De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 27 april pagina 8

27 april 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

357 ?? rterket in het oog vallen, terwijl velen van de minder bedeelden als woekerplanten van de beter gezegenden zouden teren. Hot toezicht over ben, die voor den officiersrang worden opgeleid zou gebrekkig zijn; eindel$k zoa tot prestige van den aanstaanden Luitenant bij zulk een maatMgal niet winnen, Zoo blijkt ook bier de galden middelweg de beste te I$n. Naar ouze tneening moeten dus de adspiranten gezamenlijk op afzonierlijke kamers gekazerneerd worden, onder toezicht van het kader, dat net hunne opleiding belast is. Tegen hunne deelname aan de onderof eiersmenage kan biJlijkerwijze geen enkel bezwaar bestaan. Door dit en ?ndere kleine privilegiën maakt men den miiitiedruk, die voor den ge goede Teel zwaarder is, geljjk. Vrijstelling van wachtdienst mag daaronder echter niet gerekend worden. Ook behoort de adspirant, tot hij gegradaeerd is, zelf de zorg voor wapens en kleeding op zich te nemen. De dienit behoort zooveel mogelijk zoodanig ingericht te zijn, dat liy in den regel des namiddags na 4 uur geheel aan zich zelven overgelaten is. Dan .moet hem het recht niet ontzegd worden, om zijn vrijen tijd in de ouderly'ke woning, bij vrienden of bekenden of op een kamer in de stad door te brengen. Hierdoor geeft men hem de gelegenheid zijn tijd zooveel mogelijk aan studie te wijden. Dit kan bevorderd worden door aan den adspirant, voor zooverre de belangen van den dienst dit slechts eenigszins Veroorloven, de keuze van de garnizoensplaats over te laten. Do opleiding behoort te geschieden door officieren en kader, die voor deze taak de volkomen verantwoordelijkheid behooren te dragen. Het ia duidehjk, dat van deze keuze hoofdzakelijk de resultaten afhankelijk zullen zya. Geen gelegenheid moet verzuimd worden, om reglementen, voorIflhriftsu, tactiek, versterkingskunst etc. bovenal practisch te onderwijzen; aanschouwelijk onderwijs alzoo, voor zoover dit kan toegepast worden. Alvorens deze beschouwingen te eindigen, moeten wij no? wijzen op het voorstel door Mars gedaan in het Handelsblad van 5 Maart, wajirtan de strekking was, om scholen of cursussen op te richten ter opleididmg der adspiranten. Wij kunnen ons met dit denkbeeld niet verecnijgen. In het leger alleen leert men de practjjk en daarop komt Let immers hier in de eerste plaats aan. Wel zou een vereeniging der adspiranten bataljons-, zelfs regimentsgewijze aanbeveling verdienen; daardoor zou het arbeidsvermogen gecon centreerd worden en leerkrachten en leermiddelen beter aan de bestem ming voldoen. Uit het voorgaande ziet men van hoeveel gewicht een goede regeling niet alleen van de. grondslagen, Waarop het Ber-luit berust, gewenscht is, tnaar ook hoe de werking daarvan in het nauwste verband staat rnct da middelen, dio men ter uitvoering aanwendt. Het is onze hartgrondige Wensch, dat ook in deze richting niet gespot wordt met de lessen, welke de ervaring vooral in Frankrijk nan de hand heeft gedaan. Mocht eindelijk blijken', dat de proef niet tot de gewenschte resulta ten leidt, dan hopen wy, dat de Regeering niet zal aarzelen, om met ener gie den weg te betreden, die naar de alijemeene overtuiging alleen ten goede kan leiden. Cambreaux. BIBLIOGRAPHIE. Het Indisch Militair T-ydscltrift, No. 3 bevat: Voeding en voedsel. Een en ander over de betrekking van onderluitenaat bij het wapen der Infanterie. Repoteergeweren. Het voorSchrift betreffende de wapenen en de schietoefeningen bij de Infanterie. Dienstplicht in Nederlandsen, ludiü. De nlandsclie militairen en het Koninklijk besluit van 13 October 1882, No. 26 (Indisch Staatsblad 1883, No. 54). Eene rectificatie. Varia: Zegezang van de Engelschf-n na hunne overwinning op de Franschen te Meester. Cornelis in 1811. Kleedin^lijsten. Artikel 9G van het Reglement op den inItendigen dienst der Infanterie. Eene jaarlijksche bezuiniging van 100.000 gulden op het Leger. Publiciteit. Cijfers zonder commentaar, getrokken uit de naam- en ranglijst van het Koninklijk Leger der Nederlanden en van de Nederlandsche Indien voor 1884. B o e kbeschouwing: Handleiding voor niet-geneeskundigen tot het vorleenen van eerste hulp in dringende, ziektegevallen, verwondingen en Vergiftigingen. Ten gebruike op p aatsen, waar zich geen geneesheer be vindt, op patrouille», voor landverhuizers, ambtenaren, enz. Met platen. Derde, door den schrijver herziene en belangrijk vermeerderde druk. Aan het Sederlandsch-Indische Leger opgedragen door N. P. van der Stok, oud-officier van gezondheid N. O. I. Leger, Ridder der Militaire Wil lemsorde 4e klasse. F E U I I, I, O CARLOTTA, Uit het Italiaanscli, NAAR C. B O I T O. (3 Ik weet het. Die geschiedenis die u doet sidderen is ech ter ongeloofelijk. Seneca, wien de dood geenerlei vrees aanjangde, heeft ons die geschiedenis medegedeeld, als de eenvoudigste en natuurlijkste zaak der wereld. Zeker is het, dat de mannen der oudheid de hartstochten der waarheid boven alles plaatsten. Bij hen stond de wetenschap boven aan. De menschheid gold hun meer dan de mensch. Zij deden het goede rnet een groot hart. met een wil, zonder zich door de een of andere zwakheid, of uit kinderachtige vrees, ot uit kleingeestige bedenkingen er van terug te laten houden. Zy waren menschen in den vollen zin dea woords. Bij deze woorden stond de jongeling op, wierp het hoofd naar achteren, streek met zijn vingers door de lange haren, schudde dr. Ilerzfeld de hand, boog voor mij en ging schouderophalende heen zonder er verder een woord bij te voegen. Ik bleef als in gedachten verzonken zitten, half verwonderd en half geërgerd; Herzfeld schudde mij uit mijn gepeins wakker, stsk zijn arm in den mijnen en zeide: - Ontwaak uit uw droomerijen, en laat ons van hier gaan. Ziet gij niet dat wij hier bijna alleen in het duister zitten? Wij haastten ons nu naar den omnibus en kwamen weldra op den boulevard Franz Josef aan, waar ik na afscheid van mijn vriend genomen te hebben, naar mijn woning snelde. Carlotta wachtte nrj daar; maar zij was den geheelen avond droevig gestemd, zij lachte in het gehee niet en begaf zich vroegtijdig ter ruste. III. Drie dogen Inter was Carlolta weder vrooHjk en opgewekt al» altijd en dacht, ik nog slechts oppervlakkig en met een medelij denden glimlach aan Dr. Gulz, over wiens kennismaking ik natuur lijk met mijn gevoelige vriendin niet had gesproken. Ik was be zig de laatste hand aan een doek te leggen dat reegis in zijn ver gulden lijst prijkte. Nu en dan verwijderde ik mij eenige stappen vaa mijn schilderij om haar met ie meer genoegen te kunnen beschouwen; daarom nam ik een spiegel ter hand en beschouwde daarin terwijl ik mij omdraaide vol zaligheid het beeld op mijn doek; daarop knielde ik naast Garlolta neder en kuste haar han den zeggende: Gij hebt mij aan mijzelf geopenbaard, gij staat daar als levend voor mij op het doek. En ik beschouwde baar voor de duizendste maal van het voorhoofd tot op de weelderige nagels aan haar voeten, met een langzamen vasten blik, vol eer bied en reine bewondering. De stralen der zon, die zonder hinderpaal door het breede ven ster naar binnen vielen, wierpen een schitterend licht op de schil derij; zij deden de gouden lijst tintelen, en weerkaatsten hun licht op Carlotla's goddelijk beeld, terwijl zij ook zonder de ge wone afwisseling van licht en schaduw het heerlijke schoon ha rei' buigzame gestalte deden uitkomen. Ja, die schoone vormen sche nen met den beitel gemodelleerd. Ik vond Carlotta schooner op de schilderij dan in de werkelijkheid; mijn ijdelheid deed mij !en laatste haast gelooven dat die vrouw de levende kopie van het werk mijner handen was. Ik had Carlotta als Aretusa voorge steld. In den tijd van twee maanden had ik het beeld in levensgroolte en het landschap daaromheen afgewerkt; ik had dagelijks vier uren aan dien arbeid besteed daar ik er de volle zon bij noodig had en de zon had mij dan ook geen dag in den steek gelaten. De schilderij was breed, niet zeer hoog. De tamariske boschjes lieten door takken en struiken heen een stuk blauwe lucht doorschijnen; zij sloten zich echter op den voorgrond dich ter ineen en lieten slechts hier en daar de gouden zonnestralen door, waar tusschen rozen en groen en bloeiend struikgewas, naast een zachtvloeiend beekje het lichaam der nimf rustte. Diana wilde haar, om haar voor de verliefde vervolgingen van Alfeo te redden, in een beek doen veranderen, maar de liefde, die het plan der godin begreep, ried den jager aan zich in een rivier te herschep pen; en het water van beek en rivier vloeiden toen te zamen en leefden van nu aan zoet en zalig in de golf van Sicilië'. Deze bevallige mythe had mij reeds lang voor oogen gezweefd en ik wilde de twee gelieven schilderen vóór hun zalige ineensmelling. Onder den arbeid had ik echter langzamerhand Diana en Alfeo weg laten vallen en Aretusa was het voorwerp mijner aanbidding geworden evenals Ilelena dat van Faust, Op haar gelaat had ik dien trek van opkomende liefde gelegd, die tusschen scherts en droefgeestigheid schijnt te zweven en een glimlach ea zucht uitdrukt. Bravo mijn schilder! zeide Carlotta, die juist in het rozeroode gewaad, dat haar zoo goed stoud, was binnengekomen. Hoe trotsch ben ik nu op mijn schoonheid. Gij moet mij nog maar eens op nieuw schilderen, op allerlei wijze, als odaliska, als non, als vestaalsche maagd en als Eva. Buiten, in de bosschen van het heerlijke Biuhlihal, waar ik niet op dien ouden leelijken divan met een vaalgroen kleed bedekt behoef te poseeren, maar in het frissche gras, tintelend als smaragd. En wanneer er dan eens iemand voorbijging? Welnu, dan zouden wij hem laten voorbijgaan. Gij wilt onze Aretusa immers ook wel naai de groute tentoonstelling zenden?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl