De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 13 april pagina 6

13 april 1884 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 355 dagen haar straat vegen (Wagenaar III, 40). De behandeling der keibevloering had dus wel wat meer verzorgd mogen zijn. Maar van meer belang is het onderw.erp-zelf der voorstelling. Volgends het blaadtjen, dat in de kunstzaal ter toelichting der schilderij wordt afgegeven, stelt deze een oogenblik voor, waarin de beroemde Veldheer, die, in beandwoording van den beeldenstorm, met zijn leger naar Nederland was afgevaardigd, om daar, als Lanivoogd, eene bewe ging te onderdrukken, verkeerdelijk versleten voor een opstand van voorbij?? gaanden aard, zijn laatsten triomfrit in Nederland" hield. De Hertog reed, na het vertrek der ingezegende [Zuiderzeelvloot [onder den Graaf ??an Bossul, terug naar zijn verblijf in de Warmoesstraat." Intusschen was de vloot den 13n September resds op de Zuiderzee ver schenen (Arend, II, 5, bl. 313). Men kan toch niet denken, dat. de kunste naar een vergezellen van den Vlootvoogd heeft willen gedenken, toen deze, in Amsterdam te rug-gekeerd, om Alba over eenige moeielijkheden te raadplegen, den 5n Oktober op nieuw onder zeil ging. Zulk een pas de conduite lag niet op den weg van den Hertog. Maar bovendien de geheele triomfrit" is eene fiktie: de Hertog werd zoodanig van de jicht gekweld, dat hy niet meer te paard kon steygen, noch daar op sitten. Derosbaar en de karosse waren hern selfs on verdragelij k" (Astorga, II, 410; verg. Arend, t. a. p. 323, 331). Men heeft, in de rhapsodiën van het orangisfischa epos, den Hertog van Alba tot een soort van mythe gemaakt. De Hollanders, die, goed en op recht van aard, aan orde en tucht gehecht, wel voorstanderg van do vrij heid waren, maar zich ahijd gaarne geschikt hebben in wat de Heeren" vrezen, waren steeds in hun schik als er een Koning, een Prins, of Heeren Staten" waren, dis terwijl zij hun boter karnden en de waren ruilden, voor de Regeering wilden zorgen, en zoo heeft men hun inde XVIe Eeuw doen gelooven, dat Oranje den Koning tronw en gehoorzaam was", maar dat men juist uit dien hoofde de dwingelandij van den Hertog te-keer moest gaan (Arend, t. a. p., bl. 325). Wij weten thauds beter: de Koning, die zich in geweten verplicht achtte de prediking der Hervorming te we rstreven, meende, dat dit doel werkelijk door de geweldige middelen, die de Hertog had aangewend, bereikt kon worden, en ofschoon Philips om, zoo mo gelijk den volksgeest weer wat tot zija voordeel te stemmen (die in-zonderheid door de invoering der 10-penningheffing en het wangedrag der Spaa> scha soldaten bedorven was Corresp. de Phïl. II, II, 446), de handelingen van den Hertog scheen af te keuren, is het buiten kijf dat Alba ..geheel naar de inzigten van Philips gehandeld heeft" (Arend, 333). , Tot die Alba-legende behoort ook nog, dat het hoofd van dat schatrijk Spaansche stamhnis met de trompette had doen uitblaazen, dat yder 's anderen daaghs om zyn geldt zoude koomen" en dat hij des nachts te vooren deurging en liet den luiden 't naakykken" (Hooft, bl. 339). Dit heeft hem den naam van een bankroetier" doen verkrijgen; en grooter scheldwoord is in Holland van ouds «iet denkbaar, 't Is "Van Meeteren, die 't eerst deze bizonderheid in zijne geschiedenis opnam. Dat Requeseus geen duit in de kasse vond, is bekend; maar dat de Eerste Grande van Spanje zijn huisschulden niet zou betaald hebben, is niet waarschijnlijk; en'als Hooft verhaalt, dat van by d' alderrykste geslachten, wyf en kin deren, zouden zy eeten, moesten om een arme da«hhuur gaan werken", ?wijl zij al hun geld aan Alba geschoten hadden, past dit uitnemend in een kleurrijk sprookjen, maar komt in de geschiedenis onwaarschijnlijk voor. Dut ook, na het uitzeilen der Amsterdamsche vloot, in deze stad, die nog vijf janr de zaak van den Koning zou blijven voorstaan, de stem ming der burgerij geweest zou zijn, gelijk ze op het tegenwoordig tafereel wordt aangeduid, laat zich niet aannemen. Of waren Maximiliaen van Cruyningen, Gerrit Pinsen, de Vice-Admiraal Boshuysen, Hopman Schuylenburgh, Jan Pijl, Bouwen Beyerszoon, Joost vander Werve, Warwijck, Gijsbert van den Hardenbroeck, Blijenburgh en anderen, die den Hoorners in handen vielen, niet van het zelfde bloed dat den Amsterdammers door hun aderen vloeide ? Volgends Wagenaars voorstelling-zelve was 't vóór 't ver lies van den slag van Bossu hier nog al boter tot den boom" met den Landvoogd maar daarna !... Het komt mij voor, dat de plek, waar de Hertog met zijn ruiters langs rijdt, ondersteld moet worden voorbij den Schreyerstoren. Want is het even over de Nieuwe brug, met een gezicht op de O. Z. Houttuiuen (later Slijpsteenen") dan zou de Hertog de Warmoesstraat al voorbijgereden zijn. En de plek aan gene zij van Schreyershouck is toch on mogelijk; want dat was de lastagiü" en daar stonden geen steenen huizen. In 1575 werden zelfs de daar bestaande schuren verbrand (Wa'genaar, I, 42). Daar de in den achtergrond afgebeelde huizen volstrekt niet bestonden, is het onnoodig te zeggen, dat de geveltop van het 5e van n hoek niet ouder kan zijn dan 1C25. De kostumen komen mij verdedigbaar voor; ofschoon het raadselachtig is, " hoe de man in 't geel (ter rechter hand) bij donker haar een witten baard heeft, 't Omgekeerde wordt meer gezien. De tuigen van de paarden zijn bepaald te modern; te licht. Men had zoo gemakkelijk hiervoor de heerlijke rijpaarden van Velasquez kunnen raadplegen.... Maar genoeg. De kunstenaars, wier werk ik hier bespreek, kennen de pen, die hier aan 't woord is, en weten dat zij niet door vitzucht gedre ven wordt. Bij een waarlyk schoon kunstwerk moet men de geheele ?waarheid durven zeggen. Het is de beste hulde, die men aan het talent en aan het charakter der kunstenaars brengen kan. Mogen de Heeren Van der Waay en Witkamp ons nog op menig tafereel uit ons Hollandsch verleden vergasten! A., 8 April 84. Alb. Th. LETTERKUNDE. Olympia. Een verhaal uit de tweede eeuw, door L. Strehle. (Schiedam. Gebr, van Noortwijk). Over het aljremeen wordt de geschiedenis in ons land al.zeer weinig be«efend; misschien nemen we de verhouding nog te gunstig, wanneer we veronderstellen, dat op de honderd pergonen, die uit liefhebberij wel eens een boek ter hand nemen, er nauwelijks twee gevonden worden, die daarvoor een wetenschappelijk historisch werk kiezen; en toch is de kennis van het verleden onmisbaar voor hem, die met verstand wil oordeelen over den tijd, waarin hij leeft en niet door blindelings voort te hollen of door angstig achter te blijven der beschaving een struikelblok op hare baan wil wezen. Die geringe belangstelling ligt niet in gebrek aan leeslust bjj het groote publiek; de pers zucht onder de stapels romans, verhalen en novellen, die bijna dagelijks verschijnen en steeds koopers en lezers vinden; zij is, dunkt me, meer het gevolg van de groote uitgebreidheid, die het moeilijk maakt eene keuze te doen en van het uitsluitend behandelen van dorre handboeken op de scholen. Met genoegen meenen we op te merken, dat daarin eenige verandering komt, dat men niet langer alleen uitspanning zoekt in afwezendheid van wetenschap; het toenemen der historische romans en verhalen in den laatsten tijd is daarvan zeker een bewijs. Wil echter de historische roman aan zijne roeping beantwoorden, dan moet hij in de eerste plaats den geest van den tijd, waarin hij speelt, duidelijk en. eerlijk weergeven. Mag de schrijver ook met de feiten wat transtgeeren, wanneer hem dit voor de intrige of voor de schoonheid van het verbaal noodzakelijk voorkomt, do zeden en gewoonten, de denkbeel den en gevoelens van de door hem beschreven eeuw moeten onvervalscht en nauwkeurig aan den lezer worden voorgehouden. liet niet voldoen aan dezen eisch is een der grieven, die we tegen het boek, waarvan de titel aan het hoofd van dit opstel staat, hebben. Met eenige kleine wijzigingen in de namen van personen en titels kan het verhaal even goed als schets van da 16de of 17de eeuw dienen, nergens treft men :fe tweede feuw kenmerkende typen of toestanden aan. De R';meiusche ,,dame;' ban zeer ruw en wreed tegen hare onderhoorigen zijn, zegt. de schrijver, wanneer hij ons het karakter van Corinna, een der hoofdpersonen van hut verhaal, beschrijft. Tevergeefs zoekt men ech'er in het werk naar voorbeelden. Corinna blijft steeds minzaam tegen hare slavinnen, en andere vrouwen worden ons niet in betrekking tot hare di: nstboden voorgesteld. Crcseens is de vertegenwoordiger der cynische of hondsche wijste ren, tevens vervolger der Christenen; bekend is het, dat de aanhangers van do school van Diogenes zich dikwijls door vleien en kruipen voor de rijken verachtelijk en door hun hoogmoed, die uit iedere scheur van hun raantel ke«k, belachelijk gemaakt hebhen, doch als vervolgers en belasteraars der Christenen komen zij zeker zeer zelden voor. Zelf'ia den regel atheïsten, zullen zede Nazareners niet als zoodanig hebben aangeklaagd. Bovendien voerden zij eene hevige oppositie tegen de keizers, zucclat reeds Vespasianus zich gedwongen had gezien, een hunner, den senator Helvidius Priscus te doen onthoofden en de anderen uit Home te verbannen (Hertzberg, Geschichte des Röniischen Koiserreichs). Als handlanger der regeering komt de cynicus mij dan ook niet gelukkig geleezen voor, als delator zou Crescens een beter beeld gewee.-t iijn. Gelijk we reeds opmerkten zou het verhaal van den heer Strehle even goed in do ICde of 17da eeuw kui)nen spelen; we gelooren zelfs, dat de schrijver dan gelukkiger in het vatten van den tijdgeest geweest zou zijn; Katholieken en Proteütanien vervolgden elkander ter wille van het geloof, doch het atheïsme en het plegen van a'ledei gruwelen bij hunne plech tigheden, waarvan men de Christenen verdacht, waren niet de oorzaak van hunne vervolging door de Komeinsehe keizers, zooala de Schrijver het doet voorkomen. Niet de nieuwe godsdienst als zoodanig, niet het schadelijk bij- of ongeloof was het, waaraan door de rijksregeering de oorlog werd verklaard, maar de staatkundige ongehoorzaamheid, de staatsgevaarlijkheid, die men den Christenen toeschreef", zegt Hertzberg in zjjn boven aangehaald werk. Dat men de Christenen wantrouwde was niet zoo vreemd; hun godsdienst was toch ontstaan onder de zwaar verdrukte en mishandelde Joden, dia nog kort te voren door twee verschrikkelijke opstanden, in 117 en in 131, getoond hadden hoe gevaarlijk zij voor hunne heidensche onderdrukkers konden worden, men vreesde nog steeds voor eene hernieuwing van ver zet; het hardnekkig weigeren der Christenen om offers te plengen aan den genius van den keizer, en het zich onttrekken aan de nationale feesten, werd als hoogverraad en als bewijs van vijandschap tegen den staat aangemerkt. Da keizers zagen zich dus verplicht ter beveiliging van hun. kroon en ter wille van de rust in het rijk de Christenen te vervolgen; ondersteu ning van dat plan vonden zij bij het geheele volk. De Nobilitas ver achtte de nieuwe sekte, die hare meeste aanhangers telde onder Joden, slaven en dienstbaren, terwijl de broederlijke omgang der rijkeren met da armen eene poging scheen om zich populair te maken; het volk haatte het Nazarenenrot," omdat het zich dikwijls hoogmoedig aan den omgang met heidenen onttrok en omdat de kalme berusting, waarmede de gewaande samenzweerders zich aan den marteldood in het amphitheater onder wierpen, het als eene belecdiying en tergende hoon voorkwam. Voegt men hierbij, dat de Chriatenen zich weldra aan den wapenhandel, ja, zelfs geheel aan den omgang met menschen, begonnen te onttrekken, dat, zooals Ranke mededeelt, de Phrygiër Montanus in een geschrift de vervolging zijner geloofsgenooten als zeer nuttig roemde en wetenschap en militarisme vervloekte, dat zich gevallen voordeden, dat officieren, hunne ordetoekens wegwierpen, uitroepende, dat zij niet langer een afgodischen keizer dienen wilden, dan heeft men redenen genoeg om te ver klaren, waarom de in godsdienstzaken zoo hoogst verdraagzame Romeinen, zich zoo vijandig tegen da volgers van Jezus gekeerd hebben, dan begrijpt men, dat Junius Ilusticus, de stadsprefect en vriend des keizers, niet door allerlei spitsvondige leugens van Crescens behoeft te worden aangezet om tot vervolging der nieuwe sekte over te gaan. Het oordeel door den Schrijver over eeuige keizers, dio als christenvervolgers te boek etaan, uitgesproken op bladzijde 53 en 54, is weder een bewijs van het niet be grijpen van den tijd, dieu hij behandelde; wij kunnen toch moeihjk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl