De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 18 mei pagina 7

18 mei 1884 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

? v th ? fitó. DE AMSTËRB ; W*ËEr&BL4D VOOR NE'D ERLAN D. .7.v.-* ?waarmede deze romans verslonden werden geen afbrenk. Trouwens de ?Traag ,zou kunnen worden gedaan, of het voor een in deze eenw levend mensch wel megelijk J9, ook bij de meest nauwgezette studie der oudheid, zich zo.o geheel in die eeuwen, die reeds verre achter ons liggen, te ver plaatsen, 'dat men niet alleen een beeld kan vormen van 't leven, maar o»k van het denken en gevoelen der destijds levenden. 'Hïeldt- in een romantisch verhaal niet alleen de vraag, of men weet hoe gegeven personen over bepaalde zaken dachten, maar welke hun geheele gedachtengang was. Hoe dit ook zij, 't door de genoemde schrijvers ;met zooveel talent behandeld genre vond tallooze bewonderaars. Thans heeft echter die historische roman de bekoorlijkheid van het nieuwe ver loren. Ebers laat zijne Egyptenaren rusten, en het dichterlijk waas, dat Dahn over 't oude heldenvolk der Germanen weet te spreiden, verliest voor velen 'zijne aantrekkelijkheid. Dat moet men ten minste opmaken nit 't feit, dat hunne eerste romans veel meer bekend zijn dan de latere. Als tweede oorzaak'komt daar wellicht bij, dat hunne eerste dichterlijke schep pingen' de verwachting te hoog hadden opgevoerd en teleurstelling daaruit noodzakelijk volgde. Eene teleurstelling, die ook haren grond vond in het feit, dat de latere romans niet meer het hooge standpunt innamen van hunne voorgangers. ' Ook van Taylor's laatsten roman geldt dit, naar ik meen. Zonder iets te willen afdingen op het talent van den schrijver, geloof ik toch Jetta een onverkwikkelijk boek te mogen noemen. Men behoeft nog geen angstvalligen afkeer te hebben van alle lekttiur, die iemand benauwde droomen zou kunnen bezorgen, om een boek als Jetta onvoldaan ter zijde te leggen. De haren rijzen ons te berge bij het lezen der gruwelen, die hier geschetst worden. Verraad en moord vormen schering ea inslag maar zijn lang nog het ergste niet. 't Is waar, ten tijde dat de hier geschetste voor vallen plaats grepen, werd het leven van den enkelen mensch minder hoog geteld* en waren bloedige tooneelen aan de orde van den dag. Toch is dit geen voldoende verontschuldiging voor den schrijver, wiens goede smaak hem moest daen gevoelen, dat het ronddoolen door de reeks van gruwelen, die hier worden beschreven den beschaafden lezer moet afstooten. i Be knoop van het verhaal is fraai gelegd en heeft zijn grond in de op den duur . moeilijk uit te wisschen wezensverscheidenheid van Germanen en Romeinen. Jetta, de fiere Romeinsche, die in een tijd dat Rome's ster reeds ten ondergang neigde, geen hooger roeping kende dan voor het eenige Rome te ijveren en de zeden, gebruiken en beschaving van haar vaderland zoo ver mogehjk te, verbreiden, reikt hare hand aan den Germaaflschen koningszoon Rothari, die, door zijne stamgenooten onrechtvaaardlg bejegend, zich in dienst van den romeinsshen keizer heeft begeven. D'* huwelijk blijkt weldra een bron van onheil te zijn. Wel hebben beide echtgenooten elkander lief, maar het verschil in neigingen, idealen en levensbeschouwing geeft tot verwijdering en daardoor tot een reeks van tyeurige voorvallen .aanleiding. Jetta verbittert haren gemaal wijl, z\ji gee_n afstand, kan doen van hare tooverboeken en kabbalistische lectuur; daarentegen ergert zij zich aan den ruwen aard der Germaansche stamhofden, die in 'thuis van haren man verkeeren, terwijl Rothari zelf, al. heeft hij haar beloofd Romein te zullen worden, toch nijne eigen aardigheden als Germaan en zijne voorliefde voor Germaansch heidendom boven de Rpmeinsche verwijfde scbijnbeschavig, waarvan hij de voorbeel den in . Jetta's neven voor zich ziet, niet kan afleggen. Ook het achter dochtig, verraderlijk karaker der Romeinen uit zijne omgeving doet hem Germaansche trouw des te hooger waardeeren. Genoeg de kloof, dia de- echtgenooten scheidt, wordt steeds breeder. Is eenmaal Rothaii als offer van Romeinsch verraad gevallen, dan ontwaakt in Jetta weer de oude liefde, Zij wil wraak en voert de Allemannen binnen de versterkte plaatsen der Romeinen. Maar door deze handelwijze wordt, zij tevens ontrouw aan de levenstaak, die zij zich had gesteld. Zij heeft Rome verloaehend en dus stoot Rome haar van zich. Als zij haar wraakzucht be vredigd heeft, ontwaakt wel weer de oude geestdrift in haar hart, maar nadat keker Valentiniaan tot een verre van eervollen vrede met den her tog der Allemaanen ia gedwongen, is door haar optreden tegen Rome een verblijf onder landgenooten voor Jetta onmogelijk geworden. Zij be sluit na om onder de Allemannen te ijveren voor romeinsche beschaving. Maar ten slotte ook door dezen vooral ten gevolge van den invloed der christënpriesters verdreven, vindt zjj een smartelijken dood. Het einde vaa Jetta ^bevredigt ons niet. Ware zij gevallen op haar post als kam pioen voor Rome, het tragische in haar levenslot had er door gewonnen. Nu Btaat haar dood, als zij op 't punt staat keizer Gratiaan te volgen hetzij dan'als zijne vrouw of als zijne geliefde te weinig in verband met haar vroeger leven. In dit boek komen goed geteekende karakters voor, maar de meeste personen zijn al bijzonder weinig geschikt om des lezers sympathie te wekken. Zelfs de hoofdpersoon Jetta moge de belangstelling levendig houden, een aantrekkelijke persoon is zij niet niet. Uit dit oogpunt ii wellicht Rothari de voornaamsto figuur. Zij, die Dahn's Bissula gelezen hebben zullen in TaylorV roman een geheel anderen Ansonius vinden, dan welken zij uit Dahn's laatsten roman hebben leeren kennen. Schetste de laatste hem als een beminnelijken, eerbiedwaardigen grijsaard, in Taylor's Jetta treedt hq op ala een oude gek. Ook het karakter van Bissula loopt bij beide schrijvers zeer uiteen. Een eigenaardige persoonlijkheid ie de jonge monnik Vulfilaich Rothari'a tot het Christendom bekeerde broeder. 'Met hart en ziel fanatiek christen voelt hij zich geroepen om alle afgoderij te verdelgen, door de afgodsbeelden te verbrijzelen. Maar telkens en telkens weder is hij ten prooi aan de verzoekingen dezer waereld. &ènatuur van den jongen Germaan doet steeds weder hare rechten gelden. De demonen, die hij vervolgt, trachten hem tot ontrouw te verleiden meent hij en die demonen nemen altijd op nieuw de gedaante aan der seheene Jetta, zijns broeders vronw. Met veel talent is dit karakter, dat aan Paal nit Klythia doet denken, behandeld. Vulfilaich sterft bij 't ver vallen zyner levenstaak; verpletterd onder een godenbeeld, dat hu ten ondergang had gewijd. Trouwens, hoezeer ik Jetta een onverkwikkelijk boek rawl, te-ontkennen valt het niet, dat veel talent bjj.het «ntleden der karakters door den schrijver is aan den dag gelegd. Ik betreur even wel, dat des schrijvers pen in dit boek zoo weinig aantrekkelijke tafereelen weet te schetsen. Toch weten wij uit Elythia, dat Tay.lor.ook nog andere kleuren op zijn palet heeft. Uit een historisch oogpunt geloof ik dat Jetta goed is geslaagd. Men mag ook niet den eisch stellen, dat alle bijzonderheden door den schrijver vermeld, met de geschiedenis overeen stemmen. Het komt er slechts op aan, of het beeld van den tijd, dat hij te aanschouwen geeft, juist is en of de gang van 't verhaal en de ka rakters der historische personen overeenstemmen met wat de geschied* boeken ons leeren. Ten slotte wijs ik op twee eigenaardigheden van Taylor. In de eerste plaats is 't opmerkelijk, dat hij steeds met magie in de weer is, een bij zonderheid, die vooral in Jetia sterk uitkomt, nadat ook Klythia daarvan reeds proeven had gegeven. Een andere bijzonderheid is de weinige sym pathie, die onze schrijver voor de christenen schijnt te gevoelen. Komen wij in zijn boeken met christenen in aanraking, dan kunnen wij er zeker van zijn, dat theologisch geharrewar hen op den voet volgt. Zoo ook in Jetta; wat wij in dit boek van christenen te zien krijgen, is niet zeer stichtelijk. Het is hier de strijd tusschen de volgelingen van.Arius en de belijders van het symbolum van Nicea, die de christenen verdeelt., Vjan eigenlijke vroomheid is bij hen niet veel te ontdekken. De voornaamste onder hen de reeds genoemde monnik Vulfilaich is een ongelukkige dweeper. W. P. C. K. Nieuwe llyspelen, uitgegeven bij Rössing te 'a Gravenhage. De heer A. Rössing bewijst een niet geringen dienst aan onze letterkun digen en aan onze letterkunde door het uitgeven van menig tooneelstuk, dat anders wellicht onder de papieren van den schrijver zou hebben voort' gesluimerd tot het vernietigd werd. Niet dat alle blijspelen aan mo derne treurspelen waagt men zich te onzent niet licht die door ge noemden ijverigen uitgever in een keurig gewaad zijn gestoken, aanspraak mogen maken op den naam van meesterstukken; maar de lezer leert het talent van zijn tijd- en landgenooten voor het drama kennen en waarrdeeren en de schrijver kan met het oordeel van den lezer zijn voordeel doen. Een blijspel in twee bedrijven van Claudius, Dingen die bloed eischen" werd voor eenige weken reeds in het Weekblad aangekondigd door Prof. Alberd. Thijm. Er komen enkele uitstekend geslaagde tooneeltjes riri het stuk voor; maar zoowel de intrige als de karakterteekening laten nog al wat te wenschen over. De dialoog is dikwijls zeer gekunsteld en dott denken aan vraag en antweord van rechter en beschuldigde. Prof. Thijm merkte zeer terecht op dat het blijspel na het eerste bedrijf gevoegelijk had kunnen eindigen. Het minst gelukkig is de schrijver geslaagd met de twee freules Van Ipsenest, die een officier van gezondheid uitschelden voor magere spillekuit" en hondsvot". Als verzachtende omstandigheid zullen wij aannemen, dat freule Elise de beteekenis van dit laatste scheld» woord niet kende. Hooger dan Dingen die bloed eischen" stellen wij Een lief "Wceuwtje" van N. Frederiks. De intrige is aardig, het stuk is goed opgezet, de ka rakters vooral die der dames met vaardige hand geteekend. De toon, waarin het stuk is geschreven had evenwel opgewekter en luimiger kunnen zijn; de iewat matte tint schaadt het overigens zeer verdienstelijke blijspel. Van Frederik van Eeden, reeds gunstig bekend door Het Sonnet" en Frans Hals", verscheen Het Poortje, of De Duivel in Kruimelburg". De afbeelding van het poortje op het omslag, geteekend door den schilder Jac. van Looy, mag met recht aanspraak maken op den naam artistiek". Het poortje" is een satirisch blijspel, zoowel tegen baatzuchtige sloopingswoede gericht als tegen kleinzielige zelfverheffing. De satire is doorgaans geestig; tevens is zij met de intrige voldoende samengesmolten. Het ia jammer dat het stuk minder geschikt is om opgevoerd te worden; althans naar het oordeel der tooneelautoriteiten. Naar onze bescheiden meening zou het, na eenige noodzakelijke wijzigingen, voornamelijk in het tweede bedrijf, volstrekt geen slecht figuur op de planken maken. Wij behouden ons voor Het Poortje" binnen kort uitvoeriger te bespreken. AAN DE -HERINNERING. - ; (Sonnet.) Ik mag zoo graag aan U mij evergevea Om aan uw borst te droomen van 't verleden. Gij voert mij weer door 't altijd bloeiend Eden Yan 't snel vervlogen, vroolijk lenteleven. Gij toovert in die lachend schoone dreven Weer voor mijn oogen de oude zaligheden: Mijn eerste liefde zie ik voor mijn schreden Bekranst met rozen fluistrend henenzweven. Zooveel verandert en vergaat op aarde: De roes die heden bloeit in 's levens gaarde, Valt morgen wellicht van haar stengel af. Maar gij, Herinn'ring, zurt ons nooit ontwen, Gij blijft ons bij in 't wiss'len onzer jaren 'En volgt ons lachend tot den rand van 't graf* Aprü'84, T. Plaeidus. BERICHTEN EN MEBEBEELINGEN. Zelf een prijsvraag uitschrijven, zelf een antwoord inzenden en zelf %»? kroond w*rd«n dat is zeker niet aöedaaggeh. Pe Eerwaarde Beer $. W. Brouwers, pastoor te Bovenfceisk, heeft het echter zoover wete» t» brengen. Ato.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl