De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 25 mei pagina 8

25 mei 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 361 MILITAIRE ZAKEN. DE MOBILISATIE DER SCHUTTERIJ. Bg Ministerieele beschikking van den 16en Maart 1883, IleAfd., No.45 werd het "Voorschrift betreffende de mobilisatie van het Leger" vastge steld, naar aanleiding waarvan tal van maatregelen getroffen zijn en nog worden, om het leger zoo spoedig mogelijk op voet van oorlog te brengen, in eene voorloopige opstelling samen te trekken, de verschillende verde digingswerken door de daarvoor bestemde troepen te doen bezetten en in het commando over de jrerdedigingsliniën, vestingen en forten te voorzien. Is daardoor, alsmede door de vaststelling der oorlogsorganisatie van het leger en der daarop gebaseerde bepalingen betreffende het personeel «a het materieel, in eene groote leemte voorzien, ten opzichte van de mobilisatie der schutterijen verkeeren wij nog steeds in een zeer o B ge lukkigen toestand. Wel is waar, heeft de vorige Minister van Oorlog, de Generaal-MajoorgReuther?in overeenstemming met de door hem in de Memorie van Toelichting op het ingediende (wetsontwerp betreffende de ?taatsbegrooting voor het dienstjaar 1881 gedane toezegging in de aan do Vertegenwoordiging aangeboden nieuwe regeling der Schutterijen de voorbereiding tot snelle en geregelde mobilisatie der schutterijen met bij zondere zorg behandeld, doch nu dat wetsontwerp door het tegenwoordig hoofd van het Departement van Oorlog weder is ingetrokken en nog niets daarvoor in de plaats is gesteld, zijn wij te dezen opzichte geen stap vooruitgegaan en moeten wij ona dus schikken naar de bepalingen, ge maakt bij da vet van 11 April 1827 en de daaruit voortvloeiende Konink lijke Besluiten. Volgens Art. 77 dier Wet mag als de geJieele" militie onder de wapenen is geroepen, de mogelijke vereeniging der dienstdoende en rustende schutterijen (de reserve daaronder begrepen) worden voorbereid en fcnnnen deze alsdan zoodanig en zoo dikwijls als de koning dit noodig acht in den wapenhandel worden geoefend. Hoezeer dus, volgens de letter, eerst op den|eersten mobilisatiedag van het leger maatregelen getroffen mogen worden, om de mobilisatie der schutterij voor te bereiden, zoude het echter eene groote dwaasheid zijn, indien deze niet reeds vooraf werden genomen, opdat de mobilisatie zelve zoo snel mogelijk, kunne geschieden. De hedendaagsche oorlogsvoering toch zoekt in het bijzonder hare kracht in de snelheid der operatiën. Dientengevolge streeft elke Mogend heid er naar om het tijdperk van de voorbereiding tot den oorlog zooveel doenlijk te bekorten, de mobilisatie der eigen krijgsmacht zooveel mogelijk te bespoedigen en de tegenpartij te overvallen vóór zij gereed is. Voor ons land, dat met een overmachtigeu vijand te doen kan hebben, is het zeer Zeker met het oog op den aard van ons verdedigingsstelsel niet alleen van het hoogste gewicht, dat onze krijgsmacht in een minimum van tijd strijdvaardig en ter plaatse, waar zulks noodig wordt geoordeeld, opgesteld zij om 's vjjands opmarsch naar het centrum des lands te stuiten en zijn eersten stoot af te weeren, maar ook dat de overgang op oorlogsvoet en het transport of de verzameling van de schutterkorpsen uit streken, buiten de verdedigingaliniën gelegen, naar de aangewezen concentratiepunten, in zeer korten tijd kunnen geschieden, daar anders een aanzienlijk gedeelte der schutterijen door snelle operatiën des vijands voor ons verloren zal gaan. Zal verder, bij een aanval op ons land, de verdediging met ver trouwen en met kans op gunstigen uitslag gevoerd kunnen worden, dan behoort het leger, dat zoowel de troepen moet geven, die te velde zullen optreden, als in de noodige bezettingen voor de liniën en forten zal hebben te voorzien, spoedig ondersteund, afgelost en aangevuld te kunnen worden door nieuwe strijdkrachten, alzoo door afdeelingen die uitsluitend uit geoefend personeel bestaan en dadelijk voor de verdediging kunnen worden gebruikt. Die strijdkrachten zullen derhalve de schutterijen moeten leveren; deze zjjn alzoo de reserve van het leger, dat de kern van den weerstand tegen 'a vjjands aanvallen vormt. Uit het voorgaande blijkt voldoende van hoeveel belang het is, dat reeds in vredestijd alles zoodanig geregeld zij, dat aan het leger spoedig die zóó hoog noodige steun kan worden gegeven; ongelukkigerwijze evenwel houdt de organisatie der schutterijen daarmede in het geheel geen reke ning. Hoezeer, volgens art. 28 der wet, de leden der schutterijen verdeeld zyn in drie bans, waarvan de eerste bestaat uit de bij hunne inlijving on gehuwden en gehuwden zonder kinderen, de tweede uit hen, die rnet min der talrijke familiën zijn belaat en door hun stand, hun bedrijf of andere omstandigheden, voor hunne gezinnen meer misbaar zijn en de derde uit de overige schutters, terwijl de schutters van den eersten ban de keurcot^pagnie'én vormen en die van den tweeden ban deel uitmaken van de eerste en die van den derden ban bij de laatste seetiëa der overige com pagnieën van de schutterkorpsen geplaatst zijn, geeft echter deze indeeling niets, zoodra het noodig mocht zijn de hulp der schutterijen in te roepen. Art. 78 toch zegt, dat «tegen de aanvallen van den vijand zullen, aan vankelijk en in de eerste plaats, worden bestemd en opgeroepen: lo. Zoodanige leden der schutterijen, welke zich vrijwillig tot dat einde Bullen hebben aangeboden; 2o de ongehuwden en, bij een een dringend gevaar, de verdere ledea Y&n den eersten ban; 3o de tweede ban; terwijl, eindeljjk, de overige leden der schutterijen, en bij het dringendst gevaar al de overige ingezetenen, geschikt om de wapenen te dragen, den derden of laatsten ban van den Landstorm zullen uitmaken." Hoewel en welke schutters zullen zich als vrijwilligers aanmelden ? Niet alleen is het geheel onmogelijk dit na te gaan, maar bovendien wanneer bestaat er gevaar, wanneer dringend gevaar en wanneer dringendst gevaar ? Terecht wordt dan ook in de Memorie van Toelichting op het door den Minister Keuther ingediende wetsontwerp tot regeling van de Schut terijen gezegd, dat eene indeeling in bans, zooals de tegenwoordige wet 4ia kent, evenmin als de bepaling ten aanzien van de volgorde van op roeping dier bans, in de toekomst niet kan worden gehandhaafd. Niet het feit, of een schutterplichtige al dan niet gehuwd is, maar wel in hoe ver hij voor dadelijk optreden tegenover deii vijand geschikt is, dus of hij behoort tot de geoefenden, niet of nog niet voldoende geoefenden, beslist welke bestemming aan de verschillende categorieën van schutters kan worden gegeven. Terwijl de eersfcbedoelden de geoefenden bij het uitbreken van een oorlog de afdeelingen vormen, die, hetzij voor bezet tingen, hetzij voor andere doeleinden aan het leger kunnen worden toe gevoegd, behooren de overigen eerst ter verdere oefening en voorbereiding in legerplaatsen of iu groote garnizoenen in het centrum des lands te worden vereenigd eu aldaar gevormd tot afdeelingen, die achtereenvol gens en geleidelijk tot ondersteuning en aflossing der strijdkrachten beschikbaar kunnen komen. En wat betreft het tijdstip van oproeping, zoodra tot den oorlog beslo ten is, bestaat er dringend gevaar, en behooren derhalve alle beschikbare strijdkrachten zoodra mogelijk te worden verzameld, m. a. w. de schutte rijen gelijktijdig te worden opgeroepen. Moge het al waar zijn, dat, ingeval wij, evenals in 1870, genoodzaakt mochten worden maatregelen te treifen tot handhaving eener strikte neu traliteit, wij over den noodigen tijd tot voorbereiding zullen kunnen be schikken, diezelfde tijd zal ons niet worden gelaten, indien wij door eeu overrnachtigen vijand worden aangevallen, en hot is zelfs nog zeer da vraag, of bij een aanvallend optreden onzerzijds, zooals in 1830, de tegen partij OBS de gelegenheid zal geven om, evenals toen, gedurende meer dan een half jaar onze schutterijen te o r g a n is eer en, uit te rusten en te oefenen. De noodzakelijkheid gebiedt rekening te houden met de voor ons o;zvoordccUgste toestanden en dus alles te regelen met het oog op het mogelijke geval, dat wij door een overmachtigen vijand worden aange vallen. Reeds in vredestijd behoort derhalve vastgesteld te worden, welke schutters tot optreden tegen den vijand geschikt zijn en moeten deze tot afdeelingen worden geformeerd, terwijl verder alle voorbereidende maat regelen behooren te worden getroffen, om de mobilisatie en concen tratie dezer afdeelingen met den me asten spoed te kunnen volbrengen en het gebruik daarvan te regelen. Doch ook ten opzichte van de overige schutters de ongeoefenden moet vooraf bepaald worden, op welke wijze zij met het noodige kader het spoedigst in groote verzamelplaatsen zijn ta vereenigen, aldaar voor de taak der verdediging voorbereid, geleidelijk tot afdeelingen gevormd en achtereenvolgens naar het tooneel van den strijd gezonden zullen kunnen worden. Zooals thans alles is ingericht, zijn alle kosten e» moeiten, aan da schutterijen besteed, geheel nutteloos en de galden, welke van het Rijk, de gemeenten en de personen zei ven daarvoor worden gevorderd, wegge worp en. Het is derhalve do plicht der llegeering hierin zoo spoedig mogelijk te voorzien. Naar onze meening zelfs is het onverant woordelijk hiermede te wachten, totdat eene beslissing ten opzichte van liet ontwerp tot wijziging der tirondwet zal zijn genomen. Arsa. REVOLVER-PISTOLEN. In een der laatst verschenen afleveringen van de Algemelne Slilif i'Zcitung wordt gemeld, dat in da veldnitrusting der officieren v nu het Duitsche leger, bij Keizerlijk beiluit, ecnige zeer gewichtige veranderingen zijn gebracht. Van nu of aan zullen namelijk tot de veliluitrusting der ofiicieren van da niet bereden Wapens revolvers en binocles behooren; buitendien? zal iu den oorlog de sleepsabel gedragen worden. Ton einde noodelooze uitgaven te voorkomen is hot aan do officieren, welke reeds in 't bezit zijn van beide eerstgenoemde voorwerpen, geoorloofd deze ta gebruiken, in het geval ze niet overeenstemmen met de voorbeschrevene mo dellen. Bij aanschaffing van nieuwe revolvers moet echter het model 83 ge kozen worden; terwijl beschikkingen omtrent eea doelmatige binocle voor behouden blijven. Een bepaald model van sleepsabel wordt niet ingevoerd; opdat ieder officier, die-reeds iu vroegere veldtochten met een sabel bewapend was, of een van zijn voorvaderen geërfd heeft, ook iu de toekomst vnn dit, door hem gewaardeerd, wapen gebruik kan maken. In tijd van vrede blijven de tot nu toe geldende bepalingen van kracht, die het dragen van een degen voorsclirjjvcn. Eindelijk zullen allen onderofficieren ea man schappen der troepen te voet, die niet bewapend waren met een vuurwa pen, uitgerust worden met de revolver M. 83; zoodat van nu af aan, de reeds lang hangende quaestie een er passende wapening met vuurwapen, voor die officieren en minderen, die tot heden zoodanig een ontbeerden, eindelijk opgelost is. Deze veranderingen worden overal iu het Duitsche leger met groote vreugde begroet. liet Duitsche legerbestuur toont weder door bovenstaande, wellicht in het oog van velen weinig gewichtige veranderingen, dat het langzaam, maar met vaste hand, voortgaat om dat leger te verbeteren. U ij ons te lande zijn de officieren der infanterie uitgerust met een wa pen, dat noch paradesabel, noch vechtsabel is: dus een onding. Het bezit van een model-revolver en een veldkijker is voor officieren niet verplichtend gesteld. De adjudant-vaandeldrager, aan wien het kleinood van het regiment in handen gegeven is, heeft niets om dit veldteeken te verdedigen, de ver dediging er van rust geheel op de vaandelwacht. Onderadjudanten, serganten-majoors, tamboers en hoornblazers der in fanterie, kortom allen die bij ons leger alleen met een korte sabel zijn gewapend, zijn weerloos tegenover den vijand. Ofschoon in den hedenclaagschen strijd het vuurgevecht op groote of kortere afstanden regel is, zoo zullen er toch omstandigheden genoeg voorkomen, dat van een revolver als verdedigingswapen gebruik gemaakt moet worden. De meeste officierea zullen wel sorgen iu het bezit te zijn van een dergelijk wapen; 't is echter niet voldoende om uitgerust te wezea met een revolver, dit wapen moet goed, en voor dan infanterist, niet zwaar wezen; een gewicht van l Kg. mag noen alsmasiuuiir. aajiiemeu; boven dien moet men geleerd LjJalwiu ex msiia.. te vuren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl