De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 4 mei pagina 8

4 mei 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERÖAMMER, WEEKlLAD VOOR |TK0KRLA«D. gen worden en dan nog slechts tijdelijli vruchten draagt en nimmer de landsverdediging fcóó ten goede kan komen als eeiie voortdurende ouder ling* beitudeering van alle vraagstukken, die zich op dat gebied kunnen voordoen. Indien er een gecombineerde marine-legerstaf ware, zouden dan b.v. Zoovele meeningen, als zich thans bij de disc/ïsiën over het ontwerp Merwede-kanaal Rutgers van Rozenburg deden hooren, zijn uitgesproken ? Wjj gelooven het niet. Een gecombineerde staf zou heldere denkbeelden doen ontstaan, omtrent x '«tgene marine en leger van elkaar te verwachten hebben ; men zou elkaar niet overschatten, noch gering achten; eikaars leemten leerde men kennen, met de wjjie waarop men elkaar kon aan vullen; al vorens tot den bouw van gewichtige forten werd overgegaan, zou onder <;ocht zijn, in hoe verre het algemeen belang werd gediend kortom er zou een goede toestand geboren worden. Hoe deze samenwerking te verkrijgen ? Ons bedunkens het beste door voor zee- en landmacht een algemeen /tafbureau op te richten; aan het hoofd daarvan een generaal, officier der landmacht; onder hem werkzaam een sous-chef voor de landmacht en een voor de zeemacht; daaronder zoovele bekwame officieren van zeeen landmacht als noodig zou zijn. Alle mogelijke onderstellingen worden op dit stafbureau uitgewerkt en nauwkeurig nagegaan hoe marine en leger, hetzij afzonderlijk, hetzij met elkaar verbonden, zouden moeten handelen. Begroetingen van oorlog bevatten dikwerf zeer algemeene aanwijzigingen, hoe hier of daar de verdediging zal moeten gevoerd worden; oorlog" zegt dan de marine moet het overige doen" of de marine zal dit of dat alleen moeten doen." Doch van eenëaanwijzing, dat de marine verklaard heeft de haar toe gedachte rol op zich te nemen, of dat zij zich in staat gevoelt aan de haar toegekende opdracht gevolg te kunnen geven, vinden wg nimmer een spoor; de voorbeelden zijn dan ook aan te wijzen wellicht komen wij daar later op terug dat het bestuur van oorlog blijkbaar de hulp der marine heeft overschat of weggecijferd en dus over baar beschikt heeft, zonder haar in de zaak te kennen. Dit is sen onzuivere, verderfelijke toestand, die wellicht geheel zou ophouden, wanneer er maar n departement voor de nationale defensie . was; maar die zeker veel verbeteren zou, wanneer een algemeen stafbu reau op de door ons aangegeven wijze werd opgericht. In de verschillende maritieme directiën moeten officieren van den marine?taf aanwezig zijn, die met officieren van den generalen staf der land macht aldaar werkzaam zijn; en dit niet alleen in tijd van oorlog maar ook in vredestijd, opdat de locale toestand grondig bestudeerd worde; is J het pennenent aanwezig zijn in vredestijd misschien onnoodis», zeker toch ia het een vereischte dat vooraf de officieren hunne standplaatsen weten *n zich speciaal daarvan op de hoogte kunnen stellen. Zoo zal het zijn te Amsterdam, te Hellevoetsluis en zeker ook te Willemsoord. Zonder een centraal stafbureau in deze gewichtige stelling, houden wij het er voor dat de verdediging, waarbij het zoozeer op deugdelijke voor bereiding, op oordeelkundige leiding en innige samenwerking van zee- en landmacht aankomt, niet met de noodige kracht zal gevoerd kunnen «orden. Ook b§de verdediging van de landzijde kan onze marine met doslmamatige vaartuigen goede hulp verleenen. Hebben land- en zeemacht in onderling verband bepaald op welke punten in het bizonder de bijstand der marine gewenscht is? Zoo ja, is het met vaarten en kanalen doorsne den terrein, al wederom met onderling overleg, zoo nauwkeurig nagegaan, dat in oorlogstijd een vaartuig als 't ware maar naar de plaats zijner beItemming behoeft te «toornen ? Moet dit niet geschieden om de eischen te kunnen vaststellen, waaraan de onderscheiden vaartuigen, wat breedte, diepgang en bewapening be treft, moeten voldoen om te kunnen komen, waar ze nuttig zullen zijn? Wie zal dit kunnen tegenspreken en toch het belang van de verdedi ging dienen? De vraag zou kunnen rijzen of de tegenwoordige toestand, of de be staande bureaus aan het Departement van Marine niet geven kunnen wat jrg van het Stafbureau verwachten. Om antwoord op die vraag is ontkennend. In de eerste plaats is het Bestuur van het Departement aan te vele wisseling onderhevig, dan dat van daaruit in vele detailzaken stabiliteit kan verkregen worden. De hoofden der afdeelingen hebben ieder voor zich te veel met de Onder hun beheer staande zaken te doen, dan dat zij het oog op den alffemeenen toestand gevestigd kunnen honden; maar al ware dit zoo, dan aog zonden ar evenveel inzichten zijn als de af'deelmgen hoofden tellen; het gevolg kan zijn dat de samenwerking luttel is; maar al ware die sa menwerking zoo goed als ze wezen kon, dan nog ontbreekt de eenheid in leiding, terwijl de staf het geheel overziende telkens op leemten en gebreken zal stuiten, die eene goede werking van het organisme belem meren en zonder hem, eerst als het organisme beproefd moest worden dus te laat aan het licht zonden komen. Op wie zal, zooals de toestand thans is, da verantwoordelijkheid komen te rusten? Op den minister, die toevallig aan het hoofd staat, op de chefs der afdeelingen die ieder maar verantwoordelijk zijn voor hetgene hen. betref t? Wij weten het niet, maar gelooven dat zij ten onrechte op personen zou neerkomen; daar waar alleen de slechte toestand de ware Schuldige is. Hoe eer hoe beter dus met dien toestand gebroken en een marinestaf Opgericht, samenwerkende met den generalen staf van het leger. Terwgl personen verwisselen, blijft bjj dat lichaam de leidende gedachte bestaan en gaat het rustig voort toet den arbüid der voorbereiding; een arbeid, die anders bjj de marine, met haar in de hooge betrekkingen zoo wisselend personeel, nimmer tot een gewenscht resultaat zou voeren. De staf zal methode brengen, waar die ontbreekt en toch zoo hoog noodig is; hij zal voorbereiding brengen, waar die niet bestaat en eigen lijk onontbeerlijk is; hij zal voortdurend samenwerking met de landmacht brengen metterdaad, waar zij alleen nog maar bestaat in naam en op het papier; hij zal nheid brengen waar thans de velerhande meeningen het spoor doen bijster worden; hij zal vastheid brengen, waar thani een springen van den hak op den tak mogelijk is; hij zal, bjj het veelvuldig afwisselen der departements-hoofden en der chefs van diensten, de leidende gedachte vasthouden en last not least de staf zal vertrouwen wekken^ waar dit thans niet wordt gevonden. Rh. SCHAAKSPEL No. 18. V»n E. D. VAN WALDEN (Napels), (f) In 't 2-zettig V. Probleemtoraooi der Nuova Bivist» degli Seacohï" met rsten prijs bekroond. 2WAKT. abadefgh WIT. Wit speelt roor en geeft in 2 zetten mat. (Wit 12 en Zwart 5 stukken met K. D 4). OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. l D. l J? 3! G 5 nt F 3 («, 2 E, E 6 raat. (a) l K. nt C t (b 2 D. B 3 mat. (b) l 6 S nt B CO 2 D. 3? 7 mat. (c) !...(.. G 5 EG 2 H 3 nt E 6 mat. (d) 1 ...... Pit. elders 2 D. geeft mat. A 5 A 6!! B 3 nt A 4 H 8 G 8 (a H 2 H 4 P. H 5 P. H 6 P. H 7 SCHAAKSTÜDIE. B 7 nt A 6t K A 4! K. B 3! A 6 A 5 P. A 4 P. A 3. A 3 A 2 H 7 H 8 D. en wint. ft) Gaat de Koning op g 7 dan blijft het spel onbeslist (remise). INGEZONDEN OPLOSSINGEN. No. 16 en de studie is juist opgelost door W, v. H. te Delft; Met 2'n vieren t Amsterdam; (N.B. In Na. 17 rnoet op H 7 een' zwarten pion bijgevoegd worden.) NAGEKOMEN OPLOSSINGEN. Juist ia opgelost No. IC door Ernst en Proiiti quartet te Amsterdam. De Suiker taart" is gebleken door Zwarts antwoord l E 4 05 niet gaar te kunnen worden. In No. 17 is zwarte pion H 7 ongelukkigerwijze vergeten aan te duiden. Door da bijvoeging Van deze pion zal Herman, Eerstbeginner en J. J. A. te Amsterdam niet zóó gemakkelijk tot de juiste oplossing geraken. Over No. 15 antwoorden wij volgonde week. (f) De overige bekroonde problema's volgen afwisselend met mérzettigen C A R L O T T A. Uit het Italiaansch, NAAB C. B O I T O. IV. Toen ik mijn logement te Mödling weer bereikte vond ik een brief van Carlotta. Hij luidde als volgt: » Beste vriend, kom toch spoedig terug, ik bid er u om. Ook al hebt ge de villa nog niet gevonden, moet gij mij komen halen; wij kunnen immers wel eenige dagen in de herberg vertoeven en onze bagage vooreerst wel te Weenen laten. Gij weet immers hoe eenzaam en verlaten ik mij gevoel als ik uw arm niet tot steun heb! Ik gevoel zouzeer de behoelte om u over al mijn dwaas

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl