. Dat doel heb ik nu bereikt.
Hier ben ik. Gevleid door schoone vrouwen, gevreesd en
geacht door hooge mannen, en ik bemin u! Gloeiender, hartstoch
telijker dan ooit te voren, gij zaligheid, gij droom, gij vlammend
?verlangen van geheel mijn leven, gij om wier wil ik geworden
ben wat ik bereikte. Uw hand die mijn wang aanraakte, uw
vriendelijke vleiende blik, het zoete woord dat gij gesproken hebt
dat alles heeft mij tot leven opgewekt, tot leven en tot liefde.
Neem nu in genade uw dienaar aan die nu recht op u heeft,
want gij hebt hem uit het niets opgewekt!"
Zulke en nog andere dingen straalden in den vlammenblik van
den burger Josef Erdes, toen hij de kleine gravin Dubarry aanzag
en den bedwelmenden geur der oranjebloesems inademde, waarmede
zij zich parfumeerde.
En de kleine uitgelaten gravin herkende hem zeer wel. Zij was
een oogenblik als verbluft. Daarop echter daarop lachte zij
luidruchtig en uitgelaten. »0, zijt gij het werkelijk?" zeide zij
oppervlakkig. Wat zich al niet aan ons laat voorstellen in deze
dagen van opgewondenheid. En gij hebt er het tuinieren daa
geheel bij opgegeven, monsieur?"
Daarbij nam zij den arm van den heer de Narbonne en riep:
iGoed dat gy gekomen zijt, jnijnheer Beaumarchais, wij willen een
gezelschapsspel doen. En niemand weet dat toch zoo goed te
arrangeeren als gij." En zij draaide op haar hooge hak rond,
waarbij zij een wolk van oranje bloesemgeur rondom zich verspreidde.
: Josef Erdes was doodsbleek geworden, zijn lippen waren vaal.
Zooveel had hij _dus bereikt!
Misschien, zou de vroolijke kleine gravin op een ander oogen
blik anders gesproken hebben, maar haar geheele wereld heette
op dit oogenblik: Narbonne! En het geluk voor haar had op dit
oogenblik blond haar. ...
Men zou blindemannetje spelen, Le Collin-Maillard, het
uilgelatenste modespel der toenmalige gezelschappen, ingewikkeld en
dwaas als het leven zelf!...
De beurt was nu aan den jongen burger Josef Erdes om den
blinderaan te zijn. En daarbij draaide en wendde hij zich steeds
naar de zijde, van waar de fijne oranjebloesemgeur hem tegemoet
stroomde, die hem de nabijheid der gravin verried. Deze begreep
dit al spoedig en nam nu vol uitgelaten vroolijkheid haar blauwe
shawl en haar groolen tullen hoed uit het gras waar men de over
tollige toiletartikelen neergeworpen had en hing beide over een
grooten parasol, dien zij tegen een fauteuil leunde.
Lachend en wenkend haastte zij zich daarop zachtjes de trappen
van het bordes op, waar het geheel gezelschap haar zacht lachende
volgde. Over de leuning hangende, wachtte men nu de
ontknooping af. De gravin kon haar schaterlach niet bedwingen. Want
waarlijk!... De jonge redenaar volgde den geur dien hoed en
shawl uitstroomden ... Hij opende de armen ... nog een schre
de... en... '?.'"??
Het gezelschap barstte in een onbedwingbaar lachen uit.
Josef Erdes had den blinddoek van de oogen gerukt, in zijn
armen hield hij het groote zonnescherm van den heer
Beaumarchais!...
Onbedaarlijk, steeds heviger werd het lachen der hooge gasten.
De kleine gravin echter fluisterde den jongen burger op onbe
dachtzame wijze toe: »Gij vergeet, Monsieur, dat gij eenmaal hier
tuinknecht zijt geweest. Het aandragen van hoeden en zonne
schermen is echter meer het werk van een kamerdienaar!''.,..
Men is wreed en koud van hart voor anderen, zoodra men bemint
en gelukkig bemint; wreed en koud tegen ieder behalve jegens
het voorwerp zijner lieide.
Met een wondervreemde uitdrukking beschouwde de voormalige
tuinier een oogenblik al die lachende heeren en dames stuk voor
stuk, alsof hij hun hoofden telde. Het laatste hoofd waarop zijn
donkere blik rustte was dat van, de gravin Dubarry, de schoonste
van allen.
Hooger en hooger stegen de golven des tijds; zij overstroomden
eindelijk geheel het bloeiende land; zij wierpen paleizen en ker
ken en statuen omver, woelden graven open en zweepten bloeiende
tuinen weg en de kleur dier golven was rood als bloed, fie
guillotine voerde het grootste woord.
En op zekeren dag werd een jammerende, gillende vrouw de
van bloed glibberige trappen van het schavot opgesleept door ruwe
beulsknechten, terwijl haar angstkreten hartverscheurend door de
lucht en over de hoofden der vloekende, dreigende, toornige
menigte weerklonken. Toen de beulsknecht, die dien dag de executie
voltrok voor den vermoeiden Samson, de ongelukkige aan het bord
bond, gilde zij bevend en jammerend in waanzinnige doodsangst.
B Nog eea klein oogenblik, mijnheer de scherprechter-! Nog een
enkel oogenbl " ;
Plotseling echter zweeg zij. Nog een ontzettenden waanzinnigen
blik van herkenning wierp zij op hem, star, stom.,,.. Toen viel
haar hoofd.
»Zoo! Dat is de laatste!" zeide de beulsknecht Josef, terwijl hij
liet hoofd bij de lange zijden lokken ophief.
Jlet was een wonderbaar schoone zomermorgen; de hemel w.as
diep en wolkeloos en leeuwerikken jubelden in de lucht.
Een dondarwdï:, liuw&ffks-bemlddélaar. Een origineele
huwelijksgeschiedenis is onlangs in een dorp van Westphalen voorgevallen, die wel verdient
verder bekend te worden- Een jonge boer trachtte op alle mogelijke wijzen
de genegenheid en de hand eener jonge weduwe, bezitster van een boerderij,
te -verwerven. Maar wat hij doet of laat, het lukt hem niet. De schoone
blijft koel, en haar aanbidder begint ten laatste in zijn vertwijfeling ta
gelooven, dat hij de hoop, om haar en haar bezittingen eens de zijnen te
kunnen noemen, maar moet laten varen. Doch door een wonderlijken loop
der zaken zal hij zijn hoogsten wensch nog vervuld zien. Een zwarte dikke
wolk dreigde in den oogsttijd boven het dorp zich te zullen ontlasten en
bet op het te veld staande koren geheel nat te maken. Dit bemerkt da
jonge weduwe; zij roept hare arbeiders en gelast bun haar rogge ten
spoedigste binnen te haleu. Neen!'' zeggen dezen, wij zijn ons zelven
het naast; als wjj onza rogge binnen hebben, zullen wij u helpen; vóór
dien tijd niet," De boerin is radeloos. De rogge zul slikuat worden, neen,
dat gaat niet! Zij neemt spoedig eea kloek besluit, begeeft zich naar haar
aanbidder en zegt tot hem: Als jij dadelijk mijn rogge binnenhaalt, moog
je naar mij vrijen!" Best, heel graag!" antwoordde do boer, dat doa
ik met pleizier." Hij gaat en vervult de voorwaarde. Spoedig daarop liati
de verloving plaats. Dezer dagen trouwden zij.