Historisch Archief 1877-1940
Ne. 362
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Indien gij Bruggeling waart, zou ik n het recht gunnen mijn bijdrage
te bespreken, maar, omdat u Brusselaar ia die misschien nog een eersten
voet in Brugge zetten moet, waar ik een vol jaar heb gewoond ontzeg
ik n het recht den staf te breken over mijne betrouwbaarheid. Niet alleen
daarom, maar ook, omdat uwe eigen verslagen zoo weinig betrouwbaar
zijn. U schryft: Verschillende Vlaamsche bladen houden zich bezig met
dia bijdrage in Nederland. Dit ia een onwaarheid, want ook ik lees ver
schillende Vlaamsche bladen en vernam eerst door uw eigen pen, in het
Weekbl. van Zondagjl.dat nieuws. Dezelfde post, die inij het Z.blad bracht
deed mij het N. v. d. D. geworden, waaruit ik te weten kwam, dat Prof.
Ten Brink (een heuschelijke Professor) d. i. hoogleeraar een aanval van
de KI. Gazet met een antwoord had.... vereerd!
Dat de KI. 6. een redacteur aanvalt is wel het bewijs, dat zy mij niefc
op de vingers tikken kan. De heer Julius Sabbe, lid van het
regelingscomitévoor bet congres, heeft nog wel in Fransche taal lezingen gehou
den en de wondeplekken van Brugge heel Belgiëblootgelegd; opdat alle
man zou toesnellen te harer redding. Ik had met mijn bijdrage geen
ander doel en hoop hartelijk, dat dr. Ten Brink niet zoodanig ontsteld
zal zijn van een Vlaamschen uitval (waarop ik zelve in die bijdrage
reeds voorbereidde) dat hij er mijn Tweeden blik op Brugge om zal
ter zijde leggen. Meent u, dat ik in het Heden gefantaseerd heb, zooals
ik dat in het Verleden moest doen, verplaats u dan ook eens een vol
jaar naar Brugge, of toets de feiten, die ik opteekende, aan de, couranten»
verschenen van Aug. 82 tot Aug. 83. Wat Brugge zelve publiek maakte,
mocht ik, als oog- en oorgetuige, vrij meedeelen. Mocht n, in de over
tuiging, dat ik met Noord-Nederlandsche onpartijdige oogen rondzie en
onmogelijk een Vlaamschen bril op den neus kan zetten het ander
maal noodig oordeelen mij af te breken bij eigen landgenooten, wees dan
heldhaftig genoeg u te démaskeeren.
Alle Hollandsche artisten zullen, meteen weten dan met welke autoritei
zij te doen hebben bij expositiën in Brussel en misschien wel zeer in hun
sopjes zijn met uw aanmoedigenden hoofd (sic), die u aan het
kuustwerk van een Mevr. Bilden?Van Bosse meent te moeten onthouden.
Betsy Perk.
Bovsnstaand schrijven werd floor Mej. Perk gezonden naar aanleiding van deze
Zinsnede, voorkomende in het Nr. van de vorige week:
Ia verschillende Vlaamsche bladen wordt het opstel besproken van Mej. Betsy
Perk, Blik in Brugge's verleden en hfdtn, opgenomen in het tijdschrift Nederland.
Ondanks het talent dor geëerde schrijfster bevat deze studie oordeelvellingen over
den tegenwoordigen toestand van Vlaanderen, de taal en de gezindheid der bevolking
en vooral van de liberalen, welke niet op langdurige en grondige waarneming steu
nen. Bef. drukt den hartelijken wensen uit, dat de verdienstelijke dame dit gedee'.ta
Vtn haar werk late doorzien, alvorens het wellicht afgedrukt worde in hare studie
Brnasol in het verbroederingsjaar, met uitstapjes in de Vlaamsche steden," waarvan
da uitgave in 't najaar wordt te geinoet gezien. Ia zoo verre heeft Moj. Perk geheel
inia gezien, dat in 't algemeen de liberale partij in Belgiëmoer Franschgezind is
dan de archi-clericale". Om den graad en de oorzaak van deFranach
ofYiaamschgezindheid der politieke partijen wél ta beschrijven, is het noodig in bijzonderheden
te treden,, die de begaafde dame niet schijnt te kennen. Bij gelegenheid daarover
meer. Red.
LETTERKUNDE.
D(XN JUAN TENORIO.
I.
Onwillekeurig rijst bij den vriend der letteren, wanneer hij het uitge
breide veld der litteratuur overziet, de vraag op, hoe bet wol komen
, mag, dat enkele dichterlijke stoffün, die bij de eerste bewerking da wereld
in beweging brachten, zoo spoedig hare waarde schijnen verloren te heb
ben en sinds lang niet meer behandeld worden, terwijl andere, in den aan
vang klein en onaanzienlijk, langzamerhand in beteekenis hebben toege
nomen en in den loop der tijden zich steeds meer hebben ontwikkeld en
uitgebreid, niet ongelijk aan de kleine bron in Güthe's beroemd gedichtje,
die nietig van oorsprong, allengs in breedte en kracht toeneemt en ten
laatste aangroeit tot den machtigen stroom, den weldoener en vriend der
bloeiende streken, die hij besproeit.
Be helden der Arthussage, de ridders der galanterie en der verliefde
avonturen, de bestrijders van draken en reuzen, en, naar men heeft be
weerd, wel eens van windmolens, hebben, niettegenstaande hun held
haftigheid en echt ridderlijke deugden maar korten tijd weten te boeien;
slechts een kunstdichter van zulk een kalm en rustig gemoed als Tennyson
houdt zich nog onledig arefaire desépopées perdues", zooals Henri Taine
dat noemt. Ook Klopstock's Messiade" rust met al haar seraphijnen en
cherubijnen, haar gevoelvolle verzuchtingen en ziekelijke dweperij, reeds
jaren en waarschijnlijk wel voor altijd onder 't stof der bibliotheken. Een
dichterlijke figuur gelijk Prometheus evenwel trotseert den loop
deieeuwen en blijft, men denke aan Shelley's Prometheus unbound", in steeds
?veranderende gedaante de belangstelling der beoefenaars der litteratuur
gaande houden. Faust, wiens eerste beeld in 't oude Frankforter volks
boek van 1587 werd geschetst, is steeds hetzij in volksboek of marionet
tenspel de lieveling des volks, hetzij in scheppingen van Marlowe, Lessing
en anduren de vriend der meer ontwikkelden gebleven, totdat geen ge
ringere dan Göthe het oorspronkelijke karakter op de bekende voortref
felijke wijze ontwikkelt, er eene hoogere beteekenis aan geeft; eveneens
zet de sombere Ahasverus, der versteinte Sohn der Schmerzen", reeds
sedert eeuwen zijne wandeling door de litteratuur der beschaafde vol
keren voort, en Kamerling in zijn beroemd epos, zoowel als Carmen
i Sylva in haar diepzinnig gedicht Jehovah" hebben nog bij hem bezie
ling gezocht en gevonden.
Waarlijk poëtische stoffen worden dan ook niet op kunstmatige wijze
gefabriceerd; zij ontwikkelen zich even als het leven zelf en zijn opbaar
?? ontwikkelingsgang onderworpen aan gelijke wetten alg de organi
sche lichamen. Zij erven, de gegeven voorbeelden zjjn er het bewijs van, wn
? 't*ene geslacht op het volgende over en veranderen voortdurend van vorm
- ta 4>eteekenis, al naar de eigenaardige opvatting van den dichter, naar
den tijd, waarin deze leeft en het Tolk waartoe hy behoort. Komen
eindelgk deze drie factoren op eene gelukkige wijze vereenigd voor, dan ver
krijgen zij den volmaakten vorm van het echte kunstwerk.
Hoe licht kan men zich niet vergissen in de keuze der stof! ITeemfe
men bijv. stoften, die in de phantasie der menschheid in 't geheel geen
voorgeschiedenis hebben, die niet beleefd, gevoeld en ondervonden zjji»
door allen, of hoogstens slechts door een bepaalden stand gelijk by de
Arthusromans, dan ziet men producten ontstaan, die de dichter kunst
matig in de broeikast z\jner verbeelding heeft voortgebracht en waar
voor zelfs de tijdgenooten zich maar korten tjjd interesseeren. Of wel
men kiest stoffen, die reeds sedert eeuwen in zulk een onaantastbaren
onveranderbaren vorm bestaan hebben, dat iedere verandering, iedere
omwerking als iets vreemds, iets ongeoorloofds wordt gevoeld en er dus,
de Messiade bewijst zulks, van een zuiver poëtischen indruk geen sprake
kan zijn.
Met bepaalde voorliefde hebben groote dichters dikwijls hunne stof ge
zocht in de overleveringen van hun volk, in zijne mythen en sagen en
meestentijds hebben zij zich over die keuze niet te beklagen gehad.
In het nevelenkleed der sage, die vaak grülige maar altijd belangwek
kende dochter der menschelijke verbeelding, wordt het willen en denken,
het lijden, strijden, hopen en juichen der vaderen, de geest van het
geheele volk in een vroegere periode, overgebracht aan de kinderen. Drukt
zij dan nog, naast en boven de eigenaardige karaktertrek van het volk,
eene rein menschelijke eigenschap uit, iets, dat aan ieder, onverschillig
tot welke eeuw of welke zone hij behoore, gemeen is, dan bevat zij alle
gegevens om door het dichterlijk genie te worden hervormd in een on
sterfelijk kunstwerk.
Tot de poëtische figuren, die door hun lang bestaan een taaie levens
kracht hebben getoond, behoort ook de held der sage, wiens naam aan
't hoofd van deze studie is geplaatst. Don Juan! wie kent hem niet, den
groeten beheerscher der vrouwenharten, zij het dan ook alleen uit Mozarts
wonderschoona opera of Molière's drama. Doch vier a vijf eeuwen voor
dat de eerste zijn grootsche schepping had voltooid, vervulde reeds het
verhaal zijner schandelijke veroveringen de gemoederen met vreesachtigen
eerbied en bewonderend afgrijzen. In een reeks van dramatische bewer
kingen heeft hij achtereenvolgens in Spanje, Italië, Frankrijk, Engeland
en Rusland da algemeene belangstelling weten op to wekken en vooral in
de laatste jaren is hij bij herhaling door dichters en prozaschrijvers op
nieuw in een poëtisch gewaad gestoken.
Twee schrijvers hebben kort geleden weer de aandacht doen vestigen
op cüen zinnelijken held; Paul Heyse, de bekende Duitsche novellist,
schreef eene tragedie Don Juans Ende", terwijl Felipe Picatoste eene
studie uitgaf, Estudios literarios sobre Dou Juan Tenorio" getiteld, waarin
hij ons het bekende type schildert en het tracht te verklaren als het pro
duct van den tijd, waarin het leefde en het volk, waartoe het behoorde;
verder beschrijft hij den tocht, dien de held der Spaansche sage door de
verschillende Europeesche litteraturen heeft gemaakt, steeds veranderende
tot op onzen tijd.
De heer Picatoste heeft een taak voleindigd, welker grootschheid verrast,
maar waarvan hij de moeilijkheden niet altijd heeft kunnen overwinnen. Zijne
beschouwingen over de oorspronkelijke figuur en haar ontstaan uit plaat
selijke en tijdelijke invloeden verklaren den vreemdeling veel, wat hem
tet nu toe duister was en dank is men alzoo den Spanjaard verschuldigd,
die de Kevelingsfiguur zijner natie aan 't beschaafd Europa doet kennen.
De schildering van de veranderingen, die Don Juan in de moderne litte
ratuur heeft ondergaan, blijft echter beneden het middelmatige.
Onwillekeurig wordt men aan Spanje herinnerd, reeds door den inhoud
der sage alleen; de gloed van den zuidelijken hartstocht zou reeds het
vaderland der sage aanwijzen,ook indien haar naam dat niet verried.En wel het
Spanjs der 16e eeuw. Het volk had toen een eeuw van worstelingen en
heldenfeiten achter zich, wier weergade niet zoo licht gevonden wordt.
Door een onafgebroken reeks van roemrijke, met succes bekroonde daden
had het uitgestrekte rijk het toppunt van macht en grootheid bereikt,
in drie werelddeelen wapperde de Spaansche vlag, Napels en Milaan, de
kust van Afrika, ja zelfs de erfvijanden der christenen, de Turken, moesten
de meerderheid zijner wapenen erkennen en ook aan de overzijde van den
Atlantischen Oceaan had het met een voorbeeldelooze koenheid bijna een
geheel werelddeel aan zich onderworpen. De trotsche woorden van den
Spaanschen monarch: In mijn gebied gaat de zon niet onder", waren
geen grootspraak.
Het natuurlijke gevolg van dit alles was een gevoel van trots en zelf
bewustzijn, een koene ondernemingsgeest bij het geheele volk. Voor den
adel was, na de inneming van Granada, de tijd van roemrijke daden in
't vaderland zelf voorbij, doch de nieuwe wereld bood als schadever
goeding een gebied aan, zoo uitgestrekt als men 't zich ooit had kunnea
voorstellen. Be ridderlijke jeugd stroomde er in grooten getale heen en
verrichtte er daden, die niet alleen in hare voorbeeldelooze stoutmoedigheid
alle ficties der ridderromans overtroffen, maar die in hare gevolgen aan
't moederland onmetelijke schatten deden toestroomen en bloei en weelde
aldaar tot een ongekende hoogte deden stijgen.
In geen ander land ter wereld was dan ook het gewone leven zoo van
poëzie doordrongen als in Spanje, nergens duurde de romantische geest
der Middeleeuwen zoo lang als hier. Die geest van ridderlijkheid, die
zich door de veelvuldige oorlogen in buitengewone mate ontwikkeld had,
overleefde nu de omstandigheden, waaraan hij zijn ontstaan had te danken,
moest zich dus een nieuw terrein zoeken en vond dit ook ten laatste in galante
avonturen en liefdesintriges. Weinig was er dan ook toe noodig om, bij
het vurige bloed van den Spanjaard, dat reeds van nature spoedig in
gisting geraakt, de galanterie en de hulde van het vrouwelijk geslacht
tot algemeen heerschende mode te maken. Des avonds wemelden de straten
der steden van jonge lieden, die, in hunne mantels gehuld, met harp ef
gitaar in de hand en den degen op zijde op avontuur uitgingen. In
Madrid alleen werden des nachts 400 a 500 serenades gebracht. Hand aak
aand «aetade -liefde gioaea. echter de werzucbt, de eatrouw, de verleid»
-?- ? ?'£M"-'*T£' _jja«Ej.j "?*?"-?- ?' _