Historisch Archief 1877-1940
jchrgdt hg lichtelijk en mat voorzichtigheid heen. Maar iaat
precizeeren.
Claire de Beaulieu bemint den hertog de Bligny. Maar hij, lichtzinnig
en geruïneerd, kiest, liever dan de arme adellijke Claire, de schatrijke
juffrouw - Moulinet, dochter eener burgerlijke familie, tot gemalin. Deze,
eene oude kostschool-vijandin van Claire, aanvaardt oogenblikkelyk het
voorstel van den man, die van Claire heeft afgezien. Doch Claire, hoog
moedig en driftig van karakter, weet zich te gelijkertijd te schenken aan een
rijken parvenu, die haar reeds lang bemindt, den Heer Phïlippe Derblay,
Zoo wreekt zij zich. Zjj heeft dien man niet lief, zij heeft integendeel een
afkeer van hem om zijn burgerlijkheid. Nu bestaat de intrige hierin, hoe
Derblay, door zijne voortreffelijke hoedanigheden, langzaam de verovering
maakt van het hart zijner vrouw. Bij roept h» ar toe, aan het einde eener acte:
ik aanbid je, maar ik zal je breken". Aldus geschiedt het ook. Door
een groote daad van opoffering om harentwil, door namelijk zijn leven
bloot te geven, omdat z\j beleedigd is, wint hij haar geheel. Zij eindigt
Biet hem hartstochtelijk te beminnen.
Maar alles is zoo verbazend conventioneel. Bijv. juist het eindigen der
verschillende bedrijven, geheel berekend op het handen klappen in de
zaal. In ns heeft Claire besloten Derblay te huwen, zij stelt hem als
zoodanig voor aan jufvr. Moulinet, gelijk men een gewonen vreemdeling
zou presenteeren. Zij heeft niet nagedacht over dezen stap. geen strijd, geen
aarzeling. Op deze wijze eindigt ook het tweede bedrijf: ik aanbid je", enz.
De derde acte eindigt zeer banaal, met het aannemen van eene uitdaging,
welke in de vierde gevolg hebben zal. Zóó is het heele stuk: n vuur
werk van gezegden en wendingen, die de schouwburgzaal gewoon is
gaarne te hooren. Er komt b. v. nergens een eenigszins lange alleenspraak
voor. Geen oogenblik wordt een der personen alleen gelaten met zyn
aandoeningen, met zijn gemoedstrqd. In vlugge dialogen worden de zwaarste
levensvraagstukken verwerkt. Het duel is natuurlijk weer het
schitterpunt van het drama- Ook in Serge Panine, het andere werk van Ohnet,
is dat het geval; ook in La comtesse Sarah komt een uitdaging voor.
Wfl zagen dus liever meer degelijke oude in- of uitheemsche stukken
door het Ned. Toon. opgevoerd, en een enkel nieuw fransen stuk, als het
bijzonder goed is. Wat nu Le maitre de forqes aangaat, de twee vrouwen
rollen worden aan de dames Jog. de Groot en Rössing toevertrouwd, de
rol van Fhüippe Derblay aan den heer Bouwmeester, die van de Bligny
aan den heer Tourniaire.
26.3.'8é. K. J. W.
HET TOONEEL TE ROTTERDAM.
S, B, B! en Maatschappelijke Plicltten. Baas Gansendonck.
Twee nieuwe stukken werden deze week in onze schouwburgen vertoond;
bij van Znylen een Po*s«, JR, E, El, bij Jiet Nederl. Tooneel een'tlrama
Baas Gansendonck naar den roman van Conscience.
U, R, E! ons als blijspel aangekondigd is een Posse van den
welbekenden Willeen, ondersteund door Justinus, den schrijver van het onlangs
met zooveel succes te Breslau opgevoerde Penelope. De drie E's beteekenen
Bang, Boem en Rjikdom, de drie idealen van den hoedenfahrikant Peter
Ehrenfried Menzel, die hij voor zich zelf bijna bereikt heeft, want h\j is de hoogst
. aangeslagene in de stads-belasting, dus hij heeft Rijkdom; hij is President van
een Kegel-club, van het Weeshuis enz., dus hy heeft Rang; binnen kort zal
AU een nieuw model van een hoed in de wereld zenden, dan heeft hij
Boem. Ten minste n van de drie wenscht hij ook voor zijn aanstaanden
schoonzoon, daarom heeft hij voor zijne dochter den grondeigenaar
UIrich Henze gekozen, die Rijkdom heeft. Zijne dochter is echter verliefd
op den jongen dichter Ernst Schröder, maar die staat volstrekt niet in
de gunst bjj Menzel, want hij heeft geen van de drie R's en is niet, zoo
als Menzel verlangde, hoedenmaker geworden. Wanneer Schröder's
tooneelfituk enorm succes heeft gehad en hij Doctor in de Letteren is gewor
den, dan heeft hij Roem en Rang; Papa Menzel geeft hem dan zijne
dochter en hij krijgt daarmee ook de derde R, d. i. Rijkdom.
Het stuk hangt van dwaasheden aan elkander, maar het is zoo grap
pig, dat men aanhoudend blijft lachen. Men mag het natuurlijk niet ont
leden en de dwaasheden overdenken, daarvoor is het niet geschreven.
Men lacht van het begin tot het einde en men mag al blij wezen, dat
het laatste bedrijf, dat meestal bij zulke Possen vreeselijk valt, zich in
dit stuk weet te handhaven. Het zal zeer zeker dezen zomer op de
kermissen enorm succes hebben, want het is voor een kermisstuk als
geknipt.
De hoedenfabrikant Menzel wordt door Van Zuylen gespeeld. Deze
aankondiging alleen is genoeg, om te weten, dat van deze rol eene typ»
is gecreëerd, zooals dit in geheel Nederland alleen aan Van Zuylen mo
gelflk is. Ik noem zijn spel in deze rol onverbeterlijk. De heer Tartaud,
die voor het eerst in de plaats van den heer Chrispijn optrad, speelde
de rol van den dichter Schröder; men had hem, dunkt mij, bij
zijn eerste optreden, als vast lid van dit gezelschap, wel eene
voor hem meer passende rol kunnen geven; hij was niet erg gelukkig.
De heer Van Nieuwland overdreef weer op de meest treurige wijze; hoe
dikwijls deze acteur ook reeds van alle zijden op zijne ivould-be
aardigheden opmerkzaam is gemaakt, helpen doet het niets; hij zoekt
Steeds zjjn roem als komiek bij de galerij. De meer ontwikkelde toeschou
wers zullen niet lachen bij een dusdanig spel, al maakt de heer van
Nieuwlancl zijn neus nog driemaal langer en heft hij zijn armen nog tien
maal hooger. Iemand, die over een woord peinst, zooals hij moet doen,
loopt denkende en stil rond, maar schreeuwt het niet uit, dat men het
huizen ver kan hooren.
Den regisseur een kleine opmerking. Peter Ehrenfried Menzel is een
groot boedeu fabrikant, zijne dochter gaat met Geheimraads-dochters om;
het tooueel in het eerste bedrijf stelde echter een hoedenwinkeltje voor
met een paar uitgestalde hoeden voor een klein, met de firma beschil
derd raampje.
Eet Nederl. Tooneel gaf Dinsdagavond de eerste opvoering van. Baas
Gansendonck, Drama uit het Vlaamsche Volksleven in 6 Tafereelen, vr
bewerkt naar den roman van Hendrik Concience door ? het pro
gramma deelde het niet mede. Waarom vermeldde het programma Biet,
dat de heer Peypers de fabrikant is, of was men bang, dat het publiek
thuis zou blijven, wanneer het las, dat een stuk van den heer Peypeia
zou gespeeld worden?
De romans van Conscience zijn volstrekt niet geschikt, om als
tooneelstukken te worden bewerkt. Het zijn volksromans, die men moet lezen in
den naïeven toon, waarin zij zijn geschreven. Literarische waarde hebben
de meeste volstrekt niet. Men heeft eeuige jaren geleden Conscience
geëerd, niet als letterkundig genie, maar omdat hij honderd romans had
geschreven, niet dus voor de qualiteit zijner romans, maar voor de
quantiteit. Zijn verdienste bestaat daarin, dat hij de Belgen heeft doen lezen
in hun eigen taal; de Fransche romans werden door het volk verbannen,
want hij gaf Nederlandsche in de plaats.
Wordt van een roman van Conscience een tooneelstuk gemaakt, dan
kan zoo'n stuk onmogelijk eenige waarde bezitten. Zelfs een vrije bewer
king door den heer Peypers kan zoo'n stuk niet redden. En wat heeft
Peypers al in zijn Baas G-aneendonck gebracht? De moeder van Karel,
de vader van Victor als hoofdpersonen, bij den Eobe nog een Koba, een
verkiezing voor de Staten, eene werkstaking, een mes met een wapen
als Deus ex machina en wat al meer. Dat mes moet dienen, om het slot
te veranderen. De heer Peypers kan het niet verkroppen, dat het arme,
onschuldige Lieske dood zou gaan; neen l de ondeugd moet gestraft
hier in den vorm van een paar wonden in het gezicht de deugd moet
beloond worden .... Lieske en Karel krijgen elkander.
Zeer weinig speelt de Vereeniging te Rotterdam en dan heeft zij nog
den moed, om dien enkelen keer, dat zij speelt, het publiek zoo iets aai*
te bieden. Waarlijk! een treurige moed.
Dat het Faassen niet is mogen gelukken het publiek in den hoofdper'
soon belang te doen stellen, is niet zijn schuld. Baas Gansendonck is geen
mensch. De Heer Mutters en Mevr. Burlage hadden het meeste eucces,
want zij trokken de zaak in het belachelijke en lieten het publiek maar
eens flink lachen, Men kon zien, de acteurs speelden zonder lust, zonder
opgewektheid. Het stuk beeft flink fiasco gemaakt. Een in het oog loo
pend groot aantal bezoekers der galerij die er natuurlijk heel toevallig
dien avond geweest zgn applaudisseerden er dapper op los, maar konden
het toch maar bij twee van de zes tafereelen er toe brengen, dat het
andere publiek ook even mede applaudisseerde. Het stuk zal wel weer
spoedig verdwijnen en dan!.... Ik zeg met Kobe in BaasGansendonek:
Wat slecht is, wordt door verandering gewoonlijk beter". Dus maar goede
hoop op beter, want slechter dan het nu is, kan het moeielijk meer worden.
16/4 1884 M. H.
's-HERTOGENBOSCH, IN TAFEREEL GEBEACHT.
Het is verblijdend, voor ieder wien de kunst ter harte gaat, dat naast
de behoefte aan vrije uitdrukking van eigen gevoel, waarvan het impres
sionisme getuigenis geeft, een vruchtbaar streven bij de jongere schi-ders
valt waar te nemen om zich, in de keuze van onderwerpen, te binden
aan de feiten der historie, zich daarover ingewikkelde studiën te getroo
sten en de belijdenis uit te spreken dat men zich wenscht aan te aluiten
bij de groote scholen der historiëele kunst van alle eeuwen.
Dit maal is het den Heer A. J. der Kinderen, een nog jong kunstenaar,
oud-leerling onzer Rijks-Akademie en medestichter van de
St.-Lucasvereeniging, die een zestal tafereelen aan de geschiedenis zijner Vaderstad,
's-Hertogenbosch, gewijd heeft.
Het zijn teekeningen op vrij groote schaal: vier met water verf in kleuren,
n in donkere, deels koele, deels warme tinten, n met houtskool. Het
eerste tafereel geeft een voorstelling van de omwalling der stad in 1184
(Butkens, I, bl. 131). Hoe dat die vrome ende playsantelijcke stad van
Tsertogenbosch, door toedoen van Hertog Henric van Brabant en mitte
hulpe" van de drie hoofdsteden Loven, Brussel en Antwerpen, daartoe
vertegenwoordigd op een dagvaart te Brussel, is geworden een gemuerde
stadt," verhalen ons de chronijken, en de Heer der Kinderen geeft het
ons, voor een gedeelte, in een fraaye teekening, met figuren vol
uitdiakking en in een zedig kleurengamma, maar met een oordeelkundig kon
trast in de groepeering, te aanschouwen.
De tweede teekening stelt den bouw der St.-Janskerk voor. De zelfde
chronijken deelen ons mede, dat in den jaere ons Heren dusent cc ende
Ixxx den eersten steen wert geleit van sint Jans kercke", namaek
wlmaect." Zij verzwijgen de bizonderheid, dat deze kerk de piaats innam
van een vroegere, die in romaanschen stijl gebouwd was. l*it feit blijkt
echter uit een charter van 7 Ap. 1274, door Dr. Hermans in het stads
archief gevonden. Minder bewezen is de beweering van dezen gekesrde,
dat die eerste St.-Janskerk reeds vóór 1185 gestaan zou hebben. Niemaat
moet, met Eyck van Zuylichem, de tegenwoordige, veel bewonderde,
St.Jauskerk voor een gewrocht houden der XHIe Eeuw; zij werd eerst in
de helft der XVe gebouwd. Maar al is van den vroegeren bouw niet veel
meer overig, en al heeft de kerk haren roem hoofdzakelijk te danken
aan hare derde verschijning, tooverachtig verlicht door de dwaling, dat
zij tot het glanstijdperk der XHIe Eeuw opklimt, de Heer der Kinderen
heeft wel gedaan het jaartal 1280 vast te houden: want toen werd»de
gothische formule uitgesproken, die ook het levensbeginsel der derde kerk
geweest is. De kunstenaar heeft mot gepastheid eenig
godsdienstceremonieel aan dit bouwt.ooneel verbonden, al koos hij de eigenlijke
rstesteenlegging niet tot zijn stof.
Het derde tafreel stelt voor: Hertog Wenceslaus van Luxemburg en
Johanna van Brabant, in 1356, de stad bij bun huldiging met nieuwe
rechten en vrijheden begiftigend. Bij die gelegenheid werden hartogo
Wenzel en vrou Jaune oock hoochelijck besconken van der stat", terwijl
de Hertogin haar het voorrecht gaf mitteu booine" (heraldische voor
stelling van het bosch") te mogen voeren vier Leeuwen, dat wekke die
ander steden vau Brabant niet en hebben". Misschien zou, in deze anders
fraai gekoruponeerde hofscène, de Hertog met eea gebaar op