Historisch Archief 1877-1940
<ïe regeering. De resultaten, het kon wel niet anders, bleven dan ook
v«rre "beneden het middelmatige. Wie rekent op een rijken oogst, wan
neer de verwarmende zonnestralen ontbreken?
Het is inderdaaU verwonderlijk, dat in een land als bet onze, waar het
DOT gretig geleend wordt aan alles wanneer het onderwijszaken geldt,
tot. dusverre elke poging, om het lager onderwijs in het leger uit den
«taat van verval op te heffen met miskenning, of wat nog erger is, met
Ontkenning getroffen is.
Plotseling is echter de belangstelling verrezen als een zonnestraal, die
door de wolken breekt. Verblijdend noemen wij dan ook het verschijnsel,
dat in het vorige jaar het bestuur van' de jaarlijksche Vergadering der
Gewestelijke Vereeniging Gelderland" van het Nederlandsch
Onderwijzersgenootschap tot een officier van het Nederlandsche leger het verzoek
richtte, om de discussie in te leiden over den samenhang tusschen School
en Leger. Op verdienstelijke wijze is daaraan op de Vergadering van den
23en Juni 1883 door den heer Oolgaardt, Ie Luitenant der artillerie, voldaan.
Van niet minder gewicht beschouwen wij de verhandeling over: liet
SerTiaUngsonderwyjs aan Miliciens", voorkomende in het Octobernummer
Tan de Vragen des Tflds, geschreven door mr. A. Kerdijk, een man wiens
naam een goeden klank heeft op het gebied van het onderwijs.
Langs beide wegen werden aan het volk de oogen geopend voor do
behartiging van een hoogstgewichtig maatschappelijk belang, dat
optreffcnde wjjze samengaat met het belang des legers.
Een beknopt overzicht van het ontstaan en de ontwikkeling van het
lager onderwijs in het leger zal ons het doel en de hoogte van volmaking
Tan dezen tak van volksontwikkeling nader doen kennen.
BJJ Koninklijk Besluit van 25 September 1826 in het leven geroepen,
Om voor de opleiding van Korporaals en Onderofficieren de behulpzaiaa
band te bieden, was dit onderwijs zoo goed als uitsluitend voor dit doel
bestemd. Die school had dus in alle opzichten een beperkt karakter, zoowel
met betrekking tot het aantal leerlingen als tot de behandelde stof. De
toestemming tot het bezoek der school werd als een gunst beschouwd, die
alleen verleend werd aan hen, die zich door gedrag en door geestelijken
aanleg boven de anderen onderscheidden. Het bezoek was bovendien geheel
facultatief. De groote meerderheid der miliciens was van dit voorrecht
uitgesloten; al waren de leermiddelen ook geheel op de hoogte van den
tijd geweest, toch zouden de vruchten van dit onderwijs voor de
maatSchappij geen of zeer weinig waarde gehad hebben.
Het besluit '26 werd vervangen door dat van 6 Maart 1841, dat inder
daad weinig verandering in den bestaanden toestand heeft gebracht. De
kaderscholen bleven behouden. Om tegemoet te komen aan de kosten
voor het onderwijs moest door de leerlingen, evenals vroeger, de contri
butie van l, 2 tot 4 centen van de toch al sobere soldij worden betaald.
Met de oprichting van het Instructie-Bataillon op den 21 November
1850 werd een eind gemaakt aan de bataljonsscholen; toch ging men nog
jroort met het lager onderwijs in het leger. De zoogenaamde
huishoudel$ke school, onder welken naam zij na 1850 haar slepend bestaan voort
zette, trad een nieuwe phase in door de Ministerieele aanschrijving van
31 Juli 1868. In die aanschrijving van den Minister Van Muiken werd
het karakter dezer school nader vastgesteld. Voor het eerst werd zij
thans bestemd voor alle miliciens, wier ontwikkeling lager stond dan een
eeker pijl, waarvan de bepaling aan de commandeerende officieren werd
evergelaten; om aan den'soldaat een verhoogde bruikbaarheid te geven
werd dus een school bestemd. Niemand kan de vrijzinnigheid van dit
denkbeeld loochenen. De facultatief bezochte kaderschool was daarmede
omgewerkt tot een school voor miliciens, waarvan het bezoek tot op ze
kere hoogte verplichtend werd gesteld. Daarmede verviel natuurlijker
wijze ook de belasting, die voorheen door den soldaat voor zijn onderwijs
werd opgebracht.
Hoezeer wij den maatregel van den Minister van Muiken ook op prijs
etellen, toch ontbrak nog veel aan een goede regeling. Te recht wijst de
Heer Kerdyk op het gebrek aan eenheid van uitvoering door het gemis
Tan een reglement. Vooral echter schuilt de fout in het gemis aan geschikt
onderwijzend personeel, aan leermiddelen, aan doelmatig ingerichte
Behoollokalen. In dit opzicht voldoet het lager militair onderwijs zelfs niet
aan de meest bescheiden eischen. Wie daarvan overtuigd wil worden, hij ga
ter leer bij den Heer Kerdijk. Het leger, dat als het ware opgegroeid is
met de zeer bekrompen middelen, die voor dit onderwijs zijn opengesteld,
heeft naar het schijnt de geschiktheid verloren, om daarover te oordeelen;
het heeft zich leeren tevreden stellen met het karig toegemeten deel. dat
Se Regeering voor deze evenals voor zoovele andere behoeften heeft
aange'wenen. Daarom kan de man, die buiten het leger geplaatst en volkomen,
bekend is met de eischen, die tegenwoordig voor goed onderwijs gesteld
worden, meer onbevangen zijn oordeel uitspreken. Om een denkbeeld te
geven van de karigheid van het legerbestuur op dit gebied, herinnert de
heer Kerdyk aan het feit, dat jaarlijks voor elk bataljon voor vuur, licht,
gratificatiën voor onderwijzers, kachelhuur, leerboeken en verdere
sclioolbehoeften de som van 100 gulden is vastgesteld. Is het wonder", zoo
Vraagt de geachte S., dat de kast, waarin de leerboeken zich bevinden,
niet zelden een bijkans vermakelijke verzameling van oudheden verbergt;
of, dat er scholen zig'n, die slechts n zwart bord bezitten, zoodat het
gestadig van de eene klasse naar de andere moet verhuizen ?" Inderdaad,
dien weg moet men op, waar men niet het een of andero geheime fonds
bezit, waaruit de gedeeltelijke kosten voor het lager onderwijs worden
bestreden.
Met de localiteit is het niet veel beter gesteld. Ontruimde slaapzalen
izjjn tot schoollokalen ingericht. Zij zijn gewoonlijk slecht verlicht door
eenige weinige lampen; het overige meubilair is in volkomen overeen
stemming daarmede.
De ongeschiktheid veelal van het onderwijzend persoaeel is echter het
grootste gebrek. De onderwijzer is de ziel van de school. Zelfs met on
volkomen hulpmidddelen is een goed onderwijzer ia staat nog voldoende
resultaten te verkregen. Maar wat te verwachten van den korporaal of
den sergeant, die,, indien h\j al in staat is zijn moedertaal naar behooren
te lezen of te schrijven, tocli nog bij verre na de gegevens niet bezit, om
daarin onderwijs te geven. En dit is te meer een waarheid, wanneer men
bedenkt, dat dit onderwijs aan volwassenen moet worden gegeven, aan
wie de stof om het hun wat smakelijk te maken, eenigszins gekruid moet
worden toegediend, aan wie bovendien, behalve in het rekenen, onderwijs
dient gegeven te worden in de voornaamste gebeurtenissen van de geschie«
denis van ons vaderland, in de eenvoudigste begrijpen omtrent de wijze
waarop het land en de onderdeelen daarvan worden bestuurd, in wie de
lust moet worden opgewekt voor het lezen van dagbladen. Waarlijk dia
taak is niet gemakkelijk en wel het allerminst geschikt voor den sergeant,
hoe goed hij ook voor het drillen van rekruten in staat moge zijn.
Misschien zijn er onder onze lezers, die op de onderwijzers rekenen, die
persoonlijk hun dienstplicht vervullen. Dit getal bedroeg echter in 1881
van da 295 onderwijzers op de huishoudelijke school slechts 20. Daarbij
komt nog, dat sedert 1876 geen milicien-korporaal of sergeant voor
speciale diensten mag worden gebezigd. Het laat zich begrijpen, dat de
onderwijzers bijna alien gegradueerd zijn. Rekent men het onderwijs
onder de speciale diensten, dan worden zij daaraan noodeloos onttrokken.
Met deze beknopte toelichting mecnen wij voldoende te hebben aange
toond, in welk oen onhoudbaren toestand het lager militair onderwijs in
het leger verkeert. Welko is de weg, die in deze tot verbetering leidt,
zonder den Staat op te veel kosten te jagen? Een hoogst belangrijke
vraag voorwaar, die door de meer genoemde schrijvers op verschillende
wijze is opgelost.
De heer Oolyaardl wil tot dit doel, behalve de verbetering der leermid
delen, de onderwijzers nopen, persoonlijk hun dienstplicht te vervullen.
Om den lust daarvoor te verhoogen wenscht de geachte S. hun een gel
delijke toelage aan te bieden. Een dergelijk voorstel is in 1S80 op da
36e algemeene vergadering van het Nedarlandsche
Onderwijzersgenootschap gcdaaa door den kapitein V. Dam Van Isselt, geenszins met de
bedoeling echter, om voor alles het militair lager onderwijs op goeden
grondslag te kunnen regelen, zooals de heer Kerdijk heeft aangenomen,
doch om den noodzakelijken band tusschen volk en leger nauwer aan te
halen. Daarin ziet de heer Van Dam te recht een voornaam middel,
om onze levende strijdkrachten op afdoende wijze te regelen. Dit voor
stel, hoe aanbevelenswaardig ook iu vele opzichten, is echter aan groota
bezwaien onderhevig. Vooreerst toch zou de maatregel zeer kostbaar
zijn. Ten andere kan de lagere school juist thans het allerminst een aan
zienlijke vermindering van het onderwijzerspersoneel doorstaan. In de
Memurio van Toelichting op het jongste'wetsontwerp tot wijziging vaa
de wet op het lager onderwijs wordt gewag gemaakt van een te kort
van 1541 onderwijzers op l Januari 1831. Hierbij is nog gerekend op
de mogelijkheid, dat allen, die bij het laatst gehouden examen een acte heb
ben behaald, geplaatst zijn. Dit getal onmogelijk in 2 jaar worden aange
vuld, daar zich jaarlijks hoogstens COO adspiranten voor de acte aanmelden.
Toch moet volgens de wet '78 op l Januari 1886 andermaal het getal
onderwijzers met 1327 vermeerderd zijn, De onmogelijkheid om daaraan
te voldoen en vooral om op deu duur voldoende aanvulling voor het groot
aantal plaatsen te vinden, is een van de redenen voor de indiening
van het aanhangige wetsontwerp. Gesteld echter, dit het ondanks die
omstandigheid mogelijk ware, voor het leger 550 onderwijzers, zooals de
lieer Oolyaardt vraagt, machtig te worden, zou dan de toelage van f 300
voor IVi jaar dienst voldoende zijn, nu de wedijver der gemeentebesturen
tot het verkrijgen van da beste onderwijskrachten de tractementen
deionderwijzers steeds hooger opdrijft?
Naar onze meening verdient het voorstel van den heer Kcrd-yk in alle
opzichten de voorkeur, omdat het eenvoudiger is, minder uitgaven
vereischt en het onderwijs in handen stelt van mannen, die ervaren zijn op
dit gebied. De geachte S. wenscht namelijk gebruik te maken van de
onderwijskrachten iu de garnizoeusplaatsen aanwezig. Vele onderwijzers
zullen gaarne tegen een betrekkelijk geringe vergoeding hunne krachten
beschikbaar stellen voor deze hoogst gewichtige taak. liesds is met
vrucht een proef genomen bij het wapen der marechaussee met een twee»
tal burgeronderwijzers. Voor het verstoren der orde behoeft men niet te
vreezen vooral niet, als bovendien een geschikt onderofficier in het lokaal
aanwezig is, om elke verstoring van de orde krachtig tegen te gaan.
Thans blijft nog over de quaestie van geschikte schoollokalen op te
lossen. Waar deze niet aanwezig zijn, zou de bouw aanmerkelijke kosten
na zich slepen. Nu reeds wordt aan enkele inrichtingen van onderwijs voor
het onderricht in de Natuur- cu Scheikunde gebruik gemaakt van da
lokalen binnen de gemeente. Naar het ons voorkomt zouden van gemeente*
wege tegen een verzoek in die richting geerie bezwaren gemaakt kunnen.
worden, mits men natuurlijkerwijze de kosten, die daaraan onvermijdelijk
verbonden zijn, niet al te karig vergoedt. Het is immers niet aan te nemen,
dat eenig gemeentebestuur in ons land zich zal verzetten tegen een maat
regel, die voor het leger, maar nog meer voor de maatschappij van het
hoogste belang is, een maatregel die voor goed een eind zou. maken aan
onvruchtbara en onjuiste beschouwingen over inproductiviteit van het
leger, een maatregel, dia den militairen diensttijd voor den minder gegoede
tot een zegen kan maken, in vergoeding voor deu ongelijken militairen
druk, een maatregel eindelijk, waaraan bij voorbaat de populariteit
verzekerd is.
Langs dezen weg alleen kan, naar onze opvatting', liet herhalingsonderwija
in het leger zijn bloeitijd intreden. Is de Regeering echter geneigd aan
het voorstel-JTenfyA hare goedkeuring te hechten ? Slaat men de Memorie
van Beautwoording op het jongste wetsontwerp der Oorlogsbegrooting op,
dan leest men tot zijne verbazing dat het voorstel afstuit op de groote
kosten (50.000 gld.), die liet na zich zou slepen. Is Nederland dan zoo
arm, dat het zelfs voor zulk een maatregel de kleine som van 50.000 gld.
niet meer kan betalen, waar menig millioen voor een vrij wat geringer
doel wordt aangewend? Is de Eegeering wel overtuigd van de waarde,
die gelegen is ia een innig verbond tusschen leger en volk? Deze en
dergelijke vragen komen ons op de lippen; maar de beantwoording zal
vooreerst wel, als zoo vele andere, op zich laten wachten. Ictusschea legge