De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 20 april pagina 4

20 april 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

jchrgdt hg lichtelijk en mat voorzichtigheid heen. Maar iaat precizeeren. Claire de Beaulieu bemint den hertog de Bligny. Maar hij, lichtzinnig en geruïneerd, kiest, liever dan de arme adellijke Claire, de schatrijke juffrouw - Moulinet, dochter eener burgerlijke familie, tot gemalin. Deze, eene oude kostschool-vijandin van Claire, aanvaardt oogenblikkelyk het voorstel van den man, die van Claire heeft afgezien. Doch Claire, hoog moedig en driftig van karakter, weet zich te gelijkertijd te schenken aan een rijken parvenu, die haar reeds lang bemindt, den Heer Phïlippe Derblay, Zoo wreekt zij zich. Zjj heeft dien man niet lief, zij heeft integendeel een afkeer van hem om zijn burgerlijkheid. Nu bestaat de intrige hierin, hoe Derblay, door zijne voortreffelijke hoedanigheden, langzaam de verovering maakt van het hart zijner vrouw. Bij roept h» ar toe, aan het einde eener acte: ik aanbid je, maar ik zal je breken". Aldus geschiedt het ook. Door een groote daad van opoffering om harentwil, door namelijk zijn leven bloot te geven, omdat z\j beleedigd is, wint hij haar geheel. Zij eindigt Biet hem hartstochtelijk te beminnen. Maar alles is zoo verbazend conventioneel. Bijv. juist het eindigen der verschillende bedrijven, geheel berekend op het handen klappen in de zaal. In ns heeft Claire besloten Derblay te huwen, zij stelt hem als zoodanig voor aan jufvr. Moulinet, gelijk men een gewonen vreemdeling zou presenteeren. Zij heeft niet nagedacht over dezen stap. geen strijd, geen aarzeling. Op deze wijze eindigt ook het tweede bedrijf: ik aanbid je", enz. De derde acte eindigt zeer banaal, met het aannemen van eene uitdaging, welke in de vierde gevolg hebben zal. Zóó is het heele stuk: n vuur werk van gezegden en wendingen, die de schouwburgzaal gewoon is gaarne te hooren. Er komt b. v. nergens een eenigszins lange alleenspraak voor. Geen oogenblik wordt een der personen alleen gelaten met zyn aandoeningen, met zijn gemoedstrqd. In vlugge dialogen worden de zwaarste levensvraagstukken verwerkt. Het duel is natuurlijk weer het schitterpunt van het drama- Ook in Serge Panine, het andere werk van Ohnet, is dat het geval; ook in La comtesse Sarah komt een uitdaging voor. Wfl zagen dus liever meer degelijke oude in- of uitheemsche stukken door het Ned. Toon. opgevoerd, en een enkel nieuw fransen stuk, als het bijzonder goed is. Wat nu Le maitre de forqes aangaat, de twee vrouwen rollen worden aan de dames Jog. de Groot en Rössing toevertrouwd, de rol van Fhüippe Derblay aan den heer Bouwmeester, die van de Bligny aan den heer Tourniaire. 26.3.'8é. K. J. W. HET TOONEEL TE ROTTERDAM. S, B, B! en Maatschappelijke Plicltten. Baas Gansendonck. Twee nieuwe stukken werden deze week in onze schouwburgen vertoond; bij van Znylen een Po*s«, JR, E, El, bij Jiet Nederl. Tooneel een'tlrama Baas Gansendonck naar den roman van Conscience. U, R, E! ons als blijspel aangekondigd is een Posse van den welbekenden Willeen, ondersteund door Justinus, den schrijver van het onlangs met zooveel succes te Breslau opgevoerde Penelope. De drie E's beteekenen Bang, Boem en Rjikdom, de drie idealen van den hoedenfahrikant Peter Ehrenfried Menzel, die hij voor zich zelf bijna bereikt heeft, want h\j is de hoogst . aangeslagene in de stads-belasting, dus hij heeft Rijkdom; hij is President van een Kegel-club, van het Weeshuis enz., dus hy heeft Rang; binnen kort zal AU een nieuw model van een hoed in de wereld zenden, dan heeft hij Boem. Ten minste n van de drie wenscht hij ook voor zijn aanstaanden schoonzoon, daarom heeft hij voor zijne dochter den grondeigenaar UIrich Henze gekozen, die Rijkdom heeft. Zijne dochter is echter verliefd op den jongen dichter Ernst Schröder, maar die staat volstrekt niet in de gunst bjj Menzel, want hij heeft geen van de drie R's en is niet, zoo als Menzel verlangde, hoedenmaker geworden. Wanneer Schröder's tooneelfituk enorm succes heeft gehad en hij Doctor in de Letteren is gewor den, dan heeft hij Roem en Rang; Papa Menzel geeft hem dan zijne dochter en hij krijgt daarmee ook de derde R, d. i. Rijkdom. Het stuk hangt van dwaasheden aan elkander, maar het is zoo grap pig, dat men aanhoudend blijft lachen. Men mag het natuurlijk niet ont leden en de dwaasheden overdenken, daarvoor is het niet geschreven. Men lacht van het begin tot het einde en men mag al blij wezen, dat het laatste bedrijf, dat meestal bij zulke Possen vreeselijk valt, zich in dit stuk weet te handhaven. Het zal zeer zeker dezen zomer op de kermissen enorm succes hebben, want het is voor een kermisstuk als geknipt. De hoedenfabrikant Menzel wordt door Van Zuylen gespeeld. Deze aankondiging alleen is genoeg, om te weten, dat van deze rol eene typ» is gecreëerd, zooals dit in geheel Nederland alleen aan Van Zuylen mo gelflk is. Ik noem zijn spel in deze rol onverbeterlijk. De heer Tartaud, die voor het eerst in de plaats van den heer Chrispijn optrad, speelde de rol van den dichter Schröder; men had hem, dunkt mij, bij zijn eerste optreden, als vast lid van dit gezelschap, wel eene voor hem meer passende rol kunnen geven; hij was niet erg gelukkig. De heer Van Nieuwland overdreef weer op de meest treurige wijze; hoe dikwijls deze acteur ook reeds van alle zijden op zijne ivould-be aardigheden opmerkzaam is gemaakt, helpen doet het niets; hij zoekt Steeds zjjn roem als komiek bij de galerij. De meer ontwikkelde toeschou wers zullen niet lachen bij een dusdanig spel, al maakt de heer van Nieuwlancl zijn neus nog driemaal langer en heft hij zijn armen nog tien maal hooger. Iemand, die over een woord peinst, zooals hij moet doen, loopt denkende en stil rond, maar schreeuwt het niet uit, dat men het huizen ver kan hooren. Den regisseur een kleine opmerking. Peter Ehrenfried Menzel is een groot boedeu fabrikant, zijne dochter gaat met Geheimraads-dochters om; het tooueel in het eerste bedrijf stelde echter een hoedenwinkeltje voor met een paar uitgestalde hoeden voor een klein, met de firma beschil derd raampje. Eet Nederl. Tooneel gaf Dinsdagavond de eerste opvoering van. Baas Gansendonck, Drama uit het Vlaamsche Volksleven in 6 Tafereelen, vr bewerkt naar den roman van Hendrik Concience door ? het pro gramma deelde het niet mede. Waarom vermeldde het programma Biet, dat de heer Peypers de fabrikant is, of was men bang, dat het publiek thuis zou blijven, wanneer het las, dat een stuk van den heer Peypeia zou gespeeld worden? De romans van Conscience zijn volstrekt niet geschikt, om als tooneelstukken te worden bewerkt. Het zijn volksromans, die men moet lezen in den naïeven toon, waarin zij zijn geschreven. Literarische waarde hebben de meeste volstrekt niet. Men heeft eeuige jaren geleden Conscience geëerd, niet als letterkundig genie, maar omdat hij honderd romans had geschreven, niet dus voor de qualiteit zijner romans, maar voor de quantiteit. Zijn verdienste bestaat daarin, dat hij de Belgen heeft doen lezen in hun eigen taal; de Fransche romans werden door het volk verbannen, want hij gaf Nederlandsche in de plaats. Wordt van een roman van Conscience een tooneelstuk gemaakt, dan kan zoo'n stuk onmogelijk eenige waarde bezitten. Zelfs een vrije bewer king door den heer Peypers kan zoo'n stuk niet redden. En wat heeft Peypers al in zijn Baas G-aneendonck gebracht? De moeder van Karel, de vader van Victor als hoofdpersonen, bij den Eobe nog een Koba, een verkiezing voor de Staten, eene werkstaking, een mes met een wapen als Deus ex machina en wat al meer. Dat mes moet dienen, om het slot te veranderen. De heer Peypers kan het niet verkroppen, dat het arme, onschuldige Lieske dood zou gaan; neen l de ondeugd moet gestraft hier in den vorm van een paar wonden in het gezicht de deugd moet beloond worden .... Lieske en Karel krijgen elkander. Zeer weinig speelt de Vereeniging te Rotterdam en dan heeft zij nog den moed, om dien enkelen keer, dat zij speelt, het publiek zoo iets aai* te bieden. Waarlijk! een treurige moed. Dat het Faassen niet is mogen gelukken het publiek in den hoofdper' soon belang te doen stellen, is niet zijn schuld. Baas Gansendonck is geen mensch. De Heer Mutters en Mevr. Burlage hadden het meeste eucces, want zij trokken de zaak in het belachelijke en lieten het publiek maar eens flink lachen, Men kon zien, de acteurs speelden zonder lust, zonder opgewektheid. Het stuk beeft flink fiasco gemaakt. Een in het oog loo pend groot aantal bezoekers der galerij die er natuurlijk heel toevallig dien avond geweest zgn applaudisseerden er dapper op los, maar konden het toch maar bij twee van de zes tafereelen er toe brengen, dat het andere publiek ook even mede applaudisseerde. Het stuk zal wel weer spoedig verdwijnen en dan!.... Ik zeg met Kobe in BaasGansendonek: Wat slecht is, wordt door verandering gewoonlijk beter". Dus maar goede hoop op beter, want slechter dan het nu is, kan het moeielijk meer worden. 16/4 1884 M. H. 's-HERTOGENBOSCH, IN TAFEREEL GEBEACHT. Het is verblijdend, voor ieder wien de kunst ter harte gaat, dat naast de behoefte aan vrije uitdrukking van eigen gevoel, waarvan het impres sionisme getuigenis geeft, een vruchtbaar streven bij de jongere schi-ders valt waar te nemen om zich, in de keuze van onderwerpen, te binden aan de feiten der historie, zich daarover ingewikkelde studiën te getroo sten en de belijdenis uit te spreken dat men zich wenscht aan te aluiten bij de groote scholen der historiëele kunst van alle eeuwen. Dit maal is het den Heer A. J. der Kinderen, een nog jong kunstenaar, oud-leerling onzer Rijks-Akademie en medestichter van de St.-Lucasvereeniging, die een zestal tafereelen aan de geschiedenis zijner Vaderstad, 's-Hertogenbosch, gewijd heeft. Het zijn teekeningen op vrij groote schaal: vier met water verf in kleuren, n in donkere, deels koele, deels warme tinten, n met houtskool. Het eerste tafereel geeft een voorstelling van de omwalling der stad in 1184 (Butkens, I, bl. 131). Hoe dat die vrome ende playsantelijcke stad van Tsertogenbosch, door toedoen van Hertog Henric van Brabant en mitte hulpe" van de drie hoofdsteden Loven, Brussel en Antwerpen, daartoe vertegenwoordigd op een dagvaart te Brussel, is geworden een gemuerde stadt," verhalen ons de chronijken, en de Heer der Kinderen geeft het ons, voor een gedeelte, in een fraaye teekening, met figuren vol uitdiakking en in een zedig kleurengamma, maar met een oordeelkundig kon trast in de groepeering, te aanschouwen. De tweede teekening stelt den bouw der St.-Janskerk voor. De zelfde chronijken deelen ons mede, dat in den jaere ons Heren dusent cc ende Ixxx den eersten steen wert geleit van sint Jans kercke", namaek wlmaect." Zij verzwijgen de bizonderheid, dat deze kerk de piaats innam van een vroegere, die in romaanschen stijl gebouwd was. l*it feit blijkt echter uit een charter van 7 Ap. 1274, door Dr. Hermans in het stads archief gevonden. Minder bewezen is de beweering van dezen gekesrde, dat die eerste St.-Janskerk reeds vóór 1185 gestaan zou hebben. Niemaat moet, met Eyck van Zuylichem, de tegenwoordige, veel bewonderde, St.Jauskerk voor een gewrocht houden der XHIe Eeuw; zij werd eerst in de helft der XVe gebouwd. Maar al is van den vroegeren bouw niet veel meer overig, en al heeft de kerk haren roem hoofdzakelijk te danken aan hare derde verschijning, tooverachtig verlicht door de dwaling, dat zij tot het glanstijdperk der XHIe Eeuw opklimt, de Heer der Kinderen heeft wel gedaan het jaartal 1280 vast te houden: want toen werd»de gothische formule uitgesproken, die ook het levensbeginsel der derde kerk geweest is. De kunstenaar heeft mot gepastheid eenig godsdienstceremonieel aan dit bouwt.ooneel verbonden, al koos hij de eigenlijke rstesteenlegging niet tot zijn stof. Het derde tafreel stelt voor: Hertog Wenceslaus van Luxemburg en Johanna van Brabant, in 1356, de stad bij bun huldiging met nieuwe rechten en vrijheden begiftigend. Bij die gelegenheid werden hartogo Wenzel en vrou Jaune oock hoochelijck besconken van der stat", terwijl de Hertogin haar het voorrecht gaf mitteu booine" (heraldische voor stelling van het bosch") te mogen voeren vier Leeuwen, dat wekke die ander steden vau Brabant niet en hebben". Misschien zou, in deze anders fraai gekoruponeerde hofscène, de Hertog met eea gebaar op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl