Historisch Archief 1877-1940
No. 359
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
verschillende bisschoppen bij te wonen. De Indépendance is zeer beleefd
tegen het beleefde kerkhoofd; de gouverneur van Antwerpens raadt den
nieuwen aartsbisschop openlijk gemaHgdheid aan en deze houdt een kleine
redevoering in 't vlaamsch om de fouten van zijnen voorganger, die geen
enkel woord van die gemeene nederlansche taal verstond, weder gced te
maken. De Vlamingen juichen; eene Vlaamsche band, ofschoon geene kin
derhand, is gauw gevuld! Doch de liberale Vlamingen staan op de wacht,
of elk woord van den bisschop wel zoo gemeend is, en de elericalen
geVen acht op het vlaamsch fluisteren van eenen of anderen minister, maar
?vertrouwen het niet. De yzeren wil welken de vlaamsch sprekende bevol
king in de laatste jaren heeft getoond boezemt toch eerbied in. Eigen
lijke samenwerking ontbreekt er evenwel tot heden, om over het
waleudom te zegevieren. Vele elericalen roepen uit: Gij, mannen onzer partij,
wanneer gij zoo voortdweept voor uw vlaamsch, bederft gij onze katho
lieke zaak!" Te Antwerpen, in het Jezuieten-college, wordtin de
laagste klas, aan kinderen die geen woord fransch verstaan, het
nederl arisch uiteen fransch boekje onderwezen. En zoo gaat rnen
ook al elders te werk. Vele liberalen roepen van hunne zijde: Duwt toch
niet te zeer aan den vlaamschen wagen, ziet gij niet dat wij de geestelijke
scholen in de hand werken"?
De derde soort roept uit: 't Is al gelijk! Wij zwaaien het zweerd van
Breydel en De Koninck; wij willen onze moedertaal, wij willen volgens
onzen natuurlijken aanleg opgevoed en onderwezen worden. De geestelijk
heid moet en zal ons volgen, wij bezitten kracht en energie genoeg!"
Ondertusschen heeft men sedert een paar maanden eenen Vlaamschen
Landdag willen voorbereiden. Een aantal gewestelijke coinmissiën
waren tot dat einde aangesteld en bijeengekomen. Men zou alle
grieven tegen regeeiïng en geestelijkheid daarop bespreken. Maar ....
voorloopig valt die zaak weder in 't water Dia velerlei v e r k i e z i
uf*en zijn een beletsel! Er zijn toch in Belgiëvlaamschgezinden en
vlaamschsprekenden genoeg om eindelijk wat meer te kunnen uitrichten.
Denkt eens, lezers, de laatste volkstelling bewijst dat, op eene bevolking v.in
5V* millioon, 2Va millioen uitsluitelijk nederlandsch spreken. Onge
veer 3 millioen spreken vlaamsch (nederlandsch) en fransch, en zijn in
elk geval van vlaamschen aauleg en natuur, terwijl van de overige 2'/4
millioen nog een vierde millioen hoogduitsch sprekenden af te trekken is.
(Men vergelijke deze cijfers in de Zweep en den VlaamscTien Standaard
van Zondag, -i Mei). Wil men uit het kunstgebied een enkelen trek tot
elot ?
Herhaaldelijk" heeft Referent gewezen op het talrijk bezoek van den
vlaamschen schouwburg hier te Brussel. Te Antwerpen bloeit het
tooneel natuurlijk niet minder. Daor Do Kleine Gazet wordt eene volledige
lijst gegeven der in den afgeloopen winter opgevoerde toorieolstukken.
In 93 voorstellingen gaf men niet minder dan 7.'ïstukken in
nedeiiandBche taal; daaronder kwamen 25 oorspronkelijke werken, 35 fr;u:sche, ]j
duitsche en n ituliaansch tooneelspel voor. Vergeefs zoeken v. ij iii
deze opgave den lirusselschcn Straatzanger eu den Kleinen Patriot. De
oorzaak van deze afwezigheid willen wij laten rusten.
Over de beweging in 't vlaamsche kamp", de letteren ea de kunst bij
eeue andere gelegenheid wat meer.
Onze gemeenteraad heeft besloten tot de uitvoering van een plan wat
reeds voorJaog bestond, namelijk de fchepping van een itedelijk museum.
Een nalatenschap van den engelsehman \Yilson, voor de bevordering tier
schilderkunst aan de stad Brussel vermaakt', zal aangewend worden tot
dun aankoop van schilderstukken van oude vlaamsche meesters. Deze
erfenis bedraagt 300,000 franken.
Brussel, 7 Mei, 1881. M. A.
LETTERKUNDE.
IETS OVER HOFDIJK'S: IN 'T HARTE VAN JAVA.
I.
SKI.
Als in het eerste hoofdstuk van In H Harte van Java" do, heilige
Hadji Kadjoran den kluizenaar van den Laboe de les leest; juist op h:t
oogenblik dat wij ons zouden gaan vervelen bij de geleerde en meestal
niet fraai gestyleerde vertoogen van den heiligen vader en het bedeesde
tegenpruttelen van den kluizenaar; dan komt uit het hooge gras de blo
zende Sini te voorschijn.
't Bovenlijf, mollig en zacht, onbedekt, maar de zwartbonte sarong
Breed van de zwellende beunen geplooid tot de teedcre voetjecs.
Sini heeft niets anders te zeggen dan dat ze morgen zal trouwen met
'Irangsa. Als ze den zegen van den priester ontvangen heeft treedt za
door 't donker der poorte
Huppelend heen naar omlaag.
Sini is de beste figuur in het werk van den heer Hofdijk en met Sini
irangsa: die twee hooren samen. Men versta mij wel: ik weet niet of
Siai en Krangsa boven de anderen uitmunten als echte Javaantjes; of al
wat zij doen en zeggen zoo is als een Javaansch paar het doen en zeg
gen zou; dat zal de heer Hofdijk zelf het best weten, na zevenjarisen ar
beid. Ik voor mij hond er niet van dat die mensca zóó doet omdat hij
een echte Griek, die zus omdat hij een echte Javaati en die weer andera
omdat hij een echte professor in de dooie talen is. In de kunst is het
eeist de vraag of iemand net doet alsof hij een echt mensch is. En dat
doen Krangsa en Sini.
We kunnen misschien nagaan wat de reden mag zijn dat vooral die
kleine Sini zooveel meer nienschelijks heeft dan de groote Kadjoran,
Mahera, Troeno- Djojo en kapitein Jonker. Kadjoran is de gecstdrijvendo
Hadjï, die een groot plau heeft uit te Yoerea eu. naar luid. eener oude
overlevering, die bij Hollandsche auteurs is bewaard gebleven, mag de
man dus het heele boek door niet anders doen dan over zijn plan
praten en de boosheden doen die daarbij te pas komen, Troeno Djojo
bevindt zich iu den onaangenamen toestand van een rechtschapen mensch
die verkeerde dingen doet en die een vrouw heeft, die hem niet hebben
wil. Hij doet dan ook trouw aan de traditie niets anders daa verdrietig
zijn over zijn verkeerd gedrag en als rechtschapen mensch het zijn vrouw
niet te lastig maken. Mahera, de dochter van Kadjoran en weldra vrouw van
Troeno Djojo, doet al wat ze kan om haar naam op te houden als ge
trouwde vrouw, die verliefd is op een ander en kapitein Jonker heeft een
ongelukkige liefde en een vendel Ambonneezen en heelt het dan ook te
druk om u.an iets anders te denken dan aan een ongelukkige liefde en
een vendel Ambonneezea.
Ik wil dit zeggen dat al de personen, behalve Sim en Krangsa meer of
min verpersoonlijkingen zijn van n hartstocht of eue ka^te en dat de
auteur in zijn ijver om enkele karaktertrekken te preeiseeren de overigen
verwaiiioosd heeft. Als men die personen opneemt en heen en weer
schudt dan hoort men binnen in n sentimentjen rammelen de andere
hokjens zijn leeg. Als de auteur echter aan Sini bezig was, dan schreef
hij onder den indruk dat al die gelegenheidsmenscheu met hartstochten,
die moesten sluiten als een jaarlijksche balans, de trap af waren en hij
alleen bleef met een Javaansch mcisjen, dat een sarong aan had in plaats
van een gala-kostuum.
Sini is meer dan de andere mensch en als Kensch heeft zij het vermo
gen van initiatief zij doet ook meer daa die anderen. Kadjoran ziet men
wel eens handelend optreden, maar hij heeft meer smaak in het houden
van godgeleerde vertoogen; Troeno Djojo gaat gebukt onder de bedrie
gerijen van den priester en zijn eigen hartstocht voor Mahera. Mahera
en kapitein Jonker hingen geheel en al af van een oorlog; waar de
kapitein maar een zeer ondergeschikt persoon in is; van de deugdzame be
ginselen van Troeno Djojo cu ter hoogste instantie van Mahera's
haarcaald, die de plaats van haar dolk vervult. Maar Sini, als Krangsa ge
vangen is staat ze op en gaat hem na:
Vinnig
S;hiet uit het tintlend azuur een hougrJge havik en werpt zich
S;;el op een koerenden doffer, die ijlings de vlucht neemt: Het gaaiken
Staart dat een oogenblik na maar dan kleppert zij fier met de vleug'len.
Heft zich eu ijlt met krachtige slagen in de eigene richting.
Zelfs iu den nacht ging zij voort
en zij schrikte in heur schredoa
Zelfs den rhinoceros op uit zijn poel en de schichtige hinde
Vlood op 't geruisch van haar voetstap onthutst naar het diepste der
wouden.
Stiller en stiller werd het, de stemmen der duizenden zwegen,
't TinkeleLid snavelgeklep der kwistig verzadigde nachtraal'
Wisselde soms zich nog af met den kreet vau een vliegeudea eekhoorn,
Zwermend vau boomstam tot boomstam, doch stierf allengs wech, en
alleen nog
'l Kabb'Ieiid gepiasch van een stroom of liet bruisen eens watervals,
schuimend
Neerstortend tusscheu den donkeren lommer van 'fc vochtig geboomte
Stoorde 't geheim volle zwijgen der middernacht.
Zio daar beweegt zich esn drom op den landweg. Duidelijk dringen
Donkere vormen daar voorwaarts. Zij ijit met gevleugelde schreden,
't Tedere voeija niet sparend aan 'r, gruh vau den weg: het blijkt ijdel.
't Is slechts de weem'iendrt schaduw van 't wuivende hooge geboomts,
Spelend op d'udem des nachtvdnds en grillige schaduwen teek'nend,
Die zich als levende wezens op 't grijs vau den landweg bewegen.
Men ziet hoo aan Sini niets gespaard wordt. Want we hebben hier een
nieuwen trek van Hofdijk. Hij gebruikt de natuur om zijn persoon belang
rijker te dosu schijnen.
Ah Sini mannen van haar dorp vindt die haar vertellen dat Troeno
Djojo uu Keizer van Java is, dan vraagt ze dadelijk: Kraugsa zegt
echter. . . ? En daar Krangsa naar het hof gegaan is staat ze weer op en
zegt: ..dan moet ik hem volgen.
Sim redeneert niet: Nu sta ik in een boek, hoe moet ik nu doen als ik
in zoo'n boek verliefd word, wat moet ik zeggen als ik ia dat boek boos
word, of droevig of verblijd! Ze is verliefd, boos, bjij, of droevig en daa
doet ze wat haar in den geest komt. Een auteur moet zijn fantasieën niet
in zich zien op te bouwen; als hij een dichter is houwen zijn fantasieën
zich zelf. En dan vraagt hij niet hoe zij er komen en waar van daan.
Toen Saul de ezelinnen gezocht had werd hij koning en hij kon het
waarachtig zeil niet helpen dat hij koning werd! En toen deed hij soma
luhschien heel anders dan een koning doen moest maar toch was hij ko
ning, want Samuül had hem gezalfd!
Als Sini met Krangsa is gevangen genomen en langs Mahera gevoerd
wordt, heet het:
Uit het midden der krijgers
Was met den pprong en de snelheid der hinde een gevangene ontwekea
Eer n bewaker 't bespeurde : aan Maheraas 'voeten lag Sini.
Of Sini hier nu zoo bij uitstek Javaansch doet dat weet ik niet, maar
het pleit niet tegen Hofdijk als er ook elders dan op Java zulke meisjes
gevonden worden.
Een bevallige en flinke verschijning als deze Sini is een uitzondering
in onze verzenlitteratuur; van Haren's geleuter over Rozemond is er niets
bij. Toch geloof ik dat dit laatste nog mooi wordt gevonden door oBze
bevoegde mannen.
IL
KUNST EN TECHNIEK.
Hofdijk heeft zijn gedicht geschreven omdat hij in de Jonge's Qfibomst
van het NedexlandacJi gezag ia ost-Iadi^' t&fereateiitoud,