De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 25 mei pagina 5

25 mei 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 361 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEBERLAND. tooneelvoorstelliagen te Antwerpen gegeven door Het koninklijk Neder landsen tooneel, afdeeling Kotterdam." Men voerde o. a. het bekende drama van Faassen, Zwarte G-riet op, maar ook, opmerkelijker nog, het elassieke tooneelspel van Grillparzer, Sappho, met eenige verkortingen in het Nederlandsen vertaald. Kef. was in de onmogelijkheid deze voor stellingen bij te wonen, maar de Antwerpsche bladen strooien aan de be gaafde tooneelspeelster lauweren en bloemen, dewijl zij de verschillende uitingen van Sappho's hartstocht op meesterlijke wijze teruggaf en men zich ternauwernood denken kon hier dezelfde kunstenares voor zich te hebhen, dia het volksdrama en zelfs het spektakelstuk weet te spelen. M. A. Brussel, 20 Mei 1884. LETTERKUNDE. IETS OVER BEETS EN ZIJN LAATSTEN BUNDEL. De heer Beeta heeft in zijn goeden tijd een opstel Over het Populaire" geschreven en hij was daar meer dan eenig auteur in Holland de aange wezen persoon voor. Want, terecht of ten onrechte, heeft de heer Beets BiDtn het begin van zijn schrijversloopbaan eene populariteit genoten, die nog niemand der lateren hem ontnomen heeft. Men wordt niet populair zonder dat er goede reden voor bestaat en het zou zonde zijn te beweren dat een werk als de Camera Obscura niet de beste reden is, die een Hollandsch auteur voor zijn populariteit mocht wensehen aan te voeren. Het schrijven van de Camera Obscura is ech ter niet de eenige reden er zijn er nog meer. En waar er meer zijn is het wel niet noodzakelijk, maar ligt het toch voor de hand, dat de hoer Beets, die bovendien een langjleven achter den rug heeft, ook mér dan eéne populariteit heeft ondervonden. Het is een goed boek on ook wel verheven, maarniet verhevener dan de nok van een gereformeerd bedehuis" zei Busken Huet van de nincnt Obscura. Doch het zij met allen eerbied gezegd Hildebrand was iemand, die op den nok van gezegd bedehuis de gereformeerde gemeente zat uit te lachen, al deed hij liet ook met de ingetogenheid van een pro ponent, die eerstdaags zelf den kansel beklimmen zal. Maar als Hildebrand iemand uitlachte werd het geestig gedaan en mocht hg er sommigen ook eenigszins verdacht door voorkomen, we kunnen toch met zekerheid aannemen dat hij daardoor zijn eerste en beste populariteit heeft gehad. In de Camera gaf hij beelden uit het leven van Btadslui en buitenmenschen; groepjens, -die in de maatschappij hun eigene plaats innemen, met bepaalde eigenaardigheden, die alleen een kunstenaar op merken en weergeven kan. Wezenlijke kunst dus in eene soort, die beter dan eenige andere door het publiek kan worden gewaardeerd. Behalve do Volkslicdekens, die aan de korte vertellingen der Camera herinneren, haalde daar in zijn poëzie niets bij: jsija verhalen waren zelfs niet in staat de armen van geest tot .hem te bekeeren. Boor het meereudeel^zijner andere gedichten heeft de heer Beets zich eene andere populariteit verworven; maar dat is niet die van den dichter, het is die van den dominee. Hier beneden is het niet", was altijd \vel eenigszins zijn lijfspreuk geweest, maar hij had toch zijn proza geschreven zonder Veel last te hebben van die gedachte. Zoodra, hij echter verzen Behrijft wordt dat anders en met zijn gedichten in de hand wandelt hij door het' hospitaal der lijdende menschheid, een ieder voorlezende wat tot zijnen vrede dient. Als hij iemand voor een rivier ziet staan, die er niet over kan, dan wijst hij hem aan dat die rivier eigenlijk deJordaan heet en dat men niet beter kan doen dan er langs te wandelen met de gedachte aan het Eane Noodige". En door een groot gebrek der Hollanders verkeerde hij voortdurend in de meening dat hij met dat alles iets bizonder verdienstelijks deed. Dat groote gebrek der Hollanders is het gemis van dien onornschrijf» "baren smaak, waardoor men weet of iets poëzie of geen poëzie is. Dat gemis zal mogelijk allen natiën gemeen zijn, maar het heeft bij ons het recht van den sterkste. Het is het wapen van de mannen, die authoriteit hebben in onze litteratuur. Omdat men geen smaak beeft verwart men ieder gemoedelijk vers, ieder snakerig gezegde op rijm met poëie en begint zich te verbeelden dat deze een iet-sjc 'is, dat een beetjo godsdienstig zijn moet en een beetje huiselijk en soms ook wel een beetje verheven, maar niet te verheven natuurlijk.... En dat poëzie een kunst is, zoo goed als schilder- en beeldhouwkunst, en dat de dichter een kunstenaar is, die God weet het! v/at meer in zijn ziel moet hebben dan zelfgenoegzame gemoedelijkheid dat schijnt fcij niemand op te kooien !Het is wél jammer en klagelijk dat een man als de hcsi1 Beets, die toch wel dichter was, toen hij het nog wilde, daarin de reden van zijn tweede populariteit moot zien. Wel jammer maar met Uilenspiegel zaliger kan hij zeggen: Ik maak het er dan ook naar!" Als iemand een familie lid heeft, dat naar de West gaat, dan wenscht de heer Beets in verzen dat Gods engelen het schip, met dat familielid., geleiden mogen. Als iemand kiad of kleinkind krijgt geeft hij in rijm een optelling v&n de huisgeuooten en voegt er een appendix nan toe over de weldaden des Heeren, en de gelukkige huisvader voelt zich aangedaan als hij die optel ling leest en vertelt-aan ieder, die het maar hooren wil, niet dat de heer Bests een hartelijk menseh i«, die een goed woord weet te spreken uit oen goed hart; maar dat de heer Beets een dichter is, een dichter, mijnheer! aoo leeft er gesn tweede in Nederland! Eene populariteit a!s dtsze kan niet duurzaam zijn. Zoodra de authoriteit in ons land uit de handen van gelukkige huisvaders en goediiari.igo grijsaards wordt weggenomen en aan mannen van smaak toevalt, zal ouk hun oor_ deel afdalen tot het volk en de rncening over vroegere dichters veranderen. De meening dat Shakespere een groot dichter is zou geen gezag meer kunnen wijzigen; maar dat de heer Beets het is blijft wisselbaar; want die meening is nooit dooi' iemand met volkomen zelfbewustheid en op goede gronden gegeven als men de redenen leest, die vroegere critici voor de hunne bijbrachten, dan verwacht men altijd dat er volgen zal: hij is «en goed man, hij is een aardig man; maar ze zeien bij vergissing altoos: hij is een groot dichter. Een schrijver als deze, die alle gemoedelijke zielen voor zich innam door de gemoedelijkheid van zijn optreden heeft er niet weinig toe bijgebracht; om de critiek in ons vaderland een zeer scheeve plooi te geven. Waar men zich bij dien eenen had laten verleiden de hoedanigheden van den dichter voor die van den menseh voorbij te zien, werd het allengs mode recensies te schrijven, die meer op een certificaat van goed gedrag en een spijskaart van huiselijke deugden dan op eene vergelijkende critiek van verzen geleken. De tegen-critiek van Potgieter bleek, tenminste voor de poëzie, niet voldoende. Misschien wel daardoor dat Potgieter er de fouten in het maatschappelijk leven te veel mee in verband heeft gebracht. Gemis aan degelijkheid in stads- en staatszaken construeerde hij in gemis aan dege lijkheid in de poëzie en dat verband kon niet worden volgehouden zon der schade voor de laatste. De poüzie wil niet te veel alleen met het ver stand beoordeeld worden. Waar verstand en smaak beide in de kunst verdwenen zijn heeft het zijn nut het eerste weer er bij aan het werk te zetten; maar dan zal er toch altijd weer een tyd moeten komen dat de laatste het begonnen werk voltooit. De noodzakelijkheid van zulk een volledige reactie van verstand en smaak beide is vooral door de verzen van Beets nabij gebracht en eerst sints kovfc is die reactie begonnen en zal worden voortgezet. En waar Beets gebrekkige uiting gaf aan dingen, die het zeggen niet waard waren; waar Potgieter alleen aandrong op degelijkheid van stof en belangrijkheid van onderwerp; moet thans de eisch zijn dat slechts dingen, die het zeg gen waard zijn, steeds goed worden gezegd. Wanneer tegen het werk van een schrijver zulk een reactie reeds ia aangevangen, dan kan men gerust zeggen, dat dio schrijver zich golven heeft overleefd. Dat Beets dit niet begrepen heeft en nog pas een paar jaar geleden zijn Najaarsbladen" liet uitgeven is misschien de grootste fout, dia de bewonderaars van Hildebrand hem kunnen verwijten. Er is bij de uitgave weinig acht op dien bundel geslagen eu men weet ook niet wat men er van zeggen zal. Het is een boek vol bekentenissen, klachten en spreukep, maar waar de poëzie weinig mee te maken heeft. Men leest ze door maar met het gevoel van iemand die op ziekenbezoek is en niet spreken mag of met de onverschilligheid waarmee men ver neemt dat een Hollandsen poëet tot colebiïteit benoemd is. Voor kennisgeving aangenomen" zegt men bij zoo'n gelegenheid. In veel oplichten is het een repetitie van de zachtzinnige Jonkvrouwen, die.vroeg den Ilcere gezocht hebben en dood gaan om het, denkbeeld van een hooger doel" te staven", zooala het in een dier gedichten heet. 01' van de gelukkige huwelijken en zalige uiteinden met ten orthodox-gereformeerd tintjou, bizonder goed en bizonder 'stichtelijk, schoon da taal hier en daar in zuiverheid wel wat te wensehen overlaat en ougodsdienstig genoeg tegen de zuiverheid der beginselen vloekt. Somtijds is het daarbij of de schrijver ons zelf bewijzen wou dat de orthodoxe Muze niet altijd de best inspireerends is, bijvoor beeld waar hij zijne verzon Het Ledige Wiegje aan die van Ovidius overstelt. Het wiegje leeg, het landje ia 't graf! Ciods liefje gaf Eu hoeft genomen. Geen troost nog in dit oogenblik, Maar snik op suik Eu tranenstroomen. Welwijze vriendschap ziet uit aai) En laat begaan: Haar tijd zal komen. En Ovidius: Quis niatrem, nisi mentis inops, in funere nati Fiere vetet? non hoc illa monenda loco. Wat een rhetoriek in die Hollaudsche regels: niet minder dan vier anti thesen in even zooveel volzinnen en hoe eenvoudig is daarbij Ovidius! Wie verbiedt, tenzij hij zonder verstand is, de moeder te weenen bij het lijk van haar kind? Dat moet niet op die plaats worden vermaand." Hoe iemand er toe komen kan, zulke rhetorische uitweidingen te maken is niet volkomen begrijpelijk, maar ik veronderstel dat, evenals er roman schrijvers zijn, die geen krantenbericht je kunnen lezen zonder er een novelle van te maken, er ook predikanten zijn, dia geen regel kunnen vinden of zo moeten er een preek uit spinnen. Een merkwaardig voorbeeld van die manie vindt men nog op bl. 132. Psalm 37: 25 luidt: Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad, zoekende brood." Van die regels maakt Beets vier coupletten van acht verzen, waarvan het laatste bizonder vermakelijk eindigt. IK ZAG HI-N KKOOST met gniartlijk treuren, Beroofd van steun on staf, 't Bekroten oog ten hemel beuren, Bij 't ouderlijko graf; Maar zegen aan hun lot verbonden. Ook bij den hoogsten nood, Altijd den balsem bij de wonden, EN ZEKEB VAN HUN EKOOD. De heer Beets cursiveert'. De weemoedige, doch tegelijk verheffende betuiging van den Psalmdichter is ouder zijne handen een traktaatjen ge worden van een maatschappij voor soepiütdeeling aan eerlijke armoede. Naar sommkre verzen iii den bundel te ooixk'elan is bij Beets zelf ook de gedachte wel eens opgekomen, dat do tijd voor aijne gedicht»ajroo£feij kon zijn, Keeds in 1876' schreef hij onder den_titel Verftawving:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl